Dit is een samenvatting voor de toets ontwikkelingspsychologie. Deze toets wordt voor de Pabo aan het Inholland college in het eerste jaar afgenomen. de hoofdstukken die in deze toets aan bod komen zijn: 1, 2, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 16 en 17.1 tot en met 17.3.
De samenvatting is aangevuld met...
Samenvatting ontwikkelingspsychologie
hoofdstukken 1, 2, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 16 en 17.1 tot en met 17.3.
Hoofdstuk 1: Het terrein van de ontwikkelingspsychologie
1.1. Een definitie van ontwikkeling
De psychologie wil het menselijk gedrag beschrijven en verklaren. De bio psychologie legt de nadruk
op lichamelijke, biologische processen. De sociale psychologie richt zich op de mens als groepslid. De
klinische psychologie kijkt naar afwijkend gedrag. De ontwikkelingspsychologie kijkt naar de
voorgeschiedenis. Een aaneenschakeling van veranderingen noemen we ontwikkeling.
Ontwikkelen kunnen we typeren als het doorlopen van een reeks toestanden. We associëren
ontwikkeling met veranderingen. Veranderingen en vooruitgang zijn twee essentiële onderwerpen
bij de ontwikkeling. Om van de ene toestand in de andere te geraken, is verandering nodig. Rijping,
groei en differentiatie komen voort uit de biologie. Binnen de mens beschouwen we rijping van klein
naar groot groeien en van eenvoudig naar complex (differentiatie). Leren verwijst naar het
verwerven van kennis en vaardigheden op basis van ervaring. Die ervaring doen we op door actief in
contact te komen met onze omgeving. Door te voldoen aan de eisen die aan ons wordt gesteld,
wordt onze competentie verhoogd. Met competentie krijgen we grip op de omgeving.
De ontwikkelingspsychologie houdt zich met twee fundamentele kwesties bezig:
1. Welke psychologische toestanden doorlopen individuen tijdens hun ontwikkeling?
2. Welke mechanismen zijn verantwoordelijk voor de overgang van de ene toestand naar de
volgende?
Bij het beschrijven en verklaren van ontwikkelingsprocessen, wordt de aandacht gevestigd op de
verschillen en overeenkomsten tussen individuen. Er zijn twee manieren om de ontwikkeling van
kinderen en jeugdigen te beschrijven. We kunnen van een leeftijdsindeling uitgaan en alle
kenmerken van de kleuter of van de adolescent in één hoofdstuk bijeenbrengen.
1.2. Kinder- en jeugdjaren: een afbakening
Bij een longitudinaal onderzoek vergelijkt men meetresultaten op verschillende tijdstippen. We
onderscheiden verschillende ontwikkelingsperioden:
1. Babyperiode (0-12 maanden)
2. Peuterperiode (1-4 jaar)
3. Kleuterperiode (4-6 jaar)
4. Schoolperiode (6-12 jaar)
5. Adolescentie (12-18 jaar)
Er is ook een verschil tussen kinderen (0-12 jaar) en jeugdigen/ jongeren (12-18 jaar).
We spreken van een baby of zuigeling zolang het kind nog niet loopt. In het eerste jaar van een kind
is het groei- en ontwikkelingstempo erg hoog, vooral op motorisch gebied. De belangrijkste
ontwikkeling in het eerste jaar is het ontstaan van de eerste gehechtheidsrelatie; zoals we later
zullen zien een eerste mijlpaal in de persoonlijkheidsontwikkeling.
Een peuter is ondernemend en zelfbewust. Door nieuwe vaardigheden worden de
verkenningsmogelijkheden en leerervaringen vergroot. De taalontwikkeling gaat de basis vormen van
snel toenemende sociale en communicatieve vaardigheden. Peuters denken en handelen sterk
,vanuit hun eigen belevingswereld en kunnen zich nog niet in anderen verplaatsen. Dit noemen we
egocentrisme.
Tijdens de kleuterperiode verschuift het accent van spelen naar leren. Kinderen spelen veel vanuit de
fantasie.
Kinderen uit de schoolperiode bevinden zich in een belangrijke fase. Namelijk de fase waarin de
cognitieve ontwikkeling een belangrijke plaats inneemt. Ook verbreden de sociale contacten zich.
Het begin van de adolescentie wordt ingeluid door de puberteit. Een belangrijk aspect van deze fase
is de ontwikkeling van seksualiteit en identiteit.
1.3. Ontwikkelingspsychologie in historisch perspectief.
Als er in een ver verleden sprake was van onderwijs, was dat niet leeftijdsgebonden. Veel mensen
bleven hierdoor analfabeet. Jonge, kansrijke, talentvolle kinderen kregen privéonderwijs. In de
westerse cultuur hebben kinderen een tamelijk geïsoleerd en redelijk beschermd bestaan. De weg
naar volwassen onafhankelijkheid en zelfstandigheid is steeds langer geworden. We gaan kort in op
wetenschappers uit het verleden die zich voor kinderen gingen interesseren:
1. De verlichte filosofen Locke en Rousseau;
2. Het eerste onderzoek naar kinderen door bioloog Darwin
Pas in de achttiende eeuw tijdens de Verlichting verdiepten de invloedrijke en gezaghebbende
filosofen Locke (1632-1704) en Rousseau (1712-1778) zich in het wezen van de kinderziel. Locke’s
beroemde tabula rasa-principe was een vroege voorloper van het behaviorisme. Behaviorisme is de
filosofie achter de psychologie. Locke stelde dat elk kind als een onbeschreven blad ter wereld kwam,
dus zonder noemenswaardige erfelijke bagage. De opgedane ervaringen zijn bepalend voor de
verdere levensloop. Locke stond voor strikte opvoeding, waardoor zelfdiscipline en vorming van de
geest optimaal gevormd werden.
