Ontwikkelingspsychologie
Inleiding
Vragen stellen tijdens de les of in het discussieforum, NIET via email
Examen: 30 meerkeuzevragen met giscorrectie
- 10 vragen over Deel 1 (H1 en H3)
- 10 vragen over deel 2 (H5, H6 en H7)
- 10 vragen over deel 3 (H8 en H9)
Boek: Development through the lifespan
Hoofdstuk 1: History, theory and research strategies
Leerdoelen:
1.1 Wat is ontwikkelingspsychologie (‘developmental science’) en welke factoren hebben de
ontwikkeling van het domein gestimuleerd?
1.2 Noem drie basisvragen waar theorieën van de ontwikkeling een standpunt over innemen.
1.3 Bespreek het levensloopperspectief op de ontwikkeling.
1.4 Bespreek de belangrijkste vroege invloeden op het wetenschappelijk onderzoek over de
ontwikkeling.
1.5 Welke theorieën hadden een invloed op het weten-schappelijk onderzoek over de
ontwikkeling in het midden van de 20ste eeuw?
1.6 Bespreek recente theorieën over menselijke ontwikkeling.
1.7 Geef aan welke positie de belangrijkste theorieën innemen over de drie basisvragen over de
ontwikkeling.
1.8 Bespreek de methoden die vaak gebruikt worden in onderzoek over de ontwikkeling van de
mens.
1.9 Geef het onderscheid aan tussen het correlationele en het experimentele onderzoeksopzet
en wijs daarbij op de sterke punten en beperkingen van elk van deze strategieën
1.10 Beschrijf de voornaamste opzetten (“designs”) om de ontwikkeling te bestuderen en geef
daarbij de voordelen en beperkingen aan van elk van deze onderzoeksdesigns.
1.11 Welke specifieke ethische bekommernissen dienen zich aan in onderzoek over de
menselijke ontwikkeling?
1
,Een wetenschappelijk, toegepast en interdisciplinair veld
De vragen zijn niet enkel van wetenschappelijke interesse, ze hebben ook een toegepast of praktisch
belang. Onderzoek over de ontwikkeling is ook gestimuleerd door sociale druk om mensen hun leven
te verbeteren.
Bv. het begin van openbare educatie in de vroege twintigste eeuw heeft geleid tot vraag voor kennis
over wat en hoe we kinderen dingen aanleren van verschillende leeftijden.
De informatie over de ontwikkeling is interdisciplinair: het is gegroeid uit een gecombineerde
samenwerking met verschillende mensen uit verschillende onderzoeksdomeinen.
Wetenschappelijk: we willen dingen weten, waarom doen mensen wat ze doen
Toegepast: Klassiek vb. onderwijs: toen onderwijs veralgemeend werd (vroeger niet alle
kinderen naar school).
Er zijn wetten gekomen dat kinderen naar school moesten. Men heeft kinderen op de velden
weggehaald. Men had meteen de vraag: ‘Wat moeten de kinderen leren, hoe gaan we dat
organiseren? Zo zijn de leerplannen ontstaan. Bv. basis wiskunde in het lager onderwijs en
algebra in het secundair onderwijs.
Ander voorbeeld: de enige moordgetuige is een kind van 5j, hoe serieus kunnen we diens
getuigenis nemen? Hoe pakken we het verhoor aan?
Interdisciplinair: we blijven niet binnen onze eigen discipline, onze eigen wetenschap. We
gaan met verschillende disciplines samenwerken (bv. antropologie (hoe is het in andere
culturen), medische wetenschappen, neurowetenschappen (ontwikkeling hersenen). Door
deze samenwerking gaat de kennis over ontwikkeling vooruit. (ook sociologie en
maatschappelijk werkers bijvoorbeeld)
Ontwikkelingspsychologie = een wetenschap die stabiliteit en verandering wil begrijpen over de
levensloop, is ook toegepast (heeft belang voor de praktijk) en is interdisciplinair (ontwikkelt zich
door gecombineerde inspanningen uit vele wetenschappen).
Ontwikkelingspsychologie
Bestuderen van:
Verandering (gedragsverandering)
Stabiliteit over de levensloop (gedrag dat hetzelfde blijft)
Basis kwesties
Theorie over ontwikkeling
Een theorie = een geordend en samenhangend geheel van uitspraken dat gedrag
1) Beschrijft
2) Verklaart
2
, 3) Voorspelt
Voorbeeld: theorie over gehechtheid; het gaat om de nauwe band die het kind heeft met de moeder.
Dat bestuderen we door gedrag te bekijken:
‘Wat zijn gehechtheidsgedragingen?’. Baby’s gedragen zich op een bijzondere manier. Volwassenen
gaan reageren op het gedrag van de baby.
Baby weent ouder komt boven wieg hangen baby stopt met huilen.
De vraag is dan: ‘Waarom doen ze dat?’ Nabijheid bekomen van moeder (moeder is er niet, kind
doet van alle dingen zodat moeder naar kind komt en kind probeert moeder bij te houden) =
beschrijving van gedragingen
Wanneer kind niet meer in de wieg ligt, en kan kruipen/stappen dan kunnen we voorspellen dat als
moeder niet in de buurt is, het kind de moeder achterna zal kruipen/stappen.
Alle kinderen gaan graag op schoot van moeder zitten, dan kan moeder niet weg.
