Professionele identiteit –> bekijk ook alle casussen
Introductie en situering
Missie opleiding sociaal werk: studenten opleiden tot reflexieve professionals die sociaal handelen binnen
complexe contexten vanuit een sociaal politiek bewustzijn
Definitie van Rujiters, 2015:
Professionele identiteit= Ontstaat in de wisselwerking van een persoon met zijn professionele omgeving en
binnen de maatschappelijke context --> verbindt de verhouding die je tot jezelf hebt en de verhouding die
je tot anderen hebt
--> wie zijn we als professionals: een geheel aan kenmerken en karakteristieken, sociale relaties, rollen en
lidmaatschap van groepen
Sociaal werk = complex beroep door een diversiteit aan sociale relaties definitie benadrukt dit op 3
perspectieven (micro, meso en macro) --> (jij als persoon, jouw professionele omgeving en de
maatschappelijke context)
--> finaliteit van sociaal werk= het verhogen van het welzijn
--> beroepsethische waarden van sociaal werk: diversiteit, sociale rechtvaardigheid, maatschappelijk
verantwoordelijkheid en mensenrechten --> Deze principes staan centraal
--> we hebben een open houding nodig om een ander te zien zoals hij zichzelf ziet --> Een oplossing is niet
voor iedereen even goed
--> een semi-professie
--> een praktijk-gebaseerd beroep en een academische discipline die sociale verandering en ontwikkeling,
sociale cohesie, empowerment en bevrijding van mensen bevordert
--> Het engageert mensen en structuren om levensuitdagingen en problemen aan te pakken en welzijn te
bevorderen (vb. het nastreven van sociale cohesie bij nieuwkomers van ons land)
Definitie van Overman, 2014:
Professionele identiteit= het geheel aan waarden, inspiratie en betekenisgeving die een persoon in een
professionele setting een unieke eigen identiteit geven en die hij middels zijn handelen naar de ander toe
laat zien.
--> vertrekt voor een deel uit jezelf (bewustwording en ontwikkeling die de persoon hierin doormaakt )en
is ook een deel verbonden aan je eigen identiteit --> ook deze definitie benadrukt de 3 perspectieven
3 perspectieven (hangen allemaal samen, ene heeft invloed op de andere!)
1)MICRO-NIVEAU = Individueel niveau (ik)
Primaire (vb. opvoeding) en secundaire (vb. school) en later tertiaire (vb. beroepservaring) socialisatie
hebben invloed op wie je nu bent
Wie ben je, wat zijn je waarden en normen, kwaliteiten, waarom koos je voor SW ...?
--> beroepssocialisatie = hoe je de persoon bent geworden die je nu bent
--> arbeidsidentiteit begint al in het middelbaar --> “wat wil ik worden”
--> omgevingsfactoren spelen hierin een rol (imagokwestie, loon, beeldvorming in media…)
2)MESO-NIVEAU = Organisatieniveau (zij)
Sociaal werk op meso-niveau: Past de missie, visie, doelgroep, ... bij jou (in de organisatie)? (publiek en
privaat
‘Personele’ omkadering
--> omvat een expertisedomein (=het sociale, waarbinnen de maatschappelijk omschreven functie uitgeoefend wordt)
--> Hoe zit het met het personeelsbeleid, uren, ...?
--> welk mandaat krijg je van de organisatie, welke invloed heb je op de organisatie…?
,--> regels voorgeschreven door de organisatie en discretionaire ruimte
--> doelen van de organisatie: dikwijls omschreven in missie en visie
--> het team en de werksituatie
--> professioneliteit
--> eigenschappen van de client
--> vormgeving aan mandaat
Mandaat:
--> geeft zin en sturing aan het handelen van een sociaal werker
--> geeft aan wat de functie is van de SW’er en waar de SW’er voor dient aan waarvoor je tussenkomt
--> bepaalt wat je kan verwachten
--> bekijkt de finaliteit van SW
Organisatorisch mandaat= als de organisatie jouw mandaat als sociaal werker concreet invult.
Maatschappelijk mandaat= als de maatschappelijke ontwikkelingen impact hebben op de manier waarop
gedeeld mandaat met de cliënt= als de SW’er samen met zijn cliënt de hulpverlening bepaalt en welke
interventies er zullen plaatsvinnden
--> een organisatie het mandaat van de sociaal werker invult. (client moet je het mandaat geven omtussen
te komen)
--> organisaties zijn meer en meer geïnstitutionaliseerd
Discretionaire ruimte/ vrije handelingsruimte = handelingsruimte om keuzes en beslissingen te nemen
door de SW’er (met betrekking tot het eigen handelen) --> vertaling van algemeen beleid naar specifieke
gevallen + omgaan met conflicterende doelen + ontwikkelen van eigen werkwijze
--> geeft ruimte om zaken te overwegen
--> Deze ruimte wordt begrensd door de wet en je mandaat (vb. beroepsgeheim)
--> bij de discretionaire ruimte is het belangrijk om bewust te zijn van het mandaat dat je krijgt van de
samenleving, vd organisatie en vd cliënt en het mandaatv dat je neemt als SW’er
--> het welzijn en belang vd belanghebbenden staat hier voorop (soms tegenstrijdige belangen)
--> positie= als je als SW’er tss ≠ partijen staat
--> welke belangen wegen door? De jouwe, die vd cliënt of die vd samenleving?
