OPGROEIEN IN EEN GEZIN 2
DEEL 1: OPVOEDINGSONDERSTEUNING
OPVOEDINGSONDERSTEUNING: VERKENNING & DEFINIËRING
Opvoedingsondersteuning = al de activiteiten die tot doel hebben de opvoedingssituatie van kinderen te
verbeteren, m.a.w., opvoeders helpen opvoeden. (Niet gericht op het kind, wel op de ouder/opvoeder).
• Eind jaren ’90: ernstige opvoedings- & gedragproblemen → opvoedingsondersteuning vanuit een
breder perspectief: als het geheel van maatregelen, voorzieningen, structuren & activiteiten die
erop gericht zijn de mogelijkheden v/h (primaire) opvoedingsmilieu aan te spreken, te verrijken en/of
te optimaliseren ten einde kinderen & jeugdigen optimale opvoedings- & ontwikkelingskansen te
bieden.
• Ook nadruk van opv. ond verschuift → activiteiten die preventief interveniëren met als doel om de
opvoedingscompetentie van ouders te vergroten & het gezinsfunctioneren te verbeteren.
• Jaren 2000 → veel kritiek!
o Het is geen ultiem redmiddel.
o Preventieprogramma’s grijpen in voordat het probleem zich voordoet.
o Ouders worden vaak uitgesloten van het debat over wat het probleem is.
o Ouders moeten zich aanpassen aan normen & waarden vd middenklasse → sociale
problemen worden geïndividualiseerd.
• Vanuit deze kritische kanttekening → nood om ondersteuning te bieden die vertrekt vanuit wat
gezinsleden ervaren als ondersteunend. Dient een antwoord te bieden aan de noden en behoeften
van de ouders zelf.
Definitie volgens Bouverne-De Bie:
De activiteiten die gezinsleden ervaren als ondersteunend of aanvullend bij de opvoeding. Ze zijn een
onderdeel van de maatschappelijke dienstverlening aan ouders & kinderen, uitgaande van de erkenning
van het recht van ouders op respect voor hun privé- & gezinsleven, en de erkenning van het recht van
kinderen op respect voor hun privé-& gezinsleven.
OPVOEDINGSONZEKERHEID
• Opvoeden = complex (relatiebreuk, co-ouderschap, éénoudergezinnen,…)
• Opvoedingsonzekerheid = de mate waarin ouders blijven zitten met vragen over de opvoeding of
de ontwikkeling van hun kind.
• Onderzoek: dé onzekere ouder bestaat niet, wel is het zo dat ouders in bepaalde situaties & op
verschillende manieren onzeker zijn over opvoeding.
• Vragen van ouders niet zien als onzekerheid, wel als een intentie om zo goed mogelijk op te voeden
& daarbij gebruik te maken van de meest recente inzichten.
• Vragen van ouders weerspiegelen eerder de betrokkenheid van ouders dan een probleem.
Definitie volgens Vandenbroeck et al:
Opvoedingsonzekerheid behoort tot het normale opvoedingsproces & de reflectie die ouders nu eenmaal
hebben op hun eigen handelen. Zo bekeken, zouden we opvoedingsonzekerheid eerder als een positieve
eigenschap kunnen verwoorden. We moeten ons eerder vragen stellen wanneer ouders geen twijfels
hebben, dan wanneer ze die wel hebben.
1
,ALISON GOPNIK – DE OPVOEDPARADOX
• Een groot deel van de traditionele bronnen van wijsheid zijn verdwenen.
• Familiale ondersteuning & wijsheid zijn niet meer beschikbaar of beschikken niet meer over
bruikbare kennis.
• Door verschillende gezinsvormen & samenstellingen.
• Vroeger namen grootouders ook een grote opvoedende rol in.
• Tekort → ingevuld door zelfhulpboeken, websites, webdinars, … over opvoeden.
Opvoedingsondersteuning = een brede waaier van praktijken, die ouders & opvoedingsverantwoordelijken
steunen bij het opvoeden & opgroeien van kinderen & jongeren.
