Module 8: Taalbeleid op school
1. INLEIDING
Maximale kansen om taalcompetentie te ontwikkelen, want:
Nodig in communicatie-en informatiemaatschappij
Maximale participatie op arbeidsmarkt + publieke domein
Efficiënt en kritisch tegen informatieovervloed
Sociale relaties onderhouden
Levenslang leren
Onderwijs: alle vakken gedeeltelijk afhankelijk van lees-, luister-, spreek- en
schrijfvaardigheid
Taalcompetentie = het geheel van talige kennis, vaardigheden en attitudes dat nodig is om
geschreven, gesproken en multimodale teksten te begrijpen, te evalueren en te gebruiken zodat
(1) volwaardige deelname aan de samenleving mogelijk wordt;
(2) de eigen doelen gerealiseerd kunnen worden en
(3) de eigen kennis en mogelijkheden levenslang en duurzaam kunnen worden ontwikkeld.
2. TAAL OP SCHOOL
In alle vakken van curriculum taal gebruikt
Als middel om communicatie tot stand te brengen
Als doel an sich: vaktermen leren en taken met talige inslag leren
bv geschiedenis: tekst kritisch lezen
Bewust omgaan met taal in vak als leerkracht zodat elk kind maximale kansen krijgt om
taalcompetenties uit te breiden
Wetenschappelijk onderzoek (Cummis): taalgebruik school ≠ thuis
Centrale sterk regulerende rol leerkracht: bepaald het onderwerp, wie mag praten, leerling
moet expliciet signaal geven (vinger opsteken), recht om leerling te onderbreken
beurtverdeling is gecentraliseerd (via en langs de leraar)
↔ thuis: alle gesprekspartners meer gelijke rechten
Relatie is hiërarchisch:
o Organisatorisch: interactie verloopt ordelijk, beleeft door leraar
o Inhoudelijk: leraar is expert
o IRF-patroon klascommunicatie:
leraar neemt initiatief (I)
leerling geeft respons (R)
leraar geeft feedback (F)
nieuw initiatief leraar
Klascommunicatie is gecentraliseerd: leerling heeft beperkte vrijheid om na R het
woord te nemen, tenzij expliciete toestemming
Inhoudelijke functie om bepaald deel van de wereld te ontleden
o Conceptualiserende functie van taal op school: via taal achter schermen van wereld
kijken en deze te analyseren (hoe zit de wereld in elkaar)
,GEVOLG conceptualiserende functie taal is vaak abstract
Vergelijking taal thuis, bevat taal op school relatief veel:
Vaktermen: specifiek verbonden aan bepaald vak, sommige woorden hebben buiten het vak
een andere betekenis bv zuur in chemie of thuis
Algemene schooltaalwoorden: termen die in veel vakken worden gebruikt bv vergelijken,
waarnemen, relatief, oorzaak,…
Complexe en samengestelde zinnen: om verbanden te expliciteren
Impliciete verbanden: leerkracht is expert en soms is een verband voor hem duidelijk dat ze
de nood minder zien om ze te expliciteren in woorden voor leerling (leken) impliciete
verbanden minder toegankelijk waardoor ze de samenhang niet begrijpen
→ Taalregister in klas = cognitief-academische taal of schooltaal
Cummins: schooltaal en thuistaal zijn geen dichotome termen, maar gezien op continuüm bepaald
door 2 dimensies:
Mate van inbedding van de taal in concrete context
Aantal cognitieve handelingen, die moeten worden uitgevoerd om boodschappen te
begrijpen of produceren
Schooltaal bevat aantal taken, die thuis zelfden moeten
voorbeeld: schema’s maken, invuloefeningen, samenvatten,…
moet schooltaal kennen om:
o mee te zijn in de les
o aan te tonen dat je mee bent op examens (talige aard)
o schooltaal maakt gebruik van standaardtaalvariëteit (geen dialect/tussentaal)
Sterke samenhang tussen taalprestaties en prestaties voor niet-talige leerdomeinen
voorbeeld: wiskunde
Elk kind moet nieuw taalregister verwerken, ook zij die instructietaal (Nederlands) als
moedertaal hebben
BAKER (2006):
2 jaar: thuistaalvariëteit van nieuwe taal te verwerven
informele gesprekken over alledaagse onderwerpen
5-8 jaar: abstracte schoolvariëteit verwerven
, 3. VERSCHILLEN TUSSEN LEERLINGEN
Veel verschillen bij verwerving van schooltaal, sociolinguïstisch onderzoek
HOOGOPGELEIDE OUDERS
Kloof thuistaal – register schooltaal is minder groot
Taal om fenomenen te verklaren, achter de schermen van de wereldkijken,
decontextualiseren
Meer cultureel kapitaal: meer boeken, meer lezen/voorlezen, meer geschreven taal
Tijdens schoolloopbaan beter in staat om te helpen met schooltaalproblemen
o Beheersen register op hoger niveau
NEDERLANDS NIET ALS MOEDERTAAL + LAGE SES1
Taal = struikblok want moeten op school tot leren komen in tweede taal (die ze aan het
leren zijn)
o Register verschillend van register thuis
Onderzoek schoolprestaties laag-SES, niet Nederlandstalige leerlingen naar prestaties op
school en andere indicatoren (zittenblijven, doorstroom/uitstroom):
o Scoren significant lager dan hoog-SES, Nederlandstalige leerlingen
Associatie anderstaligheid kans op schoolproblemen
MAAR: SES is bepaalde factor!
o Niet-Nederlandstalige + lage SES scoren lager dan niet-Nederlandstalige + hoge
SES
o Nederlandstalige met lage SES scoren lager dan Nederlandstalige met hoge SES
ANDERSTALIGE NIEUWKOMERS: 12 TOT 18 JAAR IN SECUNDAIR ONDERWIJS
OKAN-klas: Nederlands leren + Vlaamse schoolsysteem (één of meer schooljaren)
Na onthaaljaar: studierichting secundair onderwijs die voldoet aan ambities,
mogelijkheden en taalvaardigheidsniveau
Vervolgcoaches (minimale ondersteuning)
o Taal-en leerondersteuning
o Sensibilisering
o Taalgericht vakonderwijs
o Taalsteun aan niet-Nederlandstalige leerlingen
Doorstroom regulier secundair onderwijs
moeizaam + kloof complexiteit schooltaal en taalvaardigheid is bepalende factor
1
SES= sociaal economische status