Samenvatting H2-9 Testtheorie, ISBN: 9789031347476 PSBA2-06 Testtheorie En Testgebruik
13 vues 1 fois vendu
Cours
PSBA2-06 Testtheorie En Testgebruik
Établissement
Rijksuniversiteit Groningen (RuG)
Book
Testtheorie
Samenvatting van de hoofdstukken 2-9 van het vak Testtheorie en testgebruik + extra informatie over de factoranalyse + alle formules. Dus: alle informatie die je moet weten voor het tentamen! (blok 1A, jaar 2). Boek: Testtheorie, ISBN: 7476
Samenvatting Testtheorie - PB1502 Test- en toetstheorie (PB1502)
Samenvatting Testtheorie en Testgebruik (boek)RUG
Oefentoets Test- en toetstheorie (PB1502)
Tout pour ce livre (114)
École, étude et sujet
Rijksuniversiteit Groningen (RuG)
Bachelor Psychology
PSBA2-06 Testtheorie En Testgebruik
Tous les documents sur ce sujet (4)
Vendeur
S'abonner
mnagtegaal
Aperçu du contenu
H2 – Definitie, kenmerken en toepassingen van de test
Een verantwoorde en gepubliceerde test kent de volgende onderdelen:
̶ Testmateriaal: kan sterk variëren; bijv. een opgaveboekje of een puzzel.
̶ Testformulieren: hierop worden antwoorden en gegevens verzameld waar conclusies uit worden
getrokken.
̶ Testhandleiding: varieert in uitgebreidheid. Elke handleiding kent vier onderwerpen:
1. Testinstructie: met de condities, aanwijzingen, uitleg, oefenopgaven, etc.
2. Verwerkingsprocedure: wanneer is een antwoord juist of onjuist?
3. Normtabellen: hierin worden scores vergeleken met prestaties van meer of minder
representatieve normgroepen; nodig voor nadere interpretatie.
4. Bespreking van de wetenschappelijke kwaliteiten van de test: hoe betrouwbaar is de test, wat
meet het en voor welke voorspellingen kan het worden gebruikt?
Testonderzoeken gaan altijd om vergelijking met andere mensen. Psychologische test: systematisch onderzoek
van gedrag met speciaal geselecteerde vragen of opgaven, om inzicht te krijgen in een psychologisch kenmerk
van de onderzochten t.o.v. de vergelijkingsgroep.
Een goede test is voordeliger dan een voorwetenschappelijk oordeel; zes kenmerken:
1. Efficiëntie: een test geeft een exact beeld, geen inexacte schatting. Ook is het enkel gericht op het
meten van het construct, zonder storende factoren.
2. Standaardisatie: proefpersonen worden op precies dezelfde manier getest als de vergelijkingsgroep.
Hierdoor kunnen we concluderen of een testprestatie vergelijkbaar is met die van anderen.
3. Normering: een genormeerde psychologische test stelt de beoordelaar in staat om (kleine) verschillen
tussen proefpersonen zo exact mogelijk te schatten. In een enkel geval volstaat een ongenormeerde
test, bijv. in een experimenteel onderzoek of een test zonder controlegroep.
4. Objectiviteit: de resultaten zijn onafhankelijk van invloeden vanuit de waarnemer, beoordelaar of
andere factoren. Ook impliceert objectiviteit openheid en reproduceerbaarheid van een test.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid tussen twee beoordelaars kan worden uitgedrukt in een
rangcolleratie, zoals rho of tau, die van meerdere beoordelaars in Kendalls coëfficiënt van
concordantie W of in de product-momentcorrelatie. Zie blz. 5 Athena. Onderzoekers van
observatietests hebben vaak een dilemma tussen 1) een hoge objectiviteit VS 2) grotere relevantie van
niet-objectieve verwerking.
5. Betrouwbaarheid: wanneer twee metingen bijzonder weinig verschillen, kunnen we zeggen dat de
meting betrouwbaar is. Dus; mate waarin bij herhaalde meting dezelfde score behaald wordt.
6. Validiteit: meet een test daadwerkelijk hetgeen wat het hoort te meten?
Tests kunnen eigenschappen meten o.b.v. verschillende schalen:
̶ Nominale schaal: categorieën en namen; hier worden geen berekeningen op uitgevoerd.
̶ Ordinale schaal: getallen om categorieën te ordenen, zoals 1-5 sterren; ook geen berekeningen.
̶ Intervalschaal: getallen zonder absoluut nulpunt, bijv. temperatuur; wel berekeningen.