Rousseau gaf vooral het gevoel een belangrijke plaats. Hij geloofde sterk in de aangeboren
natuurlijke goedheid van de mens. Het onbedorven kind zou met zijn nieuwsgierigheid en energie
alleen ruimte, respect en stimulans nodig te hebben om te ontwikkelen.
De bioloog Charles Darwin (1809-1882) deed onderzoek naar de ontwikkeling van menselijk gedrag.
Hij observeerde zijn eigen kind in de eerste drie levensjaren om zo verdere steun voor zijn
evolutietheorie te vinden. De observaties werden echter niet systematisch verricht, de interpretaties
waren subjectief en vaders zijn geen ideale onderzoekers als het hun eigen kind betreft.
1.4. Verklarend onderzoek
Aanvankelijk was de ontwikkelingspsychologie vooral beschrijvend. De auteurs van de eerste
babybiografieën trachtten ontwikkelingspsychologische proscessen zo goed mogelijk in kaart te
brengen. Ze observeerden, schreven hun waarnemingen op en voegden daar hun eigen
interpretaties aan toe. Er waren alleen nog geen betrouwbare onderzoeksmethoden. Als een
wetenschapper op basis van waarnemingen en ideeën een theorie bedenkt, zal hij willen aantonen
dat die theorie klopt. Om die reden maken veel onderzoekers gebruik van experimenten. Door
experimenten worden verbanden of samenhang tussen twee factoren aangetoond. Als de ene
eigenschap de oorzaak van de andere eigenschap is, noemen we dit een causaal of oorzakelijk
verband. Een van de meest gemaakte fouten bij het interpreteren van onderzoeksresultaten is het
verwarren van correlaties en oorzaak-gevolgrelaties.
, 1.5. Meten in de gedragswetenschappen
Om eigenschappen te meten, is het belangrijk dat we deze operationaliseren. We vertalen de
eigenschap zodanig dat er meetbate gegevens aan gekoppeld kunnen worden. De meting van de
eigenschap moet betrouwbaar en valide zijn. De meting is betrouwbaar als het, ongeacht het tijdstip
en de persoon waarbij de meting wordt verricht, steeds hetzelfde resultaat opleveren. De waarde
van de eigenschap moet intussen niet veranderen. Met valide bedoelen we dat het geldig is. Meet
het instrument wel de eigenschap waarvoor het bedoeld is? Het meetinstrument moet geijkt worden
om het valide te laten zijn. Het meetinstrument wordt dan vergeleken met een stadaard of criterium.
Zeker bij jonge kinderen (baby’s, peuters en kleuters) is observeren belangrijk. Video-opnames in
deze fase zijn bij onderzoekers geliefd, omdat zij niemand beïnvloeden. De fragmenten kunnen
worden herhaald en geanalyseerd worden.
Door kinderen vragen te stellen, krijgen onderzoekers snel antwoorden. Dit noemen we interviewen.
Een open interview is een vraagtechniek waarbij de vragen deels geleid worden door de gegeven
antwoorden. Elk vraaggesprek kan bij elk kind een heel andere kant op gaan. Een gestructureerde of
gesloten interview bestaat uit een vaste reeks vragen die bij verschillende kinderen in dezelfde
volgorde worden gesteld. De antwoorden kunnen vergeleken worden doordat er structuur in zit. Een
vragenlijst heeft hetzelfde voordeel, maar heeft maar een beperkt aantal antwoordmogelijkheden. In
weinig tijd kunnen grote groepen mensen de vragen beantwoorden, omdat een interviewer niet
altijd nodig is. Vragen in een interview moeten aansluiten bij de belevingswereld van kinderen. Ook
moeten de vragen juist geformuleerd worden. Kinderen denken daarbij vaak dat er maar één goed
antwoord is in plaats van dat er naar hun mening wordt gevraagd. Een sociaal wenselijk antwoord
komt dan vaak naar voren.
In de ontwikkelingspsychologie is men vaak vooral geïnteresseerd in het resultaat van het
ontwikkelingsproces zelf. Een dwarsdoorsnede onderzoek is in de realiteit het makkelijkst uit te
voeren. Het is tijd- en kostenbesparend. Op één specifiek moment worden de meetresultaten van
kinderen van verschillende leeftijden met elkaar vergeleken. Tijdens een dwarsdoorsnede onderzoek
worden generatieverschillen voor een ontwikkelingseffect aangezien. Een dergelijk generatieverschil
berust op het cohort effect. Een cohort is een groep mensen met hetzelfde geboortejaar. De cohort
hebben allen op dezelfde leeftijd maatschappelijke en culturele invloeden ondergaan. Een
cohorteffect is de invloed die specifieke, tijdgebonden maatschappelijke gebeurtenissen op een
cohort kunnen hebben. Tijdens een dwarsdoorsnede onderzoek is nooit met zekerheid vast te stellen
in hoeverre het aangetroffen verschil tussen leeftijdsgroepen kenmerkend is voor de ontwikkeling, of
dat het gevolg is van een specifieke gebeurtenis die op de ene cohort wel van invloed is en op de
andere niet. Ook kunnen we niets zeggen over de individuele ontwikkeling.
Bij longitudinaal onderzoek wordt het gedrag van kinderen op minstens twee verschillende
tijdstippen vastgelegd. Hierdoor volg je de ontwikkeling van het individu. Het is echter wel een
kostbaar onderzoek, tijdrovend en tijdens zo’n onderzoek stuit je vaak op talloze praktische
problemen.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur jackyscheltus. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,33. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.