Algemene veehouderij
Inleiding
Aanleiding moderne veehouderij
Industriële revolutie (na 1750)
- Samenleving verandert enorm
o Verhuis van boerderijen naar steden (om te werken in fabrieken)
Minder landbouwers (voor voedselproductie) productieverhoging
o Snelle ontwikkelingen in de techniek: trein, auto, vliegtuig, …
Vanaf jaren ’50 technische ontwikkelingen in landbouw:
- Tractor en melkmachine op boerderijen w. populairder invloed op gebruik v. dieren
o Minder gebruik paarden en ossen (was belangrijkste bron v. arbeid op het land)
ossen w. vaak al op jongere leeftijd als kalf of stier geslacht
paarden hebben weinig taken
Jaren 60: sportpaarden # paarden in populatie stijgt weer
- Rond WOII:
o Kunstmatige inseminatie (rundvee) meer nageslacht produceren door 1 vaderdier
Genetica v. superieur mannelijk dier verspreiden over hele populatie
o Sperma-opslag in vloeibaar stikstof (transporteren) met kunstmatige inseminatie een vaderdier op
grote schaal wereldwijd gebruiken
Bv. sperma vervoeren over zee gebruiken om vrouwtjes te insemineren
Na WOII:
- Voedselproductie prioritair: voldoende kwantiteit, kwaliteit en betaalbaar
o Selectief fokken + management v/d dieren aanpassen
- Opkomst intensieve veehouderij:
o Gecontroleerde omstandigheden: huisvesting, voeder, infectiebestrijding
dieren houden onder zeer efficiënte en gecontroleerde omstandigheden
o Varkens, kippen, kalveren
- Specialisatie: in (slechts een paar soorten) gewassen of diersoorten
- Opkomst krachtvoer (import)
o Grote hoeveelheden tropische gewassen importeren = goedkope producten vervanging voor (dure)
granen die voor de productie v. krachtvoer w. gebruikt
Vanaf Jaren ‘80: meer aandacht voor duurzaamheid: efficiëntie, dierenwelzijn, ecologische impact
- Focus op veel productie en kwaliteit focus op efficiëntie + duurzaamheid
- Beschikbaarheid v. kwaliteitsvolle voeding aandacht vestigen op duurzame productie
- Zitten op dit moment nog steeds in deze golf = 3de golf = golf v. duurzaamheid
1ste golf: opkomst v. intensieve veehouderij
2de golf: efficiënte productie met voldoende kwaliteit
3de golf: duurzaamheid
1
,H1: Domesticatie van landbouwhuisdieren
Inleiding
Domesticatie: relatie mens-dier met de eraan verbonden tussenkomsten
- = overbrengen v. wildfauna uit haar natuurlijk levensmilieu, met daarin heersende selectievoorwaarden, naar
huisdier- of veehouderij, met een kunstmatige door de mens bedreven selectie
o Temmen:
Wild gecontroleerd
Aangeboren tamheid = essentieel kenmerk v/e gedomesticeerd dier
- Doel: voedselbron, trekdier of huisdier, mest
- = overgangsproces v. jager-buit verhouding naar symbioseverhouding met blijvend karakter
o Symbiose = relatie tussen dier en mens, waarbij beide partijen een voordeel hebben
o wederzijdse afhankelijkheid w. gekenmerkt door:
productie v. voedsel/voedsel v. voldoende kwaliteit
bewaking
veiligheid
dit in beide richtingen, v. mens naar dier en omgekeerd
‘Kunstmatige’ selectie = bepaalde eigenschappen/combinatie v. eigenschappen w. bewust geselecteerd bij het fokken v.