̶ Verhoudings-/ ratioschaal: getallen met een absoluut nulpunt, zoals gewicht; wel berekeningen, zoals
transformaties met Y = bX
Een test constateert enkel hoeveel antwoorden ‘goed’ en ‘fout’ zijn. Het daadwerkelijk meten van een
construct kan pas ná de conclusie van de telling*. Deze stappen leiden tot een meting:
1. Identificatie van de te meten eigenschap: een onderzoeker moet kiezen welke theorie past bij de
eigenschap die hij wil meten. *Máár: als de theorie te matig ontwikkeld is, valt de eigenschap wél
samen met hetgeen wat de test meet. Een ander probleem is dat eigenschappen zelden voorkomen in
observeerbaar gedrag.
2. Operationalisering van de eigenschap: om een eigenschap te kunnen meten moet hij gespecificeerd
worden. Er moeten een aantal typische gedragingen voor de bedoelde eigenschap gedefinieerd
worden. Vervolgens construeren we indicatoren (items) die gedrag oproepen dat iets zegt over de
eigenschap. Een item voor lengte is bijv. moeite met lange broeken kopen.
3. Onderzoek van kwantificering van reacties: de reacties van proefpersonen zijn in eerste instantie
kwalitatief; verbale antwoorden of gedragingen. Deze moeten gekwantificeerd worden; gedragingen
die meer passen bij de eigenschap krijgen hogere numerieke waarden dan andere. Om te controleren
, of verschillende itemscores wel één en dezelfde eigenschap meten, moet de correlatie tussen de
itemscores berekend worden.
4. Terugkoppeling naar de theorie: als blijkt dat de test inderdaad de bedoelde eigenschap meet, is het
een goed meetinstrument en bewijs voor de theorie. Echter draagt ook een niet-succesvolle test bij
aan theorievorming.
Representatieve meting: het is pas een goede meting als testscores tussen persoon A en B in verhouding zijn
met hun vaardigheden; stel Jan heeft een hoger ruimtelijk inzicht dan Henk, moet dit ook blijken uit de test.
Test: systematische classificatie- of meetprocedure, waarbij het mogelijk is een uitspraak te doen over één of
meer eigenschappen van onderzochte personen.
Psychologische tests kunnen gebruikt worden om uitspraken te doen over een individu; groepen mensen;
situaties en methoden.
̶ Individuen: een criterium is een prestatie in de toekomst; bijv. werkprestatie. Deze moet voorspeld
worden bij bijv. opleidings- of beroepskeuze. Een ipsatieve schaal wordt gebruikt om sterke en zwakke
kanten van een individu te ontdekken. De som van de scores is hetzelfde voor elk persoon, maar de
één scoort bijv. hoger op communicatie en de ander op netheid.
̶ Situaties: verschillende situaties worden bijv. vergeleken in een longitudinaal onderzoek: bijv.
resultaten op een test in 2020 versus 2021 vergelijken. Averechtse diagnostiek: een test heeft een
correlatie met criterium x; dit zegt niet alleen wat over de kansen op de criteriumscores, maar ook
over het criterium zelf.
̶ Groepen: verschillen tussen groepen zelf zijn vaak niet belangrijk, maar juist de conclusies over de
verschillende variabelen op basis waarvan de groepen zijn onderscheiden; bijv. wel versus geen
medicatie.
H3 – Indelingen, onderscheidingen en begrippen
Tests kunnen worden meestal ingedeeld o.b.v. gedrag van de proefpersonen of o.b.v. verschillende instructies
en afnames. Andere indelingen zijn natuurlijk ook mogelijk; bijv. o.b.v. gebruiksdoel: hoe kan een test de
geschiktheid van een individu voor een baan o.i.d. voorspellen?
Indeling naar testgedrag
Test naar prestatieniveau: gaat om de maximum prestatie van een persoon (high stakes; belangrijke
consequenties voor de deelnemer, zoals een tentamen).
Test naar gedragswijze: gaat m.n. om de manier waarop iemand iets doet (low stakes).
Typen tests naar prestatieniveau en gedragswijze:
1. Enkelvoudige algemene niveautests
Geven een indicatie van iemands algemene intelligentieniveau.
̶ Individuele ontwikkelingstests: intelligentiescore wordt vergeleken met die van peers.
̶ Individuele genietests voor volwassenen: wordt gekeken naar het intelligentieniveau en wanneer deze
volgroeid is.
̶ Algemene collectieve intelligentietests : gaat om een indicatie van het algemene intelligentieniveau
van een groep, m.n. met volgroeide intelligentie. Verbaal materiaal wordt nooit gebruikt!
2. Veelvoudige algemene niveautests
Gaat om een nadere differentiatie van het algemene intelligentieniveau.
̶ Testbatterijen voor intelligentiefactoren: meet een dimensie van intelligentie.
̶ Testbatterijen voor geschiktheden: meet de vermogens van een individu om een maatschappelijke
taak (zoals piloot, chauffeur, etc.) of schooleis te vervullen.
