Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
Recherché précédemment par vous
Samenvatting van alle examenvragen & voorbeeldvragen van het volledige vak farmacologie dus zowel partim I & II (behaald resultaat 19/20)€7,48
Ajouter au panier
Samenvatting van alle examenvragen & voorbeeldvragen van het volledige vak farmacologie dus zowel partim I & II (behaald resultaat 19/20): Dit bevat een uitgebreide samenvatting van Farmacologie gegeven door professor Pieter-Jan Guns & professor Guido De Meyer. De samenvatting bevat al de mcq die i...
1) Welke bewering over geneesmiddelen i.v.m. het maag-darmstelsel is
correct?
A. Loperamide is een antagonist van μ-opioïdreceptoren.
B. Misoprostol veroorzaakt zeer vaak obstipatie.
C. Omeprazol heeft een korte plasma-eliminatie-halfwaardetijd (+/- 1u).
D. Metoclopramide vermindert prolactinemie.
2) Welke combinatie van geneesmiddelen geeft het meeste kans op een
serotoninesyndroom?
A. fluoxetine + amitriptyline
B. fluoxetine + tramadol
C. fluoxetine + moclobemide
D. fluoxetine + Sint-Janskruid
3) Met welk geneesmiddel veroorzaakt carbamazepine GEEN interactie?
A. Theofylline
B. Oraal anticonceptivum
C. Warfarine
D. Digoxine
4) De therapeutische werking van β-blokkers bij chronische stabiele
angina pectoris berust
hoofdzakelijk op
A. Coronaire vasodilatatie
B. Verminderde totale perifere weerstand
C. Verminderde zuurstofbehoefte van het myocard
D. Vertraagde AV-geleiding
5) Welk antihypertensivum is de beste keuze voor een patiënt die
eveneens variant angina heeft?
A. ACE-remmer
B. Propranolol
C. Thiazide diureticum
D. Diltiazem
6) Welk geneesmiddel kan ernstige constipatie geven?
A. Simvastatine
B. Captopril
C. Propranolol
D. Verapamil
7) Welk voorschrift past het beste bij hartfalen?
A. Lisdiureticum, dihydropyridine calciumantagonist, hoge dosis β-blokker
B. Lage dosis ACE-remmer, hoge dosis β-blokker, spironolacton
C. Hoge dosis ACE-remmer, lage dosis β-blokker, spironolacton
D. Diltiazem, nitroglycerine
,A. Atriumfibrillatie
B. Hypertensie
C. Klassieke angina pectoris
D. Hartfalen
9) Welke stelling is onjuist? Een receptor
A. Bindt selectief geneesmiddelen, neurotransmitters, hormonen of andere
mediatoren, waarna een reactie van de cel wordt uitgelokt.
B. Kan effecten oproepen door activiteit van ion-kanalen, G-eiwitten of
fosforylering te wijzigen.
C. Volgt de Wet van de Massawerking met betrekking tot de binding van
agonisten.
D. Is een eiwitmolecuul dat in het plasmamembraan van de cel gelegen
moet zijn om een antwoord uit te lokken.
10) Welke stelling is onjuist? Ultrafiltratie:
A. Is transport van vloeistof met opgeloste stoffen.
B. Speelt geen rol bij uitwisseling van geneesmiddel tussen plasma en
weefsels.
C. Wordt bepaald door poriegrootte en drukverschillen.
D. Is voor een bepaald geneesmiddel niet in alle organen constant.
11) Welke stelling is onjuist?
A. Bij intraveneuze toediening van een geneesmiddel speelt eerste
passage geen rol.
B. Nadelen van een rectale toediening zijn een klein resorptieoppervlak en
een onvoorspelbare verblijftijd.
C. Een lange plasmahalfwaardetijd is een voordeel bij chronische orale
toediening van een geneesmiddel.
D. Omdat grote geïoniseerde moleculen zoals heparine niet door
celmembranen kunnen diffunderen, treedt na subcutane toediening alleen
lokaal een biologisch effect op.
E. Voor sublinguale toediening dienen geneesmiddelen wateroplosbaar te
zijn bij pH 6.
12) Welke stelling omtrent neuromusculaire blokkers is correct?
A. Suxamethonium veroorzaakt spierverslapping door depolarisatie.
B. Pancuronium is een depolariserende blokker en blokkeert ook
gangliontransmissie.
C. De werking van pancuronium wordt versterkt door neostigmine.
D. De hypotensieve werking van quaternaire ammoniumverbindingen
berust voornamelijk op ganglionblokkade.
13) Welke stelling in verband met β-blokkers is onjuist?
A. Zij vinden toepassing bij hypertensie en angina pectoris.
B. Hun bronchodilaterende werking is een voordeel bij astmapatiënten.
C. Bij partiële agonisten (zoals pindolol) is er in rust minder kans op koude
extremiteiten en bradycardie.
, D. Zij verminderen de afgifte van renine uit de juxtaglomerulaire
niercellen.
14) Welke bewering omtrent het gebruik van een lage dosis aspirine bij
preventie van een tweede myocardinfarct is correct?
A. Acetylsalicylzuur inhibeert het cyclo-oxygenase reversibel.
B. De lage dosis bereikt ten gevolge van sterke eerste passage nauwelijks
de coronairen.
C. Bloedplaatjes kunnen COX1 synthetiseren en vervangen.
D. Salicylzuur remt preferentieel de bloedplaatjes.
15) Welke stelling met betrekking tot toediening van fibrinolytica na een
myocardinfarct is correct?
A. Streptokinase (SK) heeft meer affiniteit voor stolsels dan humaan
recombinant weefsel type plasminogeen activator (rt-PA, alteplase).
B. Het risico van overgevoeligheidsreacties is gelijk voor SK en rt-PA.
C. Klinische studies toonden aan dat fibrinolytica de mortaliteit en
morbiditeit verminderen.
D. Er is geen verhoogde kans op fatale bloedingen.
16) Welke bewering in verband met geneesmiddelen bij astma is fout?
A. Ipratropiumbromide kan bronchospasmen gemedieerd door
acetylcholine inhiberen.
B. Theofylline kan het cyclisch AMP-fosfodiësterase inhiberen.
C. Zafirlukast is een competitieve antagonist van de LTD₄-receptor.
D. Salbutamol is een kortwerkende β₂-agonist die het adenylaatcyclase
remt.
17) Welke bewering over geneesmiddelen i.v.m. het maag-darmstelsel is
correct?
A. Omeprazol heeft een korte plasma-eliminatiehalfwaardetijd (1 u), maar
een lange werkingsduur (> 24 u na één toediening).
B. Cimetidine kan de plasmaspiegel van theofylline doen afnemen.
C. Misoprostol vormt in het zure milieu van de maag een visceuze pasta.
D. Misoprostol is eerste keus als maagprotectivum bij zwangeren.
18) Welke bewering omtrent antipsychotica is correct?
A. Alle antipsychotica verbeteren de negatieve symptomen van
schizofrenie.
B. De potentie van de antipsychotica loopt over het algemeen parallel met
de activiteit t.h.v. de D₂ receptoren.
C. Tardieve dyskinesie omvat vnl. onwillekeurige bewegingen van gezicht
en ledematen, die zich voordoen na enkele dagen antipsychoticagebruik.
D. Antipsychotica zijn agonisten van centrale D₂-receptoren.
19) Anti-histaminica met pA2 = 6 en pA2 = 9. Welke heeft minder
bijwerkingen?
A. pA2 = 6
B. Geen verschil
C. pA2 = 9
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur lemmeslodders. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,48. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.