Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Jurisprudentie Internationaal & Europees strafrecht €5,04   Ajouter au panier

Jugements

Jurisprudentie Internationaal & Europees strafrecht

 52 vues  5 fois vendu
  • Cours
  • Établissement

Voorgeschreven uitspraken samengevat (van collegejaar 2021/2022). Zelf een 8 gehaald op het tentamen. Goede kennis van deze arresten helpt je daarbij (vond ik) om het tentamen te halen.

Aperçu 4 sur 34  pages

  • 15 novembre 2022
  • 34
  • 2021/2022
  • Jugements
  • Inconnu
avatar-seller
Internationaal en Europees Recht – Jurisprudentie

Week 1

HvJ EG 21 september 1989, C-68/88 (Griekse Maïs)
• Aanhalen bij een vraag die ziet op wat een lidstaat moet doen als sprake is van overtreden
van een gemeenschapsbepaling.

Feiten
Deze zaak betreft een verzoek van het Hof aan de Helleense Republiek om vast te stellen of zij een
krachtens het gemeenschapsrecht op haar rustende verplichting niet is nagekomen. Dit omdat de
Republiek niet de eigen middelen had vastgesteld en afgedragen aan de Gemeenschap, die op
bedrieglijke wijze aan de gemeenschapsbegroting waren onthouden doordat partijen mais uit
Joegoslavië in Griekenland zijn ingevoerd zonder heffing, en die mais als Griekse mais naar een andere
lidstaat is uitgevoerd.

Eind 1986 kwam de Commissie tot de conclusie dat de twee partijen mais uit Griekenland naar België
waren uitgevoerd, terwijl ze eigenlijk niet Grieks van oorsprong waren maar Joegoslavisch, waardoor
de heffingen ook niet waren geïnd. Dit was mogelijk door medeplichtigheid van een aantal Griekse
ambtenaren. De Commissie verzocht de Griekse autoriteiten enkele maatregelen te treffen. De Grieken
zeiden dat ze administratief onderzoek hadden ingesteld en de zaak naar een onderzoeksrechter was
gegaan. Uiteindelijk kwam er niets uit en startte de Commissie een art. 169 EEG-Verdrag procedure.
Uiteindelijk bleef reactie uit, dus stelde de Commissie beroep in.

Prejudiciële vragen
1. Is de Helleense Republiek haar verplichtingen niet nagekomen, door de eigen middelen,
bestaande in landbouwheffingen over bepaalde, uit een derde land ingevoerde partijen mais,
niet vast te stellen en aan de Commissie ter beschikking te stellen?
2. Is de Griekse autoriteit rente verschuldigd over het bedrag?
3. Legt artikel 5 EEG-Verdrag de verplichting op overtreders van het gemeenschapsrecht hetzelfde
te bestraffen als overtreders van nationale bepalingen?

Oordeel
Bij de invoer van mais moet een heffing worden toegepast die gelijk is aan de drempelprijs
verminderd met de cif-prijs (r.o. 11). Dit is een ontvangst (de landbouwheffing) die behoort tot de
ontvangsten die op grond van, op basis van besluit nr. 70/243 eigen middelen zijn die op de begroting
van de Gemeenschappen worden opgevoerd. Eigen middelen worden vastgesteld en ter beschikking
van de Commissie gesteld. De mais was in werkelijkheid Joegoslavische maïs, die vooraf uit Joegoslavië
was ingevoerd. Landbouwheffingen zijn ontdoken die bij invoer van deze partij maïs betaald moesten
worden, tot een bedrag van 447 053 406 DR. Door de heffingen niet als eigen middelen vast te stellen,
is de Helleense Republiek haar verplichtingen niet nagekomen.

Er is onlosmakelijk verband tussen de plicht om de eigen middelen vast te stellen en de verplichting ze
binnen een termijn te boeken, maar ook om daar vertragingsrente over te betalen. Daarom moet de
Helleense Republiek, door dat niet te doen, worden geacht haar verplichtingen daaromtrent niet te zijn
nagekomen.

Als een gemeenschapsregeling geen specifieke strafbepaling met betrekking tot een overtreding
bevat of daarvoor verwijst naar de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, zijn de
lidstaten krachtens art. 5 EEG-Verdrag verplicht om passende maatregelen te nemen om
doeltreffende toepassing van gemeenschapsrecht te verzekeren (r.o. 23 – belangrijke r.o.). De
lidstaten moeten er daarvoor op toezien dat overtredingen van gemeenschapsrecht onder gelijke formele
en materiële voorwaarden worden bestraft als vergelijkbare en even ernstige overtredingen van het
nationale recht.