ONDERSCHEID OPVOEDINGS- & GEZINSONDERSTEUNIN G
• Gezinsondersteuning = koepelbegrip.
• Voor & nadelen van dit onderscheid:
o Voordeel: allerlei voorzieningen voor gezinnen (zoals speelstraat) kunnen duidelijk
onderscheiden worden van opvoedingsondersteuning.
o Nadeel: de specifieke klemtoon op exclusieve ouderlijke verantwoordelijkheid in de
opvoeding → aspecten zoals gedeelde verantwoordelijkheid uit het oog verliezen.
• Onderscheid is enkel relevant voor externe actoren zoals vb. subsidiëring.
Definitie van Lieve Vandemeulebroecke:
Gezinsondersteuning staat voor het geheel van alle (beleids)maatregelen & -voorzieningen die gericht zijn
op het bevorderen van het welzijn van gezinnen & gezinsleden, waarbij activiteiten gericht op de voor
opvoeding relevante contextfactoren (Vb. partnerrelatie, sociaal-economische situatie, woonsituatie, …
naast opvoedingsondersteuning deel uitmaken van gezinsondersteuning.
• Gaat uit van de betekenisverlening van de gezinsleden & niet zozeer van de intentie v/d
ondersteunende hulpverleners.
• Klemtoon op gedeelde verantwoordelijkheid tussen samenleving & individu.
• Situeert oo in de sociale grondrechten: recht op menselijke waardigheid & recht op een
menswaardig bestaan.
WELKE ACTIVITEITEN VALLEN ONDER OPVOEDINGSONDERSTEUNING?
• Voorlichting of informatieverstrekking
• Instrumentele steun (diensten, materialen, documentatie)
• Emotionele steun (betrokkenheid)
• Advies (concrete tips)
• Training van vaardigheden (vb. straffen & belonen, omgaan met agressie, STOP4-7, …)
• Uitbouwen van sociale contacten & stimuleren van informele zelfhulp
• Vroegtijdige detectie van zwaardere opvoedings- & ontwikkelingsproblemen & doorverwijzing.
• Signalering van beleidsinstanties
SPANNINGSVELDEN
Het maken van al dan niet bewuste keuzes in hoe voorzieningen inzetten op oo, leidt tot enkele
spanningsvelden. Kiezen = verliezen.
2
,Er zijn 3 grote spanningsvelden:
SPANNINGSVELD 1: OUDERLIJKE COMPETENTIES OF OUDERLIJKE TEKORTKOMINGEN
• Competentie-denken = uitgaan van ouderlijke sterktes.
o Ouder is competent om zelf vast te stellen dat ze vragen hebben over opvoeding.
o Ouders weten waar ze voor advies of hulp terecht kunnen.
• Deficit-denken = uitgaan van ouderlijke tekortkomingen.
o Ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid
voor de opvoeding van hun kind volledig op te
nemen.
o Vroeger het meest dominante.
• In de praktijk: meer & meer aandacht voor empowerment
o = eigenmachtig worden
o Het sterker maken van de eigen mogelijkheden van
mensen waardoor zij beter grip krijgen op hun eigen
situatie.
o Door stress & andere energievretende problemen →
andere reactie dan gewild.
SPANNINGSVELD 2: DOELGROEPGERICHT OF UNIVERSEEL WE RKEN
• Doelgroepgericht = naar een specifieke groep van ouders.
o Nadeel:
▪ Risico om te vervallen in stereotypen → geen diversiteit.
▪ Het gevaar dat het probleem bijna exclusief bij de doelgroep komt te liggen.
▪ “Mensen met problemen” → twee bemerkingen:
• Een bepaalde mate van opvoedingsonzekerheid is eigen aan elke
opvoeding.
• Geen enkele ouder voedt zijn of haar kind alleen op.
• Universeel = naar alle ouders in de samenleving.
o Nadeel:
▪ Ongenuanceerde universele dienstverlening levert niet voor iedereen evenveel
op.