3. Speciale niveautests
Gaat om een bepaald segment van begaafdheid; een vaardigheid die gewoonlijk niet onder intelligentie wordt
gerekend.
̶ Tests voor speciale intelligentiefactoren : eigenschappen als ruimtelijk inzicht en woordenschat worden
gemeten. O.b.v. hoeveelheid oplossingen, originaliteit, etc.
, ̶ Tests voor speciale geschiktheden: geheugen- en tempotests. De geschiktheden die hieronder vallen
verschillen; bijv. werkgeschiktheden voor maatschappelijke taken.
̶ Tests voor speciale niet-intelligentiefactoren : bijv. motoriektests (reactiesnelheid en
lichaamsbeheersing); artistieke tests (esthetische oordelen); sensorische tests (gehoor en diepte zien).
4. Vorderingentests
Wordt gekeken naar de vordering van een persoon binnen een opleiding. Kennis opdoen is niet altijd het doel
van een opleiding, dus een vorderingstest is anders dan een kennistest!
̶ Schoolvorderingen gerichte kennistest
̶ Kennisgeoriënteerde vaardigheidstest
5. Observatietests
Zijn erg nuttig, aangezien het meten van gedragswijzen niet altijd betrouwbaar is: mensen gedragen zich anders
in testsituaties en het levert enkel subjectieve, onstabiele en niet-generaliseerbare gegevens op.
̶ Individuele observatietests: één persoon; beoordelaar let op werkgedrag, houding, mimiek, sociaal
contact. De observator kan tevens deelnemen of (on)zichtbaar toeschouwer zijn.
̶ Groepsobservatietests: een groep; voert gezamenlijk een opdracht uit. Deelnemers beoordelen elkaar
(sociogram) óf een observator interpreteert gedragingen en prestaties.
6. Somato-fysiologische methoden
Beoordelen psychologische kwaliteiten van een persoon d.m.v. lichamelijke kenmerken te meten. Er moet dus
een samenhang bestaan tussen de fysieke aspecten en gedragskenmerken.
̶ Morfologische methoden: somatische kenmerken worden onderzocht als mogelijk indicaties voor
persoonlijkheid; zeer lage validiteit.
̶ Fysiologische methoden: DNA-onderzoek, EEG, fMRI, etc. om relaties aan te tonen met psychologische
variabelen die belangrijk zijn voor persoonlijkheid, zoals aandacht, angst, stress, etc.
7. Zelfbeoordelingen
Met name vragenlijsten. Lage validiteit, dus er wordt m.n. gezocht naar een algemeen patroon in
beantwoording (empirisch vergelijkingsonderzoek). Als een bepaalde attitude wordt gevonden, kunnen verdere
analyses plaatsvinden waarbij wordt gekeken naar de wijze van beantwoording.
̶ Interessetests: betrekking op interesses, bijv. handig om een opleiding te vinden.
̶ Waarde en attitudetests: gaat na hoe iemand staat tegenover politieke, culturele en sociale
verschijnselen.
̶ Biografische vragenlijsten/ anamnese: heeft als doel om inzicht te verkrijgen in de voorgeschiedenis en
andere relevante omstandigheden bij patiënten met een ziekte.
̶ Persoonlijkheidsvragenlijsten
Persoonlijkheid kan ook zonder vragenlijsten gemeten worden. Osgoodschalen: vraagt de deelnemer om
bepaalde eigenschappen, gebeurtenissen en objecten te beoordelen o.b.v. een schaal. Rep-test: bekijkt uit
welke constructen (interpretaties van relaties) iemands leven bestaat. De test vraagt deelnemers om bepaalde
personen (vader, docent, etc.) te beoordelen met bijvoeglijke naamwoorden als intelligent, betrouwbaar, etc.
Q-techniek: onderzoekt mensen hun standpunt over kwesties; deelnemers worden gevraagd een serie
uitspraken te sorteren over een aantal stapels in een normaalverdeling.
8. Kwalitatieve prestatietests
De deelnemer krijgt een opdracht waarvan de uitkomst een prestatie lijkt, maar het gaat eigenlijk niet om de
uitkomst, maar de uitvoering.
̶ Niveautests voor gedragswijze: de prestatie verwijst naar een persoonlijkheidskenmerk, i.p.v. een
vaardigheid.
̶ Experimentele tests: vinden plaats in een lab; bijv. onderzoek naar sensorische drempels
(pijn).
̶ Motoriektests: motorische verschijnselen blijken verband te hebben met
persoonlijkheidsaspecten.
̶ Intelligentietests voor klinisch gebruik: de scores kunnen hersenbeschadigingen ontdekken en
zo bijdragen aan persoonlijkheidsdiagnostiek.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur mnagtegaal. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €6,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.