BIO SAMENVATTING H18
18.1: Het zenuwstelsel
het zenuwstelsel heeft 4 functies:
1. regeling van homeostase, inwendige weefsels en organen worden in hun
activiteit aangestuurd.
2. coördinatie van de activiteiten van organen (op elkaar afstemmen).
3. coördinatie van contacten met de buitenwereld (waarnemen en reageren).
4. coördinatie van psychische functies (leven, herinneren, emoties, denken).
Indeling op anatomie (bouw en ligging)
- Centrale zenuwstelsel: hersenen en ruggenmerg
- Perifere zenuwstelsel: zenuwen tussen centrale zenuwstelsel en de organen.
Indeling op functie
- Animale zenuwstelsel: bewuste handelingen
o Regelt de wisselwerking tussen het individu en de omgeving (bijv.
gedrag)
o Bestuurt doelwitorganen (de dwarsgestreepte skeletspieren)
- Autonome zenuwstelsel: organen die zorgen voor levensonderhoud
o Regelt hartwerking, spijsvertering, ademhaling etc.
o Bestuurt doelwitweefsels: gladde spieren, klieren, hartspier
o Nauwe samenwerking met hormoonstelsel en animale zenuwstelsel.
In het zenuwweefsel zijn 2 typen cellen te onderscheiden
Neuronen (zenuwcellen) zijn impuls geleidende cellen werking
zenuwstelsel.
Steuncellen
- Zorgen voor onderhoud en bescherming van neuronen.
- Verhogen snelheid van impulsgeleiding.
- Er zijn drie typen steuncellen in centraal zenuwstelsels (gliacellen)
- Astrocyten
o Even groot als neuronen
o Voorzien neuronen van voedingsstoffen en voeren afvalstoffen af.
o Belangrijk voor bewaken van homeostase in de hersenen
- Oligodendrocyten
o Vrij klein
o Zorgt voor de myeline (die in de myelineschede (dikke koker die
gevormd is door de uitlopers) zit) rond de uitlopers van een neuron.
- Microglyocyten (microglia)
o Kleine spinachtige cellen die zich tussen het zenuwweefsel
verplaatsen
o Ruimen lichaamsvreemde en aangetaste cellen op
o Vergelijkbaar met witte bloedcellen
Bouw neuron: groot cellichaam met veel uitlopers (dentrieten), deze leiden
impulsen naar het cellichaam. Er is 1 celuitloper (axon)die impulsen van het
cellichaam wegvoert naar een andere neuron, spier of klier. De axon is omhuld
door myelineschede (vetachtig) met insnoering van Ranvier (onderbrekingen
van de schede). Hij is vertakt in kleine vertakkingen in neuronuitlopers Op
grond van functie onderscheid je drie typen neuronen:
- Sensorisch neuron: gevoelsneuron
o impulsen van de sensoren in het lichaam naar het cz
o 1 dendriet die heel lang is, axon van naar cz en dendriet naar
cellichaam
,- Motorisch neuron: doorgeef neuron
o impulsen van het cz naar de rest van het lichaam
o ze verbinden het cz met uitvoerders (spieren en klieren)
o hebben 1 groot cellichaam, meerdere korte dendrieten en 1 lang axon
- Schakelneuron (schakelcel): verbindend neuron
o impulsen van een naar ander neuron
o Meeste in de ruggenmerg en hersenen
o dendrieten en axon zijn kort
Zenuwen maken deel uit van perifere zenuwstelsel, twee typen zenuwen:
1. Motorische zenuwen:
- Ruggenmerg → spieren
- Bestaan uit alleen axonen
Zenuwbundel (omhult door dikke bindweefselmantel) : axon + myeline +
bindweefsellaagje, meerdere bundels vormen zenuw (met laagje bindweefsel)
2. Sensorische zenuwen:
- Zintuigen → ruggenmerg
- Alleen dendrieten
gemengde zenuwen: zenuwen met sensorische en motorische celuitlopers.
18.2: Het zenuwstelsel
Werking zenuwstelsel bestaat uit drie functionele fasen:
1. sensorische input
Veranderingen worden door sensoren (zintuigen) in het lichaam waargenomen.
Een sensor is een gespecialiseerde cel, vaak verwant aan een neuron, die
gevoelig is voor een bepaalde verandering → geprikkeld → prikkels worden
impulsen en de sensor stuurt ze via de zenuwen naar het cz. Opvangen van
prikkels door sensoren heet sensorische input.