• Mogelijk antwoord op dit spanningsveld = proportioneel universalisme
o Michel Vandenbroek – proportioneel universalisme (ondersteuning voor iedereen, maar
vooral voor een specifieke doelgroep)
o Gezondheidsongelijkheid → een aanpak voor iedereen (universeel), maar met extra
aandacht voor de meest kwetsbaren, variatie in schaal & intensiteit van je dienstverlening
(proportioneel).
o Komt tegemoet aan de nadelen van universeel & doelgroepgericht aanbod, door het beste
van beide werelden te combineren.
o Steunt op een mensen- & kinderrechtenperspectief & vertrekt vanuit diversiteit in de
samenleving & op verscheidenheid aan noden.
Vb. Huis van het Kind vraagt of je verschillende diensten bij elkaar optelt (Eén voor kansengroepen optellen
met een raadpleging die werkt voor iedereen) → geen proportionele universalisme want er wordt op
voorhand al bepaald wie wat nodig heeft (voor gestructureerd) → je kan niet meer op de vraag van mensen
ingaan.
3
, o Inloopteams bestaan omdat ze voor bepaalde kansengroepen werken, omdat zij niet direct
toegang vinden tot reguliere voorzieningen. Als we die toegang in een netwerk zouden
oplossen, zijn ze hun bestaansreden kwijt → het is wel mogelijk om een nieuwe
bestaansreden te vinden in een geïntegreerd systeem
o Wanneer gaan we doelgroepen onderscheiden en bestaan ze wel of bestaan ze enkel in
ons hoofd? Er is een veel dunnere lijn tussen verschillende doelgroepen dan we denken
o Lastig: hoe je dat combineert met wijkgericht werken
▪ Heterogene wijken → als je daar een voorziening inplant → bereiken van diverse
mensen → bruggen slaan is makkelijk.
▪ Homogene wijken → moeilijker om brug te slaan naar de buitenkant
SPANNINGSVELD 3: OPVOEDING ALS VERDEELDE OF GEDEELDE
VERANTWOORDELIJKHEID
• Verdeelde verantwoordelijkheid:
o Ofwel voornamelijk ouders, ofwel voornamelijk de samenleving is verantwoordelijk voor de
opvoeding van kinderen.
o Enkel ouders verantwoordelijk? → kritische noot: gaat samen met een discours, vanuit een
deficit. Ouders worden gezien als niet capabel.
o OO richt zich enkel op de opvoedingsrelatie tussen ouders & kinderen, context wordt
vergeten.
• Gedeelde verantwoordelijkheid:
o Tussen de private & publieke sfeer = ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding van
hun kinderen, maar tegelijk heeft de samenleving hier ook een verantwoordelijkheid in.
o Vb. opvoedingscondities realiseren die het mogelijk maken dat ouders & andere opv.
verantwoordelijken hun engagement waarmaken.
o IVRK kiest hiervoor → OO is een onderdeel van het recht op maatschappelijke
dienstverlening.
UITGANGSPUNTEN & WERKINGSPRINCIPES
4 UITGANGSPUNTEN VOOR OPVOEDINGSONDERSTEUNING (VANDEMEULEBROECKE)
• De erkenning van het belang van de gezingsopvoeding voor kinderen, volwassenen & de
samenleving.
• De erkenning voor pedagogische verantwoordelijkheid en het verlangen en de bekwaamheid van
ouders om de relatie met hun kind op een verantwoorde wijze vorm te geven.
• De erkenning dat ouders bij het gewone opvoeden vragen & onzekerheden kunnen ervaren & het
recht hebben om indien nodig hiervoor steun te ontvangen.
• De erkenning van het recht van gezinnen op de voortdurende aandacht van de samenleving voor
de realisatie van de randvoorwaarden van opvoeding.
6 WERKINGSPRINCIPES
• De ondersteuning afstemmen op opvoedingsvragen & behoeften die ouders bij het dagelijks
opvoeden kunnen hebben & die geen intensieve & specifieke interventie vereisen.
o OO = Richt zich op alledaagse opvoedingsvragen & steunbehoeftes van ouders.
o Hulpverlening = het begeleiden van specifiek opvoeden. (=gespecialiseerde en/of
intensieve interventie).
4