FONETIEK EN PSYCHOLINGUISTIEK
Jaar: 2022-2023, semester 1
Studiepunten: 9
Lector:
OLOD: basiswetenschappen i.f.v. therapeutisch handelen 1
Examen:
- Deel 1: algemene anatomie, fysiologie, pathologie en genetica -> 100% -> 3SP
- Deel 2: psychologie en pedagogie -> 100% -> 3SP
- Deel 3: fonetiek en psycholinguïstiek -> 100% -> 3SP
Hoofdstuk 0: communicatie
- Verbaal <> non- verbaal
o Verbaal = we maken gebruik van woorden (bv. lied, lezing,…)
o Non- verbaal = we gebruiken geen woorden (bv. zwaaien, boos kijken,…)
- Mondeling <> schriftelijk
o Mondeling = gaat letterlijk via de mond, maar hoeven geen woorden te zijn (bv.
fluiten, spreken, lachen ,neuriën)
o Schriftelijk = schrijven (bv. poster, krant,…)
- Eenzijdig <> tweezijdig
o Eenzijdig = directe interactie is niet mogelijk (bv. reclameaffiche, speech)
o Tweezijdig = wisselwerking is mogelijk, wederkerigheid (bv. telefoongesprek)
0.1 productie en comprehensie
communicatie
- taalproductie = produceren van taal, spreken van taal
- taalreceptie = taalbegrip = taalcomprehensie = het begrijpen van taal
o begrip is altijd beter dan productie -> ook in moedertaal
o zender en ontvanger
- symbolisch gehalte
o intentioneel = is er een bedoeling met mijn communicatie
o niet intentioneel = er is geen bedoeling met mijn communicatie
o Voorbeeld: oei, je kijkt zo verwonderd, maar de persoon was eigenlijk gewoon
aan het staren
o Hoe symbolischer een taal wordt, hoe moeilijker te begrijpen een taal wordt
- Communicatiewijze = hoe gaan we communiceren
o Auraal = gehoor > comprehensie
o Oraal = mond > productie
o Visueel grafisch
Communicatiemodel
- Onderdelen:
o Zender (iemand die boodschap
produceert) bv. ouder, leerkracht,…
o Ontvanger (persoon waar
boodschap binnenkomt) bv. ouder,
student,…
-> gesprek: voortdurende
wisselwerking
o Doel (iemand probeert iets
duidelijk te maken aan iemand anders)
o Zender -> boodschap (via kanaal) -> ontvanger
1
, Encoderen: zender geeft een code van opeenvolgende letters of klanken
aan de ontvanger
Decoderen: ontvanger moet de gekregen code proberen omzetten
Hersenen -> werken met concepten, niet met woorden
3 bliksemschichten: foutlopen op 3 verschillende plaatsen = ruis
o (en) coderen: externe ruis (bv. oomb ipv boom)
o Decoderen: externe ruis (bv. boon ipv boom)
o Boodschap: interne ruis -> fout in de boodschap zelf =
syntactische ambiguïteit
Bv. dit is een schilderij van mijn zus
De zus kan zelf op het schilderij staan
Zus kan het schilderij zelf geschilderd hebben
o Kanaal: bv. radio, krant, gesprek
Totale communicatie
- Alle communicatiekanalen worden gebruikt (oraal, visueel, gestueel, grafisch)
o Bv. zender schrijft, trekt wenkbrauwen op
o Bv. ontvanger luistert, kijkt, voelt
- MCGurkeffect = als je spraak interpreteert gebruik je zowel auditief (spraak) als
visueel (bv. mond)
o Experiment: in het begin hoor je dat de vrouw ‘gaga’ zegt
Doen we onze ogen toe en luisteren we, horen we iets ander -> hoor je
‘baba’
Ze hebben het geluid van ‘gaga’ behouden, met het beeld van ‘baba’
Hersenen: i
Je hoort ‘baba’, maar hersenen vinden dit raar -> want lippen
moeten op elkaar
-> compromis maken: wat ligt daar nu het dichtste bij die daarop
lijkt?
Hersenen zeggen een t en d -> ‘da da’, want dat ligt er het dichtst
bij
Hoe boodschap coderen?