2. verwerking
In het cz vindt verwerking van de sensorische input plaats. Eerst ontvangt het
cz de informatie van de sensoren en wordt de info beoordeelt. Dan bepaalt het
cz of en hoe het lichaam erop moet reageren
3. motorische output
Als er een inwendige of uitwendige verandering plaatsvindt, stuurt het
zenuwstelsel remmende of stimulerende impulsen naar de betreffende
doelwitorganen/weefsels (de effectoren - altijd spieren of klieren). Aansturen
door het zenuwstelsel van de effectoren heet motorische output.
De membraanpotentiaal (-50 en -100 mV) is het spanningsverschil tussen
de binnen- en buitenkant van het celmembraan. Ook is er een ladingsverschil,
want er zitten meer negatieve deeltjes binnenin dan erbuiten. Als er
veranderingen zijn in het membraanpotentiaal komen de opwekking en
voorgeleiding van elektrische signalen in neuronen tot gang. Rustpotentiaal
(ladingssverschil -70 mV).
Binnenin een neuron in rust: (buiten het neuron exact omgekeerd)
hoge concentratie K+-ionen
lage concentratie Na+-ionen
veel negatief geladen eiwitmoleculen
relatief weinig Cl--ionen
De binnenkant van de cel is negatief en de buitenkant positief.
, Door de concentratieverschillen willen positief geladen ionen naar binnenin de
cel en negatief geladen ionen naar buiten. Twee mechanismen voorkomen het
binnendringen van de positieve ionen:
1. doorlaatbaarheid van het celmembraan, is voor verschillende ionen
ongelijk.
2. de Na/K-pomp, zorgt ervoor dat Na+-ionen de cel uit gaan en K+-ionen erin.
Prikkeling celmembraan Na+-instroom afname potentiaalverschil
buitenkant is minder positief, deze verkleining heet depolarisatie
drempelwaarde van depolarisatie ligt bij -50 mV, wordt deze
overschreden dan ontstaat een impuls en een actiepotentiaal (totale
ladingsverandering), want de binnenkant is nu positief geworden.
o absolute refractaire periode: het celmembraan is ongevoelig voor
prikkels.
o relatieve refractaire periode: het celmembraan is prikkelbaar, maar de
prikkels moeten wel sterker zijn dan normaal.
Na actiepotentiaal K+-uitstroom werkt depolarisatie tegen samen met de
pomp keert terug in rustpotentiaal de pompen zorgen dat de
ionverhouding weer klopt (= chemisch herstel). Dit proces heet repolarisatie.
Ompoling → actiepotentiaal → spanningsverschil met naastliggende stukjes
celmembraan → elektrische stroompjes (de prikkel voor een nieuw
actiepotentiaal) tussen geprikkelde en niet geprikkelde deel. Door die
elektrische stroompjes ontstaan er steeds opnieuw actiepotentialen. De
impulsfrequentie (= aantal actiepotentialen per tijdseenheid) kan variëren
per prikkel. Sterke prikkels hebben een hogere. Een impuls is sneller wanneer
hij dikker is. En een andere invloed is het wel of niet hebben van een
myelineschede. Wel hebben is sneller en dan noem je het saltatoire
geleiding (= sprongsgewijze geleiding).
impulsoverdracht = opgewekte impulsen die verder verwerkt moeten
worden, worden meerdere keren overgedragen naar volgende (zenuw)cel.
Synaps: plaats van de overdracht
Presynaptisch neuron: draagt impuls over op volgend neuron.
- Aan einde synaptische blaasjes met daarin neurotransmitters
(signaalstof)
Postsynaptische cel: ontvangende cel
Synapsspleet: ruimte tussen de pre- en postsynaptische cel, hier komt
de neurotransmitter vrij.
Presynaptische cel (overdragende cel) depolariseert → calciumionen zorgen
dat elektrische impuls wordt omgezet in chemisch signaal → plotse instroom
Ca2+ (intracellulaire calciumconcentratie neemt toe) → synaptische blaasjes
fuseren met de presynaptische membraan → d.m.v. exocytose worden de
neurotransmitters gestort in de synapsspleet.
neurotransmitter-receptor-complex
Postsynaptische membraam vangt neurotransmitter op → neurotransmitter
komt op de receptor → ionkanaaltjes openen → 3. ionenstroom (depolarisatie
en actiepotentiaal alleen wanneer drempelwaarde is overschreden)→ complex
valt meteen uit elkaar → afbraak door enzymen → sluiting ionkanaaltjes. Soms
geven de actiepotentialen geen aanleiding tot depolarisatie. Dit komt door de
inhiberende (remmende) neurotransmitters. Deze zijn hyperpolariserend,
het potentiaalverschil wordt verhoogd (binnen membraan nog negatiever). Het
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur amylisanne. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.