1

,Ze hebben wel een keuze in de op te leggen straf, mits deze evenredig, afschrikkend en doeltreffend is
(r.o. 24). De nationale autoriteiten moeten even actief optreden tegen overtredingen van het
gemeenschapsrecht als bij handhaving van een nationale regeling (r.o. 25).
• I.c. blijkt niet dat de Griekse autoriteiten een straf- of tuchtrechtelijke vervolging hebben
ingesteld tegen de personen die betrokken waren bij de fraude. Ze hebben wel aangegeven
dat de zaak bij justitie was neergelegd en dat resultaten moesten worden afgewacht, maar dat
was niet uit eigen initiatief.

HvJ EU 5 april 2016, gevoegde zaken C-404/15 en C-659/15 PPU (Aranyosi en Caldararu)
• Aanhalen bij een vraag omtrent overlevering en vragen daarbij omtrent de
detentieomstandigheden.

Feiten Aranyosi
Deze zaak gaat over Aranyosi, een Hongaars staatsburger. Op 4 november en 31 december 2014 zijn
twee Europese aanhoudingsbevelen tegen hem uitgevaardigd met het oog op overlevering aan
Hongarije, vanwege zijn strafvervolging.
• Het EAB van 4 november stelt dat hij op 3 augustus 2014 zou hebben ingebroken in een huis
in Hongarije, waar hij allerlei contanten zou hebben meegenomen en ook nog waardevolle
voorwerpen.
• Het EAB van 31 december stelt dat hij op 19 januari 2014 een raam is binnengedrongen in
een school in Hongarije en ook geld heeft gestolen.
• Hij werd op 14 januari 2015 te Bremen in VH genomen op grond van een opsporingsbericht.
Diezelfde dag werd hij door de kantonrechter te Bremen gehoord.

Aranyosi gaf aan niet in te stemmen met de overleveringsprocedure. De P-G in Bremen gelaste
invrijheidsstelling, omdat er geen duidelijk gevaar bestond dat hij zich zou onttrekken aan de
overleveringsprocedure. Het OM in Bremen vroeg, onder verwijzing naar de detentieomstandigheden
in Hongarije, in welke inrichting hij zou worden gedetineerd. Volgens hem voldeden sommige PI’s in
Hongarije niet aan de Europese minimumnormen. Het Hongaarse ministerie wees het OM van Miskolc
erop dat de toegepaste maatregelen niet absoluut noodzakelijk waren. Er zijn verschillende minder
vergaande maatregelen volgens het OM en er vallen meerdere soorten straffen onder vrijheidsbeneming.
Het OM van Miskolc meent dat het toepassen van de sancties onder bevoegdheid van Hongarije valt.
De Hongaarse wetten voorzien volgens het Hongaarse OM aan de Europese waarden.

In 2015 verzocht het OM van Bremen om overlevering van Aranyosi toelaatbaar te verklaren (aan
Hongarije). Hoewel het OM in Miskolc niet zei waar hij gedetineerd zou worden, waren er geen concrete
aanwijzingen dat Aranyosi zou worden gefolterd of er andere onmenselijke dingen zouden gebeuren
(r.o. 38). Zijn raadsman verzocht dit af te wijzen, omdat zijn detentieomstandigheden onduidelijk
bleven. Het gerecht in Bremen meent dat het verzoek wel voldoet aan de voorwaarden, maar het toch
ontoelaatbaar moet worden verklaard, vanwege artikel 73 IRG. Er bestaan volgens de verwijzende
rechter sterke aanwijzingen dat hij slechte detentieomstandigheden tegemoetgaat in Hongarije, die i.s.m.
art. 3 EVRM. Het EHRM heeft Hongarije namelijk veroordeeld wegens overbevolking in de gevangenis.
De verwijzende rechter stelt vervolgens prejudiciële vragen.

Feiten Caldaru
Caldaru is Roemeens staatsburger. Hij werd op 16 april 2015 veroordeeld tot een straf van in totaal 1
jaar en acht maand wegens rijden zonder rijbewijs. Daarbij werd rekening gehouden met een eerder
voorwaardelijk opgelegde straf van 1 jaar wegens hetzelfde soort feit. Op 29 oktober 2015 vaardigde de
rechter een EAB uit tegen hem. Hij werd op 8 november 2015 in Bremen aangehouden. Diezelfde dag
vaardigde Bremen een aanhoudingsbevel uit tegen hem. Caldaru stelde niet in te stemmen met de
overlevering. Het OM van Bremen verzocht om hem in overleveringsdetentie te plaatsen. Dat verzoek
werd toegewezen. Volgens hen leek overleveringsdetentie niet ontoelaatbaar. Op 20 november 2015
verzocht het OM van Bremen om de overlevering aan Roemenië toelaatbaar te verklaren. Er kon echter
niet worden aangegeven waar hij in Roemenië zou worden gedetineerd.