dieren
Tabel 1: Plaats en tijdstip v. domesticatie voor verschillende (landbouw)huisdieren
- Eerst de kleinere dieren domesticeren en later pas de grote(re) dieren
Oorsprong van domesticatie
Oorsprong ligt verschillend voor ≠ (landbouw)huisdiersoorten
Stockeren van voedsel = sleutel voor bevolkingsgroei gedurende laatste 10 000 jaar:
- Moeilijk voor vlees (dier slachten = consumeren slecht) stockeren o.v.v. levend dieren
o Vlees: jagen niet altijd mogelijk
- Melk en eieren
Klimaatsveranderingen 10 000 v. Chr.:
- Vermindering van bewoonbaar land en wildfauna aanzet tot landbouw en veehouderij
o Jacht w. meer en meer vervangen door veehouderij
Domesticatie treedt op met sociaal levende dieren + kat (= territoriaal dier)
- Schaap, geit, koe, paard
- Treedt niet op met territoriale dieren (bv. gazelle): hebben groot overlevingsoppervlak nodig
o Domesticatie = dieren op kleine oppervlakken houden
o Stress bij territoriale dieren (uitzondering: kat)
Alle (landbouw)huisdieren (uitgezonderd de kat) afkomstig v. sociaal levende wilde voorouders
- In de loop v/d domesticatie:
o Gedrag: niet zoveel wijzigingen BEHALVE behoud v/e juveniel, onderdanig gedrag v. jonge dier t.o.v.
ouder (= neotenie) = gunstig in relatie mens-dier
Voor definitief gedragspatroon:
- mens-dier relatie creëren op jonge leeftijd (vóór definitief gedragspatroon) = aangeboren tamheid
- Scheppen v/e nieuw milieu onder gecontroleerde omstandigheden:
2
, o Volgens behoeften v. mens: levenskansen + comfort v. dieren verhogen
meer productie
o door de mens beschermd, bv. tegen andere predatoren dan hemzelf
o beschutting
o bijvoederen
steeds kwaliteitsvol voeder te beschikking
voeder optimaliseren naar levensstadium v. dier
o ziektepreventie en -behandeling
Interactie genotype-milieu
- selectie v. dieren die het best aan het nieuwe milieu beantwoorden
o meer kans op overleven, meer kans op succesvolle reproductie, …
Kleinste dieren het gemakkelijkst handelbaar formaat w. kleiner gedurende domesticatie
- Over het algemeen kleinere dieren, maar er zijn uitzonderingen
Nabijheid v. nederzettingen: zout en/of water, activiteit (wilde) dieren aantrekken invloed op het milieu rond de
nederzettingen:
- Positief effect
o Vertrappelen v/d grond, mest achterlaten vruchtbaardere bodem
o Afgrazen v. struiken en bomen ontstaan v. meer open ruimte
- Negatief effect
o Bevuiling v. waterbronnen
o Eten v. cultuurplanten
o Aantrekken v. grote predatoren bedreiging voor nederzetting v. mens
Groeiende afhankelijkheid v. vee + negatieve effecten
- Overdag: dieren weghouden v. natuurlijke bronnen
- ’s nachts: dieren in kralen drijven om ze te beschermen tegen roofdieren
Neotenie
Neotenie = pedomorfose
- Dieren in volwassenstadium: met behoud v. kenmerken v/h juveniele stadium
o Voortplanten is mogelijk MAAR hebben niet alle kenmerken v/e volwassen individu
Fysische en psychische kenmerken: kleinere lichaamsgrootte + kortere neus
Exploratiedrift
Verlangen om te spelen = speelgedrag
- Wel voortplanten, op ‘jonge’ leeftijd groei- vs. reproductiehormonen
o Kunnen voortplanten = kenmerk v. volwassenheid
Belangrijk in domesticatieproces
Neotenie = evolutief proces in een predomesticatiestadium
- natuurlijk milieu: selectie v. jeugdkenmerken + voortplanting op relatief onvolwassen stadium (of dat voorheen
onvolwassen was) permanente relatieve afhankelijkheidssituatie
o Typische kenmerken zijn:
Afhankelijk
Zoeken steun en bescherming
Relatief complexe sociale structuur
Symbiose met andere neotene diersoorten
Selectief voordeel door interspecies afhankelijkheid (voedingsspecialisatie, bescherming ...)
