HISTORISCHE EN ACTUELE PERSPECTIEVEN
HOOFDSTUK 1: STRUCTUUR
HET NUT VAN EEN GESCHIEDENIS VOOR DE MAATSCHAPPELIJK ASSISTENT
o Kritische zin aanwakkeren (vergelijkend, ethisch perspectief): mening onderbouwen, keuzes en motivaties.
Argumenten aanhalen die iets verdedigen. Vergelijken met geschiedenis en buitenland om te zien of we
beter af zijn?
o Maatschappelijke kennis uitbreiden (historische maatschappijleer): context begrijpen om mensen te kunnen
integreren.
o Leren kennen van/ versterken van de beroepsidentiteit (beter begrijpen door te vergelijken met vroeger,
vak trots). Beter leren kennen wat je doet.
HISTORISCHE MOTIEVEN
1. Caritas en filantropie: barmhachtigheid: ik ga mensen helpen want God ziet alles, de kortste weg naar de
hemel zo ga ik die verdienen. In veel godsdiensten = caritas. Liefde voor de mens: gewoon helpen omdat je
mens graag ziet= filantropie
2. Principiële mensenrechten: mensen hebben recht op cultuur, arbeid, huisvesting,… tegen
onrechtvaardigheid. Je gaat helpen omdat die rechten niet geschonden mogen worden, iedereen heeft er
recht op.
3. Eigen ervaring: omdat je het kent uit je eigen leefwereld. Ik wil van mijn hobby een beroep maken. Ik ben
een vrijwilliger. Zowel positief als negatief. Je hebt zelf misschien in armoede geleefd. Heel contextgericht.
4. Schuldgevoel en verontwaardiging: vroeger: rijke vrouwen die iets wouden doen omdat ze zelf het goed
hadden en andere niet. Ik wil iets nuttig doen want ik voel me schuldig omdat ik het goed heb.
5. Professionele emancipatie: meer commercieel, om een beroep te leren, om geld te verdienen. Je moet iets
doen in het leven.
6. Welbegrepen eigenbelang: vooral maatschappelijk motief, het is belangrijk voor de maatschappij. Lijkt
altruïstisch, het gaat niet om mij ik wil andere helpen. Maar is niet wat het lijkt, kan een gezonde vorm van
egoïsme of eigen belang zijn. Lijdt tot spanningen als de ongelijkheid toeneemt. Als iedereen het goed heeft
zijn er minder spanningen voor iedereen. Beter om te leven.
VERSCHIL GESCHIEDENIS VAN EN VOOR SOCIAAL WERK
VAN VOOR
Beroepsgeschiedenis.. = Maatschappijgeschiedenis
. = Grote sociale ontwikkelingen (economisch, politiek, cultureel)
= Instellingen, Vb. Verlichting & Romantiek, arbeidersstrijd, emancipatie: welke effecten op sociaal werk?
doelgroepen, Maatschappij gaat zich altijd aanpassen. Hoe past sociaal werk zich daarop aan?
methoden, pioniers, ... - e: armoede, ongelijkheid ontwikkeling kapitalisme
Vb. Mary Richmond, - p: koningen, staatleiders, wie heeft de macht, de bevoegdheid,
Burelen van - c: overtuigingen, denkbeelden, de geestesgesteldheid van mensen, evoluties, trends
Weldadigheid, Social Oprichtingen vakbonden, mutualiteiten, coöperaties plekken waar sociaal werkers
Casework... werken, agency perspectief.
FOCUS OP GESCHIEDENIS
Afbakeningen:
o Thematisch? Kijken naar de samenleving (economisch, politiek, cultureel) door de lens van de geschiedenis.
De sociale effecten van EPC.
o Geografisch? Belgische geschiedenis in een breder Europees perspectief. Vergelijken met andere landen,
regio’s, …
, o Periode? Van de Antieke tot de Postmoderne Tijd. Wat leert de geschiedenis ons?
Synthese van de meest generieke historische inzichten in relatie tot het heden...
5V’S
Hier houden sociaal werkers zich mee bezig:
1. Verzorgen 2. Verzekeren 3. Verheffen 4. Verdelen 5. Verbinden
HOOFDSTUK 2: SOCIAAL WERK IN DE MIDDELEEUWEN
DE MIDDELEEUWSE STANDENSTAAT
Mensen werden opgedeeld in standen en dat bepaalde hun rechten en of ze mochten deel nemen aan cultuur,..
1. Zij die bidden: geestelijkheid = clerus
2. Zij die strijden: adel = ruiters en ridders
3. Zij die werken = boeren en slaven (op het platteland) & ambachtslui (in de stad)
Standenonderscheid
Werd kritiekloos aanvaard en niet in vraag gesteld omdat mensen hun lot aanvaarden want God had het zo bedoelt.