2

,Ondanks dat de overlevering voldoet aan de eisen, zou het ontoelaatbaar moeten worden verklaard. Dit
omdat is bewezen (door het EHRM) dat Roemenië artikel 3 EVRM zou hebben geschonden, door
verzoekers op te sluiten in te kleine cellen zonder verwarming en water om te douchen. De verwijzende
rechter acht zich niet in staat hierover te oordelen. Zijn beslissing hangt af van de vraag of het beletsel
voor overlevering nog kan worden weggenomen door garanties die door Roemenië zouden worden
gegeven. Daarom zijn prejudiciële vragen gesteld – dezelfde als in de zaak hierboven.

De rechtsvragen
1. Moet artikel 1 lid 3 van het KB zo worden uitgelegd dat een overlevering met het oog op
strafvervolging ontoelaatbaar is, wanneer er ernstige aanwijzingen zijn dat de
detentieomstandigheden inbreuk maken op grondrechten of moet de uitvoerende lidstaat in die
gevallen een beslissing over de toelaatbaarheid van de overlevering afhankelijk maken van de
garanties omtrent het naleven van detentievoorwaarden? Kan of moet de uitvoerende lidstaat
daartoe concrete minimumeisen stellen aan de detentieomstandigheden die dienen te worden
gegarandeerd.
2. Dienen artikelen 5 en 6 lid 1 van het KB aldus te worden uitgelegd dat de uitvaardigende autoriteit
ook bevoegd is om garanties inzake de naleving van detentievoorwaarden te verstrekken, of
hangt dat af van de bevoegdheidsverdeling daar?

Oordeel
Het kaderbesluit beoogt een vorig verdrag te vervangen door een op het beginsel van wederzijdse
erkenning gebaseerde regeling waarbij veroordeelde of verdachte personen met het oog op de
tenuitvoerlegging van beslissingen of met het oog op vervolging moeten worden overgeleverd. De
nieuwe regeling moet efficiënter en vereenvoudigder zijn. Het beginsel van wederzijdse erkenning
waarop het stelsel van het EAB gebaseerd is, is zelf gebaseerd op wederzijds vertrouwen van de
lidstaten. Het vertrouwen ziet erop dat de lidstaten ook effectieve bescherming bieden op Unieniveau,
in het bijzonder in het Handvest van grondrechten en ook bij samenwerking in burgerlijke zaken (r.o.
77). Het onderlinge vertrouwen is erg belangrijk, omdat daardoor een ruimte zonder grenzen
verwezenlijkt kan worden. Het beginsel vraagt van lidstaten vertrouwen erin dat ze allemaal ervan
uitgaan dat de andere lidstaten de door het recht erkende grondrechten in acht nemen. Het beginsel vindt
toepassing in artikel 1 lid 2 van het KB. Daaruit volgt dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de
tenuitvoerlegging alleen mag weigeren in de gevallen van verplichte niet-tenuitvoerlegging zoals
bedoeld in art. 3 kaderbesluit, of bij een facultatieve niet-tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 4 en
4bis van het kaderbesluit, r.o. 80. De toepassing van het EAB mag alleen worden opgeschort in het geval
van ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de in artikel 2 VEU bedoelde waarden.

Bovenstaande neemt niet weg dat uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot beperking van het
wederzijds vertrouwen. Het kaderbesluit heeft niet als gevolg dat de verplichting tot eerbiediging van
de grondrechten en fundamentele beginselen wordt gewijzigd. Uit artikel 51 van het Hv volgt dat
lidstaten en hun rechterlijke instanties moeten eerbiedigen dat ze, als ze het Unierecht ten uitvoer
brengen, het verbod van onmenselijke en vernederende behandeling moeten eerbiedigen, r.o. 84. Dat is
een absoluut verbod, zie ook artikel 3 EVRM. Hieruit volgt dat als de rechterlijke autoriteit van een
uitvoerende lidstaat bewijzen heeft dat er een reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn
gedetineerd, onmenselijk of vernederend – afgemeten aan het beschermingscriterium van het Unierecht
en vooral door art. 4 Hv – worden behandeld, de uitvoerende lidstaat moet beoordelen of dit gevaar
bestaat, wanneer ze moet beslissen of de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is
uitgevaardigd moet worden overgeleverd naar de uitvaardigende lidstaat. Tenuitvoerlegging mag
namelijk niet leiden tot onmenselijke of vernederende behandeling.