--> bewuste keuzes maken en verantwoordelijk zijn
Globale defiinitie en beroepswaarden: (zie ook definitie Soiaal Werk)
Een SW’er bepaalt wat goed SW is en de globale definitie van SW is onze leidraad voor het handelen.
--> Deze waarden bepalen hoe je als SW’er de dicretionaire ruimte invult
--> Met de waarden en doelen ga je als SW’er aan de slag in concrete situaties
--> SW heeft de kernopdracht om mensenrechten en sociale rechtvaardigheden te realiseren met respect
voor diversiteit
Kan ik mezelf als sociaal werker terugvinden in de missie en visie vd organisatie? --> BELANGRIJKE VRAAG
De visie --> hierin staat waarvoor de organisatie staat, wat men wil bereiken als organisatie en wat de
doelstellingen zijn
De missie --> gaat over wat je doet en waarop je inzet als organisatie, waarom je als organisatie bestaat
--> JA: als je voor de doelstellingen bent en met de doelgroep wilt werken
--> Je kunnen identificeren met een organisatie heeft met ≠ aspecten te maken --> dit beïnvloed de
ontwikkeling van je PI
--> voel je je goed in de organisatie? : aangename werkplek? Gezonde workk-life-balance? Is er oog voor
personeelszorg??
De 5 krachtlijnen van Sterk Sociaal Werk
--> leidraad om de waarden uit de globale definitie vorm te geven in praktijk
, --> de krachtlijnen zijn onlosmakend van elkaar --> Sterk Sociaal Werk is een combinatie van deze
krachtlijnen:
1) politiserend werken --> verwijst naar de dubbele functie van mensenrechten: - het waarborgen van
(toegang tot) rechten en -het collectiviseren van maatschappelijke problemen = ‘het brengen van de
welvaartsstaat tot bij de mensen’, het verzekeren dat mensen gebruik kunnen maken van de
sociale rechten en sociale voordelen (de zogenaamde sociaal-administratieve hulp- en dienstverlening).
De tweede functie van mensenrechten: structurele mechanismen die bijdragen tot
sociale onrechtvaardigheid signaleren en zoeken naar collectieve oplossingen om deze mechanismen te
bestrijden.
Mogelijk door: - beleidsbeïnvloeding, waarbij kwetsbare problemen zichtbaar worden.
-door de verantwoordelijkheid van de samenleving én van het sociaal werk te tonen
--> Dit kan op ≠ manieren: vorming geven aan andere maatschappelijke actoren over sociale
uitsluiting, onderbouwde beleidsnota’s schrijven, emancipatorische leerprocessen met groepen in
kwetsbare situaties opzetten, dialoog organiseren tussen maatschappelijke actoren en groepen in
kwetsbare situaties, nieuwe innovatieve praktijken organiseren die de bestaande orde uitdagen en ook
door sociale actie om ongelijkheden aan te klagen.
SW’ers werken als: -publieke en democratische professionals die hun stem laten horen op het forum -->
Ze benoemen maatshappelijke belemmeringen, stellen dominante denkpatronen ter discussie en nemen
een eigen positie in vanuit de normatieve waarden van het beroep
2) nabijheid --> impliceert samen met laagdrempelig werken dat SW’ers aanwezig zijn in de leefwereld van
personen in een kwetsbare situatie (vb. in de thuissituatie, in de buurt, op school, ontmoetingsplekken…)
--> Outreached en vindplaatsgericht denken zijn fundamentele onderdelen vd nabijheidspolitiek en
behoren dus bij voorkeur tot het takenpakket van elke sociaal werker
--> nabij zijn verwijst naar de fysieke betekenis en de mentale betekenis (= de agenda wordt altijd samen
met de betrokkenen bepaald) --> De SW’er zet zich niet af tegen de systeemwereld, de overheid of de
organisatie, maar hij zoekt verbinding in dat grensgebied
--> Het realiseren van grondrechten vraagt basiswerk, nabijheid, het kunnen opbouwen van relaties en
daarvoor tijd krijgen en nemen en het zo laagdrempelig en onvoorwaardelijk mogelijk inzetten op
ontmoeting.
--> betekent constant de vraag hebben wie wel of niet bereikt wordt en hoe ze vormgeven aan en omgaan
met de fysieke ruimte
3) proceslogica --> de uitkomst ligt niet op voorhand vast, er wordt ingespeeld op de concrete situatie en
de ervaringskennis van de betrokkenne wordtt gebruikt + inspraak en participatie staan centraal
--> kenmerkend voor de ontwikkeling van sociaal innovatieve initiatieven (deze wijzen op laboratorium-en
experimenteerfunctie van SW)
--> Deze initiatieven dragen bij tot een duurzame transitie vd samenleving (vb. stadslandbouw, sociale
kruideniers, geefpleinen…)
--> Bij proceslogica is meten ≠ weten --> Er moeten alternatieve verantwoordingsmechanismen die recht
doen aan de eigenheid van SW worden ingezet
4) generalistisch werken --> komt tot uiting in het integrale perspectief dat SW’ers hanteren
--> De generalist plaatst de persoon in zijn bredere context en heeft oog voor de gehele situatie en voor
alle levensdomeinen --> Net dit vereist een procesmatige benadering (krachtlijn 3), omdat afhankelijk van
de situatie het proces een andere invulling krijgt.
--> het verkennen van de hele context moet voorzichtig gebeuren, omdat een voorstructurering de
mensen in de meest kwetsbare situaties kunnen afhaken, als ze te veel vragen krijgen