Onrechtvaardigheid is niet belangrijk want dat kon in de andere wereld recht gezet worden, was een deel van een
groter geheel.
o Stand = erfelijkheid of geboorte (stratificatie)
o Klasse = gebaseerd op je inkomen en beroepspositie, kan je uit ontsnappen
FEODALITEIT OP HET PLATTELAND (VOOR WAT HOORT WAT)
o Middeleeuwse economie in het teken van reciprociteit (“gift-exchange”): wederkerigheid, gericht op grote
markt geen kapitalisme. Heel lokale ruilhandel
o Wederzijdse afhankelijkheidsrelatie tussen leenman en leenheer
o Is tevens een systeem van wederzijdse hulp (do ut des): Leenman, de man van adel. De leenheer komt
werken voor de leenman.
◊ Heer biedt bescherming en bestaanszekerheid aan zijn armen
◊ Arme leenman onderwerpt zich via loyale arbeid
o Sociaal werk ingebed in deze heerlijke liefdadigheid
Het hedendaags activeringsdiscours = ook ‘voor wat, hoort wat’
GILDEN IN DE STAD
Gilden= beroepsgroeperingen (wevers, spinners, beenhouwers, timmermannen...)
Functies:
o Onderlinge hulp: geen onderscheidt tussen werkgevers of werknemers, puur op basis van beroep zoveel
mogelijk samen werken.
o Zorg en bijstand (bestrijden bestaansonzekerheid)
o Onderwijs
o Sociale strijd (emancipatie)
Mix van bestrijden van bestaansonzekerheid via hulp/zorg/bijstand enerzijds en emancipatie via onderwijs en sociale
strijd anderzijds
, DE MIDDELEEUWSE ARMEN- EN ZIEKENZORG
1. Armoede in de Middeleeuwen was schering en inslag – iedereen was arm. Was geïnstitutionaliseerd. Eigen
instellingen vanuit de kerk soms van uit de staat die zich bezig houden met armoede en ziekenzorg. Slechts
1% had het goed, harde immateriële armoede geen kansarmoede. Geen marginaal bestaan (= in de marge
van de samenleving gedrukt zijn)
2. Perceptie van armoede liep van normaal/neutraal/onverschillig (‘ze zijn er gewoon’). In de latere
middeleeuwen werd het positief bekeken, het waren helden. Andere gingen een sober leven leiden om zich
zo meer verbonden te voelen. (‘volgers van Jezus Christus’) Op het einde van de middeleeuwen werd het
negatief bekeken, vooral door de pest. Want ziek maakt arm en arm maakt ziek. (‘ziekteverspreiders,
klaplopers...)
3. Armenzorg bestond eerst uit ‘armentafels’ en gasthuizen: ambulante zorg, tafels die achteraan de kerk
stonden. De mensen die het wat beter hadden legden de extra’s aan geld, voedsel, brandstof, kerk. De
armen konden dat ophalen op die manier. (armentafels). Gasthuizen waren de voorlopers van de
ziekenhuizen, alle vormen van residentieel verblijf/zorg. Kloosters probeerden gastvrij te zijn tegenover de
mensen die dat nodig hadden (bedelaars, criminelen, landlopers,..). Later gingen ze zich specialiseren voor
bepaalde zorg en bepaalde doelgroepen.
Typische kenmerken
o Liefdadigheidswerk: geen recht, maar een gunst!
o Klemtoon op materiële zorg: bed-bad-brood!
o Quasi-monopolie van kerk en klooster!
ARMOEDE IN DE LATE MIDDELEEUWEN
o Armoede wordt vanaf de 14de-eeuwse « pestjaren » als ‘negatief’ gezien: moest bestreden en beheerst
worden.
o Armoede wordt dan ook meer en meer gezien als een taak van de (stedelijke) overheid, dus als een zaak
algemeen economisch en sociaal belang (= welbegrepen eigenbelang!)
o Geleidelijke specialisatie van de residentiële zorg in o.a.
◊ Godshuizen: voor ouderen
◊ Ziekenhuizen
◊ Leprozerieën: een inrichting voor lepralijders
◊ Dolhuizen: voor gekken en gehandicapten
◊ Huizen voor gewezen publieke vrouwen: voor prostituees
◊ Vondelingen en weeshuizen voor jongens en meisjes...
RELIGIE EN SOCIAAL WERK
o Van polytheïsme naar monotheïsme: gelovig worden in 1 God (vooral het christendom en de islam)
o Christendom & Islam bieden nieuwe inspiratie voor sociaal werk:
◊ De 7 Werken van barmhartigheid
◊ De Zakat: religieuze plicht tot het geven van aalmoezen aan armen
◊ De Jihad als innerlijke strijd tegen het verwaande zelf en als verzet tegen onrechtvaardigheid. Ik heb
niet veel over maar zou ik het dan niet geven aan de armen (struggle in Jihad)