Examenvragen bijzondere weefselleer
Integument
1) Bespreek de verschillende celtypen in de epidermis. Geef de ligging, specifieke
eigenschappen en functie.
Keratinocyten: de eigenlijke cellen van de epidermis die voorkomen in verschillende lagen.
De eerste laag is het stratum basale (op het basaal membraan). Dit is via hemisdesmosomen
aan de lamina basalis gehecht. In deze laag zitten de stamcellen die gaan prolifereren
waardoor de bovenliggende lagen naar boven opschuiven. Het cytoplasma is doorkruist met
keratinefilamenten (gemaakt door keratinocyten) die desmosomen en hemisdesmosomen
verbinden. De tweede laag is het stratum spinosum. Hier worden de cellen verbonden met
desmosomen die aan elkaar zitten door keratinefilamenten. Er zijn intercellulaire ruimten
waarlangs voedingsstoffen uitgewisseld worden. De volgende laag is het stratum
granulosum. Deze bestaat uit keratohyaliene korrels die filaggrine bevatten voor de
aggregatie van keratinefilamenten en membrane-coating granules die lipiden afgeven aan de
bovenliggende cellagen waardoor deze ondoordringbaar zijn voor voedingstoffen en water
en de cellen afsterven. De volgende laag is het stratum lucidum, wat enkel aanwezig is in de
dikke onbehaarde huid. Dan komt het stratum corneum. Hier zijn de keratinocyten dood
door de afgezette lipidenlaag van het stratum granulosum. Er zijn geen kernen of andere
organellen waarneembaar en het is volledig opgevuld met keratinefilamenten. Tot slot is er
nog het stratum disjuctivum, wat de afschilfering van de huid is.
Melanocyten: cellen die instaan voor de pigmentatie. Ze zijn gelegen in het stratum basale en
is een stabiele populatie. Zij produceren het enzyme tyrosinase, dat via L-dopa en
dopaquinon melanine kan maken. Tyrosinase wordt via het GA in vesikels opgeslagen die
melanosomen noemen en eens afgewerkt heten ze melanine korrels die naar de
naastliggende keratinocyten gaan om die te beschermen tegen overtollig UV-licht door zich
voor de kern te leggen richting het zonlicht.
Cellen van Langerhans: antigeenpresenterende cellen. Ze behoren tot het mononucleair
fagocytensysteem en liggen in het stratum spinosum. Ze hebben lange uitlopers tussen de
keratinocyten voor een groot bereik en bevatten Birbeck granula, welke een lysosomale
functie hebben.
Merkelcellen: zitten vooral in het stratum basale. Ze bevatten dense-cored vesicles die
neurotransmitters bevatten. Bij detectie van iets uit de omgeving, zetten ze hun
neurotransmitters vrij. Door contact met zenuwvezels wordt dit naar het CZS gestuurd.
2) Bespreek de microscopische bouw van het lichaampje van Meissner en het lichaampje van
Vater Pacini. Wat is hun functioneel belang?
Het lichaampje van Meissner is gelegen in de dermispapillen, vooral in de onbehaarde huid.
Het zijn ovale lichaampjes bestaande uit afgeplatte gliacellen met daartussen sensorische
zenuwvezels. Het nut is om trage vibraties te detecteren. Als de epidermis vervormt, zullen
de zenuwvezels in de lichaampjes ook vervormen en wordt dit doorgegeven aan het CZS.
Het lichaampje van Vater-Pacini is gelegen in het stratum reticulare van de dermis en de
hypodermis en is tot enkele millimeters groot. Het bestaat uit een zenuwuiteinde omringd
door concentrische lamellen van gliacellen. Het wordt omgeven door een sterk doorbloedde
bindweefselschede. Dit lichaampje staat in voor de detectie van snelle vibraties.
1
,3) Bespreek de microscopische bouw van de behaarde huid inclusief alle geassocieerde
structuren van het haartje. Vergelijk met de opbouw van een sinushaar.