3

, Daarvoor moet de uitvoerende autoriteit:
1. Baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de
detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat – die wijzen op gebreken die
(a) structureel of (b) fundamenteel zijn, ofwel (a) bepaalde groepen van personen raken of (b)
bepaalde detentiecentra betreffen.
• De gegevens kunnen blijken uit internationale rechterlijke beslissingen (EHRM);
• Nationale uitspraken van de uitvaardigende lidstaat;
• Besluiten, documenten, rapporten van organen van de Raad van Europa of die tot het
systeem van de VN behoren. (r.o. 89).

Artikel 3 EVRM legt dus een positieve verplichting op aan autoriteiten van de staat waar iemand in
hechtenis is genomen, om te onderzoeken dat elke gevangene wordt gedetineerd in goede
omstandigheden en dat de betrokkene niet wordt blootgesteld aan een lijden of beproeving waarvan de
intensiteit zo hoog is dat het een niveau van lijden dat inherent is aan de detentie overstijgt. De
gezondheid en welzijn van de gevangene moeten ook genoeg worden gewaarborgd.
• Als wordt vastgesteld dat er vanwege algemene detentieomstandigheden een reëel gevaar is op
onmenselijke of vernederende behandeling, is dat nog niet genoeg om te weigeren een EAB ten
uitvoer te leggen.
• Als dat namelijk is vastgesteld, moet nog concreet en nauwkeurig worden beoordeeld of er
zwaarwegende en op feiten beruste gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene dit
gevaar zal lopen vanwege de te verwachten omstandigheden van zijn detentie in de
uitvaardigende lidstaat (r.o. 92).
o Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken die structureel of
fundamenteel zijn, die groepen personen of detentiecentra raken of die betrekking
hebben op de gegevens in de uitvaardigende lidstaat, impliceert nog niet dat er in een
concreet geval ook sprake is van onmenselijke handeling.

Om te verzekeren dat artikel 4 Hv wordt nageleefd in het individuele geval, dient de uitvoerende
autoriteit de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende lidstaat dringend te verzoeken om de
informatie te verstrekken met betrekking tot de detentieomstandigheden (r.o. 95). Dit kan ook zien op
het bestaan van procedures in die lidstaat ter controle van de detentieomstandigheden, zoals bezoeken
aan de gevangenissen om de omstandigheden te beoordelen. De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan
een uiterste datum stellen voor wanneer die gegevens moeten worden aangeleverd. Die datum moet aan
het specifieke geval worden aangepast (r.o. 97). Het is een verplichting deze gegevens te verstrekken.
Als uiteindelijk wordt vastgesteld dat er een reëel gevaar is, dan moet tenuitvoerlegging van het EAB
worden uitgesteld. Ze moet de lidstaat daarvan op de hoogte brengen. De uitvoerende autoriteit kan
alleen besluiten de hechtenis van betrokkene te handhaven, als de procedure voor de tenuitvoerlegging
voortvarend is gegaan en de hechtenis niet te lang duurt. De uitvoerende autoriteit moet naar behoren
rekening houden met het onschuldvermoeden. Bij elke beperking van rechten uit het Handvest moet het
evenredigheidsbeginsel eerbiedigt worden. Als dat leidt tot het oordeel dat de hechtenis moet stoppen,
moet de VI van die persoon samengaan met maatregelen die nodig zijn om de vlucht van die persoon te
voorkomen en ervoor zorgen dat de materiele voorwaarden voor zijn overlevering gehandhaafd blijven,
zo lang geen definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het EAB zijn genomen (r.o. 102). Als
uiteindelijk, door de aangeleverde gegevens, wordt besloten dat er toch geen reëel gevaar is, moet een
beslissing worden genomen over het EAB. De betrokkene kan er dan, na overlevering, nog wel de
wettigheid betwisten van de omstandigheden in detentie.

In r.o. 104 staat een samenvatting van het antwoord zoals hierboven besproken.




4

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur demialtena98. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,04. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

84146 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€5,04  5x  vendu
  • (0)
  Ajouter