- Iedere boodschap: 3 componenten nodig om boodschap te coderen
o Gaat over relatie tss mijn denkbeeld en het woord dat uit mijn mond komt
o 3 componenten:
Signifié
Signifiant
Referent
1. Signifié
= voorstelling/concept dat in ons hoofd zit -> gaat zich uit in een bepaald referent in de
werkelijkheid
Bv. je zegt het woord kat -> automatisch ga je een kat zien (bv. je eigen kat)
2. Signifiant
= de manier waarop wij het concept naar buiten brengen, code die je aan de
voorstelling geeft
Bv. denk allemaal aan…
- Bepaalde concepten verwijzen naar iets heel letterlijk, ook woorden die niet naar
dingen verwijzen
- Ons concept verduidelijken -> zo duidelijk gemaakt wat er in ons hoofd zit
2
, 3. Referent
= voorwerp/ding
Relatie tss signifiant en referent is arbitrair en conventioneel
o Arbitrair = toevallig
o Conventioneel = iedereen is het ermee eens dat we een bepaalde
klankenreeks, gebaar gebruiken om iets aan te duiden
o Uitzondering: niet arbitrair, wel conventioneel
Onomatopeeën: een woord dat nabootst wat het ding in werkelijkheid
is (bv. oeoe -> uil)
Iconische gebaren: gebaren die uitbeelden hoe het object er in de
werkelijkheid uitziet
- Relatie tss ding, voorwerp en signifeé = relatie tss het ding en mentale concept is
gevolg van cognitieve ontwikkeling
- Relatie tss signifiant en signifie = relatie tss mentale concept en teken is gevolg van
taalontwikkeling
Boodschap coderen: mate van codering (= symbolisch gehalte)
Als je iets wilt vertellen, idee omzetten in iets concreet
Mate waarom ik ga coderen heeft te maken met het symbolisch gehalte v/d
boodschap die ik ga brengen
Non- vocaal = zonder geluid Vocaal = alles wat
met stemgeluid heeft
te maken
Gebaren Schrift Oraal- auraal
Symbolisch gebarentaal Geschreven woorden
(abstract vanwege tekens/symbolen
de arbitraire
conventionele band
met de referent
Pre-symbolisch Wijzen naar Eerste tekeningen ‘bewuste’ geluiden
(tussenpositie) vervangobjecten
Niet-symbolisch Bewegingen, / geluiden
(minder abstract, houdingen,…
onderdeel v/d
gemoedsgesteldheid
of communicatieve
intenties
0.2 vorm, inhoud en gebruik
- Taal = 3 dimensies
o Inhoudelijke dimensie = wat willen we zeggen, boodschap die je wilt
overbrengen
Bv. vanavond eten we frietjes
o Vormelijke dimensie = hoe je iets wilt zeggen, wat moet ik doen om correct
over te brengen
Bv. vanavond eet we frietjes -> foutief -> maar vanavond eten we frietjes
Alles wat je zegt moet kloppen met elkaar
3
, o Utilitaire dimensie = doel, we willen het voor iets gebruiken
- Altijd een contactfunctie + communicatieve intentie
o Contactfunctie (bv. hallo -> de bedoeling om contact met iemand anders te
leggen)
- Taalhandeling = taaldaad = speech acts
o Wat komt er uit je mond, handeling met woorden
o Taal gebruiken om iets over te brengen
- Soorten taaldaden
o Directieve taaldaden = je wilt letterlijk/figuurlijk iets bekomen van iemand
anders
Vaak op 2 manieren: vraag of bevel
bv. wil je je handboek eens meebrengen?
o Expressieve taaldaden = je wilt vanuit jou een gevoel uitdrukken (bv. je zou je
handboek toch meehebben vandaag?)
o Representatieve taaldaden = je wilt iets meedelen aan de andere, ik wil een
bepaalde waarheid verkondigen (bv. morgen zal het regenen.)
o Commissieve taaldaden: wilt voor jou als spreker een actie gaan
veronderstellen (bv. ik zal het niet vergeten, wees gerust)
o Declaratieve (performatief): een bepaalde zin laten uitschijnen dat de
toestand in de wereld veranderd is, maar eigenlijk is dit niet zo (bv. je bent
ontslagen, bv. dan verklaar ik u nu man en vrouw)
- Pragmatische vaardigheden -> meer kans op succesvolle taaldaden
- De manier waarop je de boodschap zegt kan je bepaalde zaken wel of niet bekomen
- = taal aanpassen aan
o Partner
o Situatie
o Context
Voorbeeld: op een begrafenis spreek je op een andere manier dan op een
trouwfeest, in de bib spreek je stiller dan thuis,…
o Context
0.2.1 samenvattend
4