De behaarde huid bestaat net als de onbehaarde huid uit de dermis (stratum reticulare en
stratum papillare) en de epidermis (meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel) met daaronder
de hypodermis (vooral vetweefsel). De epidermis bestaat uit een stratum basale, een
stratum spinosum, een stratum granulosum, een stratum lucidum en een stratum corneum.
De epitheelkammen en dermispapillen passen in elkaar, zodat de huid 1 geheel blijft.
In de dermis/hypodermis vinden we de haren terug. Het deel dat in de huid steekt, is de
haarwortel Het deel dat uit de huid steekt, is de haarschacht. De haarschacht bestaat
centraal uit medulla, daarrond cortex en perifeer een cuticula.
Onderaan het haar krijgen we de bulbus, waarin keratinocyten zitten, die naar boven toe
verhoornen. Ze komen daar voor als stamcellen die prolifereren waardoor alles naar boven
opschuift en het haar groeit. Ook zijn daar melanocyten aanwezig die de kleur van het haar
voorzien. In de bulbus groeit een bindweefselpapil, die het haar van voeding voorziet door
ingroei van bloedvaten. Ook lopen hier de zenuwen. Rond het haar hebben we de binnenste
wortelschede. Deze bestaat uit een onverhoornd laagje van Huxley en een verhoornd laagje
van Henle. Naar boven toe verhoornt het laagje van Huxley ook. De inwendige wortelschede
heeft haakjes die passen in de cuticula van de het haartje, waardoor het haar vastgehouden
wordt. Dan krijgen we de buitenste wortelschede, die ontstaat als instulping van het epitheel
(str. basale en spinosum) en bestaat uit levende cellen. Daarna krijgen we het
glasmembraan, wat het oorspronkelijk basaal membraan van het epitheel voorstelde. Daarna
krijgen we een bindweefselschede, wat een voortzetting van de dermis is.
De haren staan in verbinding met talgklieren (holocrien) die dienen als smeermiddel voor de
huid. Het dient tegen uitdroging, is waterbestendig en heeft enige bacteriële werking. Het
haar staat ook in verbinding met de musculus arrector pili, waardoord de haren recht kunnen
staan.
sinusharen hebben een gelijkaardige opbouw. Het verschil is dat zij een bindweefselschede
hebben die uit twee bladen bestaat, met daartussen een met bloed gevulde sinus. Het bloed
beweegt in de sinussen bij een aanraking, waardoor de zenuwvezels gestimuleerd worden en
het signaal naar het CZS wordt gestuurd.
4) Bespreek de microscopische bouw van de nagel en de relatie met de distale phalanx.
Bespreek hoe de groei plaatsvindt.
Het harde deel van de nagel wat wij zien is de nagelplaat. Deze wordt gevormd vanuit de
nagelmatrix. Onder de nagelplaat ligt het nagelbed, dit is een voortzetting van het stratum
basale en het stratum spinosum van de epidermis. Hier vinden we dicht opeenliggende
epitheelkammen, met daartussen bindweefselpapillen met capillairlussen, wat zorgt voor de
roze kleur van de nagel. De nagelplaat is verhoornd, dit komt omdat vanuit de nagelwortel
(uit de nagelmatrix) keratinocyten gaan prolifereren, waardoor alles groeit in proximodistale
richting en verhoornt. De nagelplooi beschermt de nagelwortel. Deze bevat het verhoornde
eponychium op zijn uiteinde. Aan het andere uiteinde zien we de hyponychium.
5) Bespreek de microscopische bouw van de klauw. Beschrijf hoe de klauw groeit.
De klauw van carnivoren is wat bij de mens de nagel voorstelt. De zogenaamde nagelmatrix
wordt hier de kroon genoemd, die cirkelvormig is en wordt beschermd door de klauwplooi.
