Medische En Tandheelkundige Vakkennis 3 (3016BA131Z)
Resume
Samenvatting Medische Tandheelkundige Vakkennis 3
10 vues 0 fois vendu
Cours
Medische En Tandheelkundige Vakkennis 3 (3016BA131Z)
Établissement
Hogeschool InHolland (InHolland)
Een volledige samenvatting van alle stof (colleges en socratives) voor het vak medische tandheelkundige vakkennis 3. Ik werk altijd met plaatjes! Waarvan sommigen uit het college, sommigen zelf gemaakt en sommigen van het internet maar die pas ik dan aan.
Medische En Tandheelkundige Vakkennis 3 (3016BA131Z)
Tous les documents sur ce sujet (23)
Vendeur
S'abonner
neelfien
Aperçu du contenu
College 1 Bacteriën
Prokaryoten hebben geen celkern, bacteriën zijn prokaryoten. Eukaryoten hebben wel een
celkern, voorbeelden hiervan zijn planten, dieren, schimmels en protozoa.
Virussen zijn geen organismen omdat ze een gastheer nodig hebben om te overleven.
De vorm van bacteriën wordt bepaald door de stugge celwand. Ze worden verdeeld in 4 groepen:
1. Coccen (bolvormig)
2. Bacillen (staafvormig)
3. Spirocheten (spiraalvormig)
4. Pleomorf (variabel van vorm)
Bacteriën kunnen onderling ook nog in verschillende groeperingen groeien, namelijk: Paren
(diplo), Ketens (strepto), Druiventrossen (stafylo) en hoeken (corynebacterium).
Verschillende componenten van een bacterie:
- Glycocalyx laag = slijmachtige laag van polysaccharide. Zit om de celwand heen, is dunner dan
capsule en zit los om de cel. Belangrijk voor: hechting aan structuren, bevordert vorming van
biofilm (bijvoorbeeld S. Mutans).
- Capsule = gel-achtige laag van polysaccharide of soms van eiwit. Zit om de celwand heen, is
dikker dan glycocalyx en zit strak om de cel. Belangrijk voor: adhesie aan weefsels en prothesen,
remming van fagocytose, identificatie in het laboratorium of gebruik als antigenen in sommige
vaccins.
- Flagel = zweepvormig organel die zorgt voor beweging, werkt als een propeller. Opgebouwd uit
flagellin eiwit.
- Fibrium = Haarachtige structuur, korter dan een flagel.
- Pilus = Haarachtige structuur, korter dan een flagel. Opgebouwd uit pilin eiwit.
Belangrijk bij: adhesie aan receptoren op menselijke cellen en bij uitwisseling van DNA
tussen bacteriën.
- Celmembraan = een fosfolipidenlaag met receptoren en andere eiwitten. Belangrijk voor: actief
transport en selectieve diffusie van moleculen, secretie van enzymen en toxinen en hij vormt
celwand precursors (voorlopers).
- Cytoplasma = celplasma, bevat ribosomen (hier vindt eiwitsynthese plaats), inclusies (opslag van
energie) en genetisch materiaal (nucleoid).
Protoplast
- Allereerst is het belangrijk om te weten dat een celwand en een celmembraan niet hetzelfde
zijn.
- Wanneer je een celwand weghaalt, blijft een protoplast over. Dit weghalen van de celwand is
iets wat kunstmatig gebeurd, dus bijvoorbeeld in een laboratorium.
- Een dierlijke cel heeft nooit een celwand, deze kan dus nooit weggehaald worden (iets wat er
niet is kan niet weggehaald worden), hierom is een dierlijke cel nooit een protoplast.
- Om het nog duidelijker te maken, een voorbeeld van een appel en een aardbei. In dit voorbeeld
is de dierlijke cel de aardbei, de bacterie-/plantaardige-/schimmelcel is de appel. Van een appel
kun je de schil (celwand) verwijderen, een appel zonder schil blijft over (protoplast). Een aardbei
kun je niet schillen.
,Een celwand zorgt voor stugheid en is permeabel voor kleine stoffen. Er zijn twee typen
celwanden;
- Gram positieve celwanden. Deze bestaat uit een
celmembraan(1) met daarboven een dikke
peptidoglycaanlaag(2). Zij kleuren
paars/blauw-zwart bij gramkleuring.
- Gram negatieve celwanden. Deze bestaat uit een
celmembraan(1) met daarboven een dunne
peptidoglycaanlaag(2) en daarboven nog een
buitenmembraan(3). Zij kleuren roze bij
gramkleuring.
Alleen gram negatieve celwanden hebben dus een buitenmembraan. Een buitenmembraan bevat:
- Lipopolysaccharide (LPS), een onderdeel van LPS is erg toxisch, dit heet endotoxine.
- Porinen, eiwitten die werken als een porie, zorgen voor transport van hydrofiele
moleculen.
De ruimte tussen 2 membranen heet de periplasmatische ruimte. Alleen gram negatieve
celwanden hebben deze, grampositieve hebben namelijk maar 1 membraan.
