Ontwikkelingspsychologie
Psychologie van de levensloop
Vroeger enkel aandacht v/h kind, later de adolescentie. Dit komt omdat kids nu langer school lopen
ontwikkelden eigen gedragspatronen, eigen cultuur focus op ouderen volwassenheid geen
stabiele periode zonder veel verandering.
= Wetenschappelijke benadering. 1ste versie = genetische psychologie, dacht dat ontwikkeling erfelijk
was meer dan genen, ook omgeving. Biologische als culturele verschillen bepalen tijdstip van
verandering. Hoe ouder, hoe meer cultureel+bio bepaald. Keuzes maken bepaald ontw. ook +
evolutie doorheen jaren. Veel invloeden tegelijk: Cohort (belangrijke maatsch. gebeurtenissen) –
Normatief(wat normaal moet zijn) – leeftijdsgebonden. Elk wezen hoort tot een context.
- Trapjes: elk stadia heeft nieuwe verworvenheden die er voordien nog niet waren. Altijd
nieuwe dingen bij.
- Geleidelijk: verandering gaat geleidelijk , eigensch. verdwijnen/verschijnen niet, maar
worden meer, minder, preciezer, beter.
Patroon verschilt naargelang ontw. domein(plassen…)
Ontwikkeling is levenslang, ontwikkeling is multi dimensioneel(veel invloeden door elkaar, voor-
achteruitgang en impact v/h bio, cogn & sociaal emotionele…). Zelfsturing: mensen ervaren een
zekere vrijheid, zijn niet enkel een product van toevallige omgevingsinvloeden.
Methodisch onderzoek: Stap1 Stellen van relevante vragen. Stap2 Formuleren van een
hypothese=toetsbare voorspelling. Stap3 Een strategie ontwikkelen om goed onderzoek op te
zetten=operationalisering.
Soorten onderzoek:
- Experiment opzetten: vb groep kids met ADHD op suikervrij dieet, andere vergelijkbare groep
kids zonder dieet.
- Correlationeel onderzoek: is er een verband tssn gewelddadige games spelen en agressief
gedrag? Zegt eventueel enkel dat het samen voorkomt, zegt niets over oorzaken.
- Survey: grote groepen pubers vullen vragenlijsten in.
- Observatie (1 terrein)
- Case Study (casus van 1 kind)
Meten van verandering:
- Longitudinaal onderzoek: gedrag en veranderingen daarin worden doorheen de tijd bij
dezelfde groep gemeten (vb taal volgen bij een groep kids vanaf 0-5jaar.).
- Dwarsdoorsnede onderzoek: deelnemers van versch. leeftijden met elkaar vergelijken (vb
blijft IQ constant of is er neergang vanaf bepaalde leeftijd). 5-15-25 -75. Probleem/Nadeel
Cohort: anders opgevoed.
- Cross-sequentieel onderzoek: combi van vorige 2. (vb groep 5-10-15j testen & om de x tijd
opnieuw onderzoeken.) houdt rekening met de tijd/lengte en met de cohort.
,Erikson (1902 – 1994)
- Kende vader niet, kunstacademie. Toevallig in contact met psycho-analyse en ging in
leer bij Anna Freud. Toen Hitler aan de macht kwam verhuisde hij naar de VS om
kinderpsychotherapeut de worden.
- Bouwde deels de psycho-analytische visie, maar geïntegreerd in het pedagogisch
gebeuren.
Hij voortbouwde op de persoonlijkheidstheorie van Freud (1856 – 1939):
- Es-Id = lustprincipe, enige zorg: zoveel mogelijk energie ontladen, levensdrift(eros) en
doodsdrift(thanatos), impulsen
- Ich – Ego = realiteitsprincipe. De energie van Es ergens naartoe kan bv: omgaan met
frustraties,… Vaak worden cognitieve functies ingezet.
- Uberich – superego = morele principes (ouders/opvoeders (ver)geboden)
Persoon ontwikkeld afweermechanismen: ontkenning, regressie(= terug nr vorige fase gaan)
Seksuele ontwikkeling
Begint al bij de geboorte
- Baby: orale fase: mond fixatie in afhankelijkheid, verslaving, veel praten/eten
- Peuter: anale fase fixatie in vasthouden en loslaten(gierigheid, verzamelwoede)
- Kleuter: fallische fase: geslachtsdelen
Oedipus complex
- Griekse legende, vader doodde om met moeder te trouwen
- Instinctieve erotische verbinding met de ouders van tegenovergestelde geslacht en
ziet de andere ouder als concurrent.
- Castratieangst brengt hen ertoe hun incestueuze verlangen op te geven en het lost
zich op doordat het jongetje zich uiteindelijk identificeert met de vader.
Elektracomplex
- Aan haar moeder verbonden en merkt dan dat ze geen penis heeft, wordt ze boos op
haar moeder. Penisnijd.
Rol van het Ego bij Erikson
- Niet enkel in dienst van Es maar krijgt een constructieve rol
- Heeft veel uitdagingen en wint hierdoor aan sterkte
- Zo groeit psychische en psychosociale identiteit(goed voelen in vel&omgeving)
- Freuds theorie was pessimistisch, Erikson ziet vooral de groeikansen, en dit doorheen
de hele levensloop.
Zijn model
- 8 levensfasen, werken aan de psychosociale identiteit
- Elke fase heeft een bijzondere problematiek – ontwikkelingstaak
- Ontstaat door biologische rijping
, Babytijd
1. Pasgeboren
Apgar score: 5 functies worden meteen na de geboorte en 5 min erna gemeten.
- Appearance (huidskleur)
- Pulse (hartslag)
- Grimace (reflexen)
- Activity (spierspanning)
- Respiration (ademhaling)
Lage score mogelijks problemen al voor de geboorte, of veroorzaakt door de geboorte
zelf. (zuurstoftekort)
Nestblijver of nestvlieder:
- Portmann: de mens wordt een jaar te vroeg geboren in vergelijking met dieren. De
baby is totaal afhankelijk van hulp. Nestblijvers komen hulpeloos ter wereld terwijl
nestvlieders maar 1 jong per dracht hebben en zijn van bij de geboorte al redelijk
goed ontwikkeld (vb: veulen kan zich meteen voortbewegen)
- Eerste levensjaar een bijzondere betekenis. Er is nog een psychosociale baarmoeder
nodig zodat het kind leert rechtop lopen, taal en zelfbewustzijn kan ontwikkelen.
Impact prematuriteit voor de ouders:
- Fragiele en kwetsbare baby (angst ouders qua overlevingskansen)
- Verantwoordelijkheid wordt overgenomen door medische wereld. Gevoel van verlies
van controle
- Trauma: affectless shock (gevoelloos)
- Meer kans op postnatale depressie, veel schuldgevoel
- Naar huis mogen is opnieuw stress
2. Lichamelijke groei
- Grote verandering in lichaamsverhoudingen: groot hoofd
- Hersenen slechts ¼ van die van een volwassene. Belang van voeding & stimulatie!
- Skelet kan het lichaamsgewicht niet dragen, moet groeien en harder worden
Kind groeit van:
- Boven naar onder: door rijping van de hersenen kan het kind eerst doelgericht de
spieren van het hoofd gebruiken, nadien de romp en dan de onderste ledematen
- Van centrum naar buiten: eerst schoudergewrichten onder invloed van de sturing
van de hersenen, laten ellebogen, polsen, vingers, …
- Eerste eenvoudig dan complex
Kinderen worden onderling vergeleken: percentielen –groeicurve
Groeifactoren: genetische aanleg, hormonen, voeding
Reflexen zijn erfelijk voorgeprogrammeerde reacties