Vanuit hier zullen keratinocyten prolifereren waardoor alles in proximodistale richting groeit
en verhoornt. De klauwplaat ligt over het klauwbed, wat over de dermis ligt. Onder de klauw
zit de zool, bestaande uit zacht keratine. De klauw ligt over de distale phalanx, bij het
2
, knippen moet je er dus rekening mee houden dat je enkel in de klauwplaat zelf knipt.
Onderaan de poot vind je het zoolkussen. Dit bestaat uit verhoornd meerlagig
plaveiselepitheel.
6) Bespreek de microscopische bouw van de hoef. Bespreek de verschillende onderdelen en
hoe deze groeien.
De hoef bestaat uit een hoefkapsel (sterk verhoornd) wat het levende gedeelte omgeeft (bot
en zachte weefsels). Het hoefkapsel bestaat uit de wand, de zool en de straal. De dermis
heeft een andere naam afhankelijk van de regio. We onderscheiden de zoomlederhuid, de
kroonlederhuid, de wandlederhuid, de zoollederhuid en de straallederhuid. Net zoals bij de
klauw zal de wand van de hoef ontstaan vanuit de kroon en in proximodistale richting
groeien.
De hoef bestaat uit 3 lagen.
Stratum medium: bestaat uit een dikke harde laag van tubulaire en intertubulaire hoorn. De
tubulaire hoorn ontstaat uit de epidermis, thv de lange papillen van de kroondermis. Ze zijn
niet gepigmenteerd en bestaan uit een medulla en een cortex. Ze zullen zorgen voor een
demping tijdens het stappen. De gepigmenteerde intertubulaire hoorn ontstaat uit de
epidermis tussen de papillen van de kroondermis.
Stratum externum: bestaat uit een dunne laag tubulaire en intertubulaire hoorn, dat ontstaat
uit de epidermis thv de zoomdermis. Het stratum externum is een verderzetting van het
perioplum en zichtbaar als een dunne, glanzende laag keratine. Beide strata groeien in
proximodistale richting.
Stratum internum: is opgebouwd uit verticale primaire en horizontale secundaire lamellen
die met het stratum medium versmolten zijn. Primaire lamellen bestaan uit harde keratine.
En groeien in proximodistale richting. Secundaire lamellen bestaan uit cellen van het stratum
spinosum en cellen van het stratum basale. De lamellen zorgen voor een goede verankering
met de onderliggende dermis. Het wordt gevormd thv de kroonepidermis. Op deze plek is
het stratum papillare van de dermis zichtbaar met daaronder het stratum reticulare dat
versmelt met het periost. Bij runderen zien we als verschil van paarden dat zij enkel de
primaire lamellen bevatten.
De zool bestaat ook uit tubulaire en intertubulaire hoorn. De straal bestaat uit zeer zachte
tubulaire en intertubulaire hoorn en een dikke hypodermis. De witte lijn bestaat uit niet
gepigmenteerde hoorn van het stratum medium en niet gepigmenteerde lamellen van het
stratum internum.
7) Bespreek de microscopische bouw van de uier.
De uier is afgelijnd door een dunne epidermis met daaronder de dermis met het klierweefsel.
De hypodermis is zeer los waardoor er makkelijk vochtopstapeling is en er kan ook veel vet
aanwezig zijn. Onder de hypodermis ligt de capsula fibrosa met het mediaan septum. Vanuit
die kapsel vertrekken lamellen ter vorming van bindweefselsepta waardoor de klierkwabjes
gevormd worden.
Lipiden worden vrijgesteld via apocriene secretie. De alveoli worden zo niet uitgerekt wat
leidt tot lipidenvacuolen die samen smelten tot grotere vetvacuolen. Door toenemende druk
wordt de secretie afgeremd. Eiwitten en koolhydraten worden vrijgesteld via merocriene
secretie, wat minder afgeremd wordt door stijgende druk. Ook via diffusie komen stoffen in
de melk terecht.
het secreet wordt eerst gevormd in de alveoli, gaat dan naar de ductus intralobularis, dan
naar de ductus interlobularis, dan naar de ductus lobaris, dan naar de uiercysterne en dan
3