Taxonomie = de classificatie van organismen. Dit kan op genotypische en op fenotypische basis.
De hiërarchie van hoog naar laag is: Domein, rijk, stam, klasse, orde, familie, geslacht, soort.
Bacteriën hebben voor hun groei 4 typen voedingsstoffen nodig:
1. Zuurstof & waterstof (uit water)
- Aerobe bacteriën→ zuurstof essentieel
- Anaerobe bacteriën → zuurstof als remmende factor
2. Koolstof
- Autotrofe bacteriën (vrijlevende bacteriën) gebruiken CO2, koolstofdioxide, als bron voor
koolstof. Autotrofe organismen produceren zelf de organische stoffen die zij nodig
hebben.
- Heterotrofe bacteriën (parasitaire bacteriën) gebruiken complexen organische
verbindingen, zoals suikers, als bron voor koolstof. De mens is een heterotroof
organisme.
3. Anorganische ionen (zoals stikstof, zwavel en fosfaat)
4. Organische voedingsstoffen (zoals koolhydraten, aminozuren, vitaminen. welke de bacterie
nodig heeft hangt af van de bacteriesoort)
Bij een tekort aan voedingsstoffen kunnen bepaalde bacteriën sporen vormen, dit gaat in
stappen:
1. Het DNA condenseert en gaat in het centrum van de (moeder)cel liggen
2. Het DNA verdeeld in twee complete kopieën.
3. Het celmembraan van de moedercel wordt ingesnoerd, zo wordt een tweede cel in de
moedercel gevormd, de pre-spore.
4. Het celmembraan van de moedercel blijft groeien en neemt de ontwikkelende spore op, zo
vormt het nog een laag om de ontwikkelende spore heen en heeft die nu 2 membranen.
5. Het DNA van de moedercel wordt afgebroken
, 6. Peptidoglycaan (blauw) wordt afgezet tussen de twee membranen, dit is de cortex.
7. Calcium wordt in de spore opgenomen, water wordt uit de sporen verwijderd.
8. Een eiwitmantel (paars) wordt in de spore opgenomen en de sporen rijpt. (Bij sommige sporen
wordt een extra laag gevormd, het exosporium). Hij is nu bestand tegen omgevingscondities.
9. De moedercel wordt vernietigd en de rijpe sporen komt vrij.
Als de omstandigheden weer gunstig zijn kan de sporen weer uitgroeien tot normale bacterie.
Bij juiste omstandigheden vermenigvuldigen bacteriën, dit heet reproductie. De cel strekt zich
uit, het DNA verdubbeld, een scheidingswand vormt en de cellen
splitsen.
In een kweeksituatie zijn er 4 fasen:
1. Lagfase → bacteriën passen zich aan aan de omgeving,
voorbereiding op delen, bacteriën zijn erg actief.
2. Logfase → delingen, bij elke deling verdubbeld het aantal, het
aantal neemt dus logaritmisch toe.
3. Stationaire fase → op een moment worden de voedingsstoffen schaars en afvalstoffen (toxisch)
hopen op. In de stationaire fase is er een balans tussen nieuwe en stervende bacteriën.
4. Afstervingsfase → voedingsstoffen zijn echt op en teveel afvalstoffen. Bacteriën sterven
langzaam allemaal af.
Groei van bacteriën wordt gereguleerd door voedingsstoffen, de groeisnelheid kan worden
aangepast door:
- Intercellulaire factoren
➢ Negatieve terugkoppeling (het af braakproduct aan het eind remt het eerste enzym, zo
wordt er niet teveel van een bepaald product gevormd).
➢ Kataboliet repressie (door aanwezigheid van een energie opwekkende stof worden
andere stoffen geremd, de bacterie richt zich dan op de energie opwekkende stof).
- Extracellulaire factoren
➢ Temperatuur (elke bacterie heeft een ideale temperatuur)
○ Psychrofiele bacteriën (onder 20℃)
○ Mesofiele bacteriën (tussen 25 en 40℃, dit heeft de mens)
○ Thermofiele bacteriën (tussen 55 en 90℃)
➢ pH
➢ Zuurstof
Bacteriën worden in groepen gedeeld op basis van de invloed van zuurstof en gassen op hun
groei.
1. Obligaat aeroben, zuurstof nodig, ze liggen dicht tegen het oppervlak.
2. Obligaat anaeroben, groeien niet in de aanwezigheid van zuurstof, ze
groeien zo ver weg van het oppervlak mogelijk.
3. Facultatief anaeroben, als zuurstof aanwezig is gebruiken ze dat, zo
niet gebruiken ze fermentatie voor energieproductie.
4. Microaerofielen, onder lage zuurstofconcentratie, maar zuurstof is
dus wel nodig.
5. Capnofielen, onder verhoogde koolstofdioxideconcentratie.
Het bacteriële chromosoom is één continu circulair dubbelstrengs DNA molecuul. Bacteriën zijn
haploïd (ze hebben van elk gen maar 1 kopie, mensen zijn diploïd en hebben elk gen dubbel).
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur neelfien. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.