= gehechtheidsgedrag (moeder moet om weg te kunnen eerst kind oppakken en dan wegzetten)
Theorie is belangrijk omwille van twee redenen:
1) Ze voorzien georganiseerde kaders voor onze observaties; begrijpen
(geeft richting en betekenis aan wat we zien)
bv. ‘waarom doet een kind dat?’, wat gaat er gebeuren als een kind kruipt, wat gaat er
gebeuren als een kind ouder wordt?
2) Ze geven een basis voor de praktijk (weten wat te doen) (bv. ‘hoe zit het voor
kinderopvang, gaan kinderen zich ook hechten aan andere figuren?’)
o Wanneer we door middel van een theorie de ontwikkeling beter begrijpen kunnen
we het welzijn en behandeling van kinderen en volwassenen verbeteren
o Het blijvend bestaan van theorie hangt af van wetenschappelijke bevestiging
Behoefte aan wetenschappelijke bevestiging (bv. door opnieuw onderzoek te
doen = replicatie)
Niet dé theorie, maar verschillende theorieën: er is niet één theorie die alles
verklaart. Meerdere theorieën gaan elkaar soms bevestigen of
tegenspreken. Kunnen we deze integreren? Wilt dit zeggen dat de ene
theorie niet geldig is?
Dus om een fenomeen te begrijpen hebben we verschillende theorieën nodig.
Theorieën worden beïnvloed door culturele waarden- en overtuigingssystemen van hun
tijd
3
, Theorieën verschillen op één belangrijk manier van meningen of
overtuigingen: het blijvende bestaan van een theorie is afhankelijk van de
wetenschappelijke verificatie.
De studie van de ontwikkeling geeft geen ultieme waarheid omdat
onderzoekers/wetenschappers het niet altijd eens zijn met wat ze
waarnemen.
Theorieën hebben allemaal 3 basisvragen!
1) Is ontwikkeling continu of discontinu?
- Continu = loopt door
- Discontinu = er zijn breukmomenten, sprongen (tot nu verloopt ontwikkeling zo, vanaf
bepaald moment anders)
2) Is er één verloop van de ontwikkeling of meerdere?
- Maakt elk kind dezelfde ontwikkeling door of zijn er verschillen?
3) Wat is de relatieve invloed van erfelijkheid en omgeving,
- Is erfelijkheid of milieu het belangrijkste? (samenspel van beide)
- Wat zijn de invloeden van beide?
(1) Continue of discontinue ontwikkeling?
Hoe kunnen we de verschillen in capaciteiten onder baby’s, kinderen, adolescenten en
volwassenen best beschrijven?
Onderstaande figuur beschrijft twee mogelijkheden:
(A) Heuvel met zachte helling: vanaf
begin hebben we een aantal
vaardigheden, naargelang we
ouder worden, breiden deze uit.
(B) Er zijn overgangsmomenten: elke
trede is een fase/periode in de
ontwikkeling. Bij elke trede zien
we bepaalde kenmerken die
kenmerkend zijn voor deze
bepaalde ontwikkelingsfase.
Voorbeeld boek moeder van auteur; zeer muzikaal op jonge leeftijd, naarmate ze ouder werd, kon ze
steeds langer melodieën onthouden en naspelen (continuïteit)
4
, Jongeren, kinderen en volwassenen ervaren het leven op een andere manier (bv. fysiek, emotioneel)
Verschillende fasen:
Bv. moeder van auteur; ze begrijpt meer van muziek, hoe ze langere melodieën aanpakt getuigt van
een dieper begrip van de hobby, waar meer verstand voor nodig is.
Continue
Continue ontwikkeling = geleidelijk uitbreiden van zelfde soort vaardigheden die er in begin
al waren.
Visie die inhoudt dat baby’s en kinderen op dezelfde manier reageren als volwassenen op de
wereld. Het verschil tussen onvolwassen en volwassen wezen is eenvoudig een van
hoeveelheid of complexiteit.
Discontinue
Discontinue ontwikkeling = nieuwe manieren van reageren/gedragen in specifieke periodes
Stadia = kwalitatieve veranderingen in denken en doen, kenmerkend voor bepaalde
perioden.
Men doorloopt verschillende stappen die elk hun unieke kenmerken hebben tot ze het
hoogste niveau van functioneren bereiken.
Dit betekent dat mensen periodes van snelle transformatie ondergaan als ze van het ene
stadium naar het andere overgaan verandering is plots.
Andere visie: baby’s en kinderen hebben een unieke manier van denken, voelen en
gedragingen die zeer verschillend zijn van die van volwassenen.
(2) Eén verloop van ontwikkeling of meerdere?
Vroeger: aanhangers van stadia-theorieën zeiden dat iedereen dezelfde
sequentie van ontwikkeling doorloopt, maar men is zich er nu van bewust dat
we in verschillende contexten leven.
Nu: meerdere vormen van ontwikkeling mogelijk door contexten (Sommige
makkelijker en andere moeilijker want verschillende contexten) (zie later:
ecologische theorie)
Contexten van ontwikkeling
Context = unieke combinaties van
Persoonskenmerken
Omgevingskenmerken
Die ontwikkeling mee bepalen
Kunnen leiden tot verschillende trajecten van ontwikkeling
Bv. sommige kinderen zijn verlegen en hebben bepaalde kenmerken zoals rood
worden. De moeder gaat dan anders met het kind omgaan (dan als die niet verlegen
zou zijn): ‘Zou je niet eens met hen gaan spelen? Moet niet als je niet wil hé.’
Ze hebben bv. een meer beschermende houding ten aanzien van het kind.
5