Verhoogde flexibiliteit en adaptatievermogen (flexibiliteit)
Passen zich makkelijker aan
Hogere overlevingskansen in ‘kunstmatig’ milieu gemaakt door mens
In pleistoceen (2.58 miljoen – 10 000 jaar v.Chr.)
- ∆ in klimaat (ijstijden) = verandering in vegetatie evolutieve omgevingsinstabiliteit despecialisatie =
natuurlijke selectie v. mutanten die trager door ontogenetische ontwikkeling gaan
o Voordelen voor:
Minder gespecialiseerde soorten
Tragere ontwikkeling langer een flexibiliteit + langer/blijvend een jeugdgedrag en -
structuur behouden = hoger adaptatievermogen:
Groter exploratief gedrag nieuwe ‘niches’ verkennen in deze variërende omgeving
3
, Zoeken naar zorg en het zelf vragen naar verzorging en bescherming
gewijzigde intra- en interspecifieke relaties
Neotenie scheppen v. gunstige omstandigheden voor een domesticatie
- Domesticatie speelt in op neotenie + versterkt in hoge mate deze neotene tendens:
o Selectie v. coöperatieve jeugdvormen, een behoud v/h onderdanig juveniel gedrag v/h jonge dier t.o.v.
de ander, w. nagestreefd
o Selectie naar dieren die relatief jong voortplanten, meteen ook eerder klein formaat
o Selectie voor uitwendig zicht en bepaalde kenmerken o.w.v. menselijke voorkeur en selectie voor
eigenaardigheden
Domesticatie versterkt neotenie
- Juveniele, zelfs foetale uitzicht trekt de mens eerder aan in dieren
o Bevorderen v. neotenie in de domesticatieverschijnselen
Neotenie is aanleiding tot domesticatie en het gevolg ervan
Domesticatiekenmerken
∆ beschrijven vanuit morfologisch standpunt domesticatie∆ aanzien als vorm- of structuur∆
Morfologisch:
- Hilzheimer: theorie van retentie juveniele kenmerken
o moderne mens beschouwen als meest gedomesticeerde vorm (Neanderthalers veel minder juveniel)
moderne mens: meer uitgesproken behoud v. jeugdige eigenschappen i.v.m. Neanderthalers
o bepaalde soorten meer in staat om juveniele kenmerken beter te behouden
- Bolk: foetalisatietheorie
o mens staat niet aan het eind v/d evolutiereeks, maar aan het begin
mens = slechts een geslachtsrijp geworden apenfoetus waarbij menswording slechts het
gevolg is v. diepgaande storingen v/d productie v. hormonen en hun samenwerking
theorieën onderuit gehaald interpretatie v. hele domesticatieproces
domesticatieproces: belangrijke functionele en gedrags∆
- Haar- en huidbedekking
- Vorm en grootte
- Weefsels en organen
- Gedrag
- Fysiologisch en functioneel
Haar- en huidbedekking
Kleur en pigment
- Pigmentverlies en pigmentvermeerdering met alle mogelijke overgangen tussen beide
o Bepaalde componenten v. wildkleed vallen weg of krijgen de overhand
- Zeer veel kleurenvariaties
o 1 kleur kleurt een bepaalde lichaamsoppervlakte en andere niet
Afwijkingen v/h wildtype in vorm en ordening v. haar- en vederkleed:
- Lengte
o Lange haargroei
o Remmingen v. haargroei/vedergroei: kan beperkt blijven tot bepaalde lichaamsdelen
- Verfijning v. haar- of wolkleed
o Afhankelijk v. doel/gewenst uiterlijk
- Verschuiving groeipatroon wat lengte betreft:
o Wild type: korte haren op extremiteiten (poten, oren, …)
Last bij voortbewegen, …
o Huisdier: vaak lange haren of veders op de poten
- Ordening v. afzonderlijke haren of veders of haargroepen tot grotere gehelen (krakulschaap)
Huid slapper t.o.v. wilde vorm + disharmonieën tussen huid als lichaamsbedekking en onderliggende weefsels
huidplooien
- Kan te maken hebben met voorkeur
- Functie
Vorm en grootte
4