Leerpad C – pathologie en farmacologie – neurologie
1. inleiding
⟹ 2 specialismen die zich bezighouden met de neurologische pathologie: de
neuroloog behandelt de medisch-neurologische aandoeningen (Parkinson,
epilepsie, migraine,…). De neurochirurg behandelt de neurochirurgische
aandoeningen (tumor, trauma’s)
2. de diagnostiek van neurologische aandoeningen
2.1 de eerste benadering
1. De hersenen vormen de centrale computer, de 1ste en belangrijkste functie is
dan ook standhouden van het voortbestaan van het individu. Dit is door het
onderhouden van de vitale functies
a. A = Airway
b. B = Breathing, de ademhaling
c. C = circulation, de bloeddruk en hartslag
d. T = temperature, de temperatuur
2. Alsook de hogere corticale functies zijn verantwoordelijk voor behouden
van bewustzijn
a. Het normaal bewustzijn
b. Somnolent: indien de pt gemakkelijk inslaapt maar normaal wekbaar is
c. Delier: bewustzijn is in lichte mate verlaagd maar de inhoud is
afwijkend, er is desoriëntatie, snel afgeleid, onrust en ontremming
d. Soporeus: als de pt wekbaar is door pijnprikkels
e. Coma: als de pt niet wekbaar is
Je kan dit onderzoeken door de Glasgow Coma Scale (GCS). En gaat van 3
(diepste coma) tot 15 (normaal bewustzijn) en evalueert 3 parameters:
- Openen van de ogen (Eye) op 4 punten
- Motorische respons (Motoric) op 6 punten
- Verbale reactie (Verbal) op 5 punten
- Oorzaken kunnen voorkomen in gehele hersencortex of hersenstam:
o Shock
o Neurotraumata (inklemming)
o Intoxicatie
o Hypoxie
o Hypothermie
o Hypoglycemie
o Hypo- of hyperkaliëmie
3. Men dient goed de ernstige neurologische symptomen te herkennen, zoals:
a. Convulsies of stuipstrekkingen
b. Hevig braken
c. Meningeale prikkeling, vaak als nekstijfheid
d. Een verminderd of veranderd bewustzijn
e. Deze worden bij de betreffende pathologieën verder besproken
2.2 de anamnese
⟹ bij zenuwstelsel is het van belang om de volgende dingen na te gaan:
- De demografische gegevens
1
, - De huidige klachten of neurologische symptomen, met in bijzonder:
o Het begin of tijdstip van ontstaan
o De omstandigheden waarin ze optreden
o Het beloop van de klachten
o Eventuele beïnvloedende factoren
o De heteroanamnese: het vragen van klachten aan de personen die er
bij waren of rondom de pt stonden
- De voorgeschiedenis van de pt
- De familiale anamnese
- Medicatiegebruik
- De symptomen:
o Syncope
o Epilepsieaanval
o Pijn
o Paresthesieën
o Gevoelsverlies
o Duizeligheid
o Gehoorstoornis
o Visusstoornis
o Hoofdpijn
o Gangstoornissen
o Braken
o Krachtsverlies
o Onwillekeurige bewegingen
o Bewustzijnsdaling
2.3 het neurologisch onderzoek
2.3.1 het onderzoek van de hogere cerebrale functie, ook de hogere corticale
functies of mentale functies genoemd
⟹ de hogere corticale functies zijn mentale processen die duidelijk kunnen worden
teruggebracht naar de functie van bepaalde regio’s in de hersenen. Uitval hiervan
komt voor bij dementerende aandoening. Dementie is een symptomencomplex,
gekenmerkt door een achteruitgang van de hogere corticale functies, de belangrijkste
oorzaak van dementie is dus ook de Ziekte van Alzheimer, samen met de vasculaire
oorzaken:
- Desoriëntatie in tijd en ruimte
- Amnese: geheugenverlies
- agnosie: geen herkenning van voorwerpen en personen
- apraxie: onvermogen om complexe handelingen uit te voeren
- persoonlijkheidsveranderingen bv. zet je op de stoel, dit zou niet lukken
→ bij een onderzoek wordt er dan ook gekeken naar:
- de aandacht en concentratie
- de oriëntatie in tijd en ruimte
- het geheugen en in de inprenting: werkt het geheugen niet goed, dan
spreekt men van amnesie of geheugenverlies
- fatische stoornissen: vermogen tot communicatie
o afasie: gestoord taalgebruik/taalbegrip
o alexie: onvermogen te lezen
o agrafie: onvermogen te schrijven
2
, - agnosie: geen herkenning van voorwerpen en personen
- constructievermogen of ruimtelijke oriëntatie
- apraxie: onvermogen om complexe handelingen uit te voeren
- rekenen
- het kunnen oordelen en kritiek formuleren
2.3.1.1 de mini mental state examination (MMSE)
⟹ onderzoek wanneer er een vermoeden is van beginnende dementie
- bestaat uit 11 vragen met een score van 0-30
- aspecten: cognitief functioneren, geheugen en de taal,
oriëntatie in tijd en plaats, eenvoudige geheugentest,
concentratie, taal, rekenen, praxis (handelingen),
visuoconstructie (iets nadoen)
- hoe lager de score, hoe slechter het cognitief
functioneren
- rond 23-24 punten is de pt meestal gezond (maar zelfs dan
kan pt dementie hebben)
- het wordt beïnvloed door leeftijd en opleidingsniveau,
lichamelijke ziekten, depressie en zintuigelijke handicaps
2.3.1.2 het hersenzenuwonderzoek
⟹ de craniale hersenzenuwen, je kan dit makkelijk doen door de opdrachten uit te
voeren
2.3.1.3 het motorisch onderzoek
⟹ je kan afwijkingen nagaan van het pyramidale, extrapyramidale en
cerebellaire systeem
- de spierkracht: is er krachtsverlies?
o Paralyse: volledig krachtsverlies
o Parese: krachtsvermindering, geen volledige verlamming
o Hemiplegie: paralyse of parese van 1 lichaamshelft bv. CVA
o Diplegie of paraplegie: paralyse/parese van de onderste
helft van het lichaam
o Tetraplegie/ quadriplegie: paralyse/parese van alle ledematen (dus
enkel gezicht is niet verlamd)
- De spiertonus
o Spasticiteit: snelheidsafhankelijke toename van de weerstand en dan
loslating
o Rigiditeit: weerstand is vrij gelijkmatig verhoogd over de gehele range
van de beweging
o Tandradrigiditeit: schoksgewijze verlopende toename en afname van
de weerstand
o Hypotonie: afname weerstand
o Hypertonie: toename weerstand
- Atrofie van de spieren
- Stoornissen in tempo en de ‘automatiek’ vd beweging
o Akinesie: beweging kan niet direct in gang worden gezet of
volgehouden bv. startprobleem bij stappen
o Hypokinesie: amplitude/ grootte van de beweging is afgenomen
o Bradykinesie: bewegingen worden vertraagd uitgevoerd
3