ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
Jaar: 2022-2023, semester 1
Studiepunten: 6
Lector:
OLOD: ontwikkelingsdomeinen en ontwikkelingsverloop
Examen:
- Deel 1: normale spraak en taalontwikkeling: 35%
- Deel 2: ontwikkelingspsychologie: 35%
- Deel 3: psychomotoriek: 15%
- Deel 4: schoolse vaardigheden: 15%
Hoofdstuk 0: inleiding en theoretische perspectieven (niet in cursus)
0.1 wat is ontwikkelingspsychologie?
- Studie van patronen van verandering en stabiliteit in het psychisme gedurende de
levensloop
- Dingen zullen gelijk blijven, anderen veranderen
- Psychomotorische ontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, sociale ontwikkeling
- We beperken ons tot de:
o Sociale ontwikkeling (sociale relaties en interacties met anderen)
o Persoonlijkheidsontwikkeling (duurzame eigenschappen die de ene persoon v/d
andere onderscheiden)
- Welke ontwikkelingsdomeinen bestaan er nog
o Cognitieve ontwikkeling
o Motorische ontwikkeling
o Sociale ontwikkeling
o Spraak-en taalontwikkeling
o Sensomotorische ontwikkeling
o Morele ontwikkeling (bv. ontwikkelen v/h geweten, schaamtegevoelens,..)
0.2 ontstaan van ontwikkelingspsychologie
- babybiografieën (19de eeuw): fysieke en taalkundige mijlpalen
o = voorlopers van ontwikkelingspsychologie
o wanneer kan een kind kruipen, stappen = fysiek
o hoe evolueert het spreken, eerste woordjes = taalkundige mijlpalen
- Alfred Binet (1857-1911): IQ
o Voornamelijk cognitieve pijler v/d ontwikkelingspsychologie
- Stanley Hall (1846-1924): denken en gedrag
- Jean Piaget (196-1980): cognitieve ontwikkeling
0.3 actuele thema’s
0.3.1 verandering?
- Continue verandering versus discontinue verandering
o Continue verandering = het gaat allemaal geleidelijk, zitten geen sprongen in
(bv. de groei in woordenschat v/e kind -> je gaat van 1 woordje, naar 2-
woordzinnen,… -> je hebt de ene fase nodig om naar de andere fase te gaan)
o Discontinue verandering = kind
blijft op een bepaald niveau hangen,
plots springt een kind naar een
volgende fase (blijft hier dan ook in
hangen, enzoverder)(bv. een kind
kruipt eerst, stapt pas daarna, niet elk
kind leert kruipen -> het is kwalitatief
anders -> kruipen is iets ander dan
stappen)
, (Bv. in de theorie van Piaget zitten peuters en kleuters in het pre-operationeel
stadium en lagere schoolkinderen in het concreet-operationeel stadium -> het
gebeur in stapje, de stapje zijn kwalitatief anders, je denkt op een volledig
andere manier. -> trapjes, je gaat naar een volgend stadium)
- Patronen van verandering en stabiliteit
o Voorbeelden van verwerven: zelfstandigheid, leren spreken, leren stappen, leren
schrijven
o Voorbeelden van verliezen: verlies van geheugen, zicht
0.3.2 kritieke periode?
- kritieke versus gevoelige periode
o kritieke periode = specifieke tijd in de ontwikkeling waarin een bepaalde
gebeurtenis de grootste gevolgen heeft
o gevoelige periode = een afgebakende periode waarin het organisme extra
gevoelig is voor omgevingsinvloeden die betrekking hebben op een bepaald
facet v/d ontwikkeling
o plasticiteit = ontwikkeling is veel flexibeler dan oorspronkelijk werd
aangenomen (vb. centrum van Broca)
= plasticiteit van hersenen = ook onze hersenen zijn flexibel, maar ook
onze hersenen + lichaam dingen kunnen opvangen
Bv. schade in de hersenen -> functie uitvallen -> maar als dit iets klein is -
> kunnen andere hersendelen dit overnemen (bij een bepaald tekort,
wordt het opgevangen)
0.3.3 nature-nurture?
- Nature versus nurture
o Nature = natuur, idee dat wat je bestudeert dat die biologisch bepaald is,
genetisch
o Nurture = opvoeding, omgeving, idee is dat die psychische aspecten dat die vnl
een effect zijn v/d sociale context en de sociale omgeving (= gaat over de
context waar je opgroeit)
Bv. intelligentie is het gevolg van stimulatie uit de omgeving
o Gemiddeld gezien zijn beide ongeveer evenveel, maar dit is niet bij alles. Er zijn
dingen die meer omgevingsbepaald, andere dingen zijn meer erfelijk bepaald.
o Onderzoek: tweelingonderzoek -> tweelingen die apart opgroeien -> zelfde
genen, maar wat is de invloed v/d omgeving
0.3.4 Medicalisering
- Medicalisering in de kindertijd?
o Medicaliseren = bepaalde zaken die vroeger niet werden beschouwd als
expertise van de geneeskunde, die nu wel behoren tot de geneeskunde
Binnen de variatie, wordt een domein afgebakend bij afwijkend gedrag ->
stoornis
Er is een bepaald gedrag die we medicaliseren, ander gedrag weer niet
Moet als storend ervaart worden
o Niemand is hetzelfde
Modellen
- Verzameling axioma’s en vooronderstellingen die bepalen op welke manier men de
ontwikkeling v/h kind bekijkt
0.4 psychodynamisch perspectief
- ontwikkeld door Freud
- psyche is opgebouwd uit verschillende systemen die onderling conflicteren
- id: driften die streven naar bevrediging (hier-en-nu)
, - superego: geweten, internalisatie v/d morele regels, worden een deel van wie ik ben =
geweten
- ego: instantie die de eisen van deze 2 instanties poogt te verzoenen
- objectrelaties
o heel klein kind interactie met de buitenwereld, zien we personen niet als
personen, maar eerder als objecten (bv. moederborst)
0.5 behavioristisch model
- enkel waarneembaar gedrag en externe stimuli mogen in rekening gebracht worden bij
het verklaren v/d psychische ontwikkeling
- sociaal-cognitieve leertheorie: leren door gedrag van anderen te observeren (bobo-pop)
0.6 cognitief perspectief
- benadering van ontwikkeling die zich richt op de processen die mensen in staat stellen
de wereld te leren kennen en te interpreteren
- assimilatie versus accommodatie (piaget)
o assimilatie = info komt binnen en die wordt geïnterpreteerd in een
bepaald/bestaand schema
o accommodatie = info kan zodanig in tegenspraak zijn met het schema, schema
aanpassen aan info die binnenkomt
- informatieverwerking theorie: studie v/d manieren waarop mensen informatie,
verwerken en opslaan
- cognitieve neurowetenschap: zoektocht naar de relatie tss hersenactiviteit en
cognitieve activiteit
0.7 systemisch perspectief
- socioculturele theorie van vygotsky
o psychische ontwikkeling als een proces waarbij kind en ander elkaar voortdurend
beïnvloeden (reciprociteit)
hoofdstuk 1: de sociale en persoonlijkheidsontwikkeling de babytijd
- sociale interactie = hebben van relaties met anderen, manier waarop ze emotionele
banden aangaan (bv. met familieleden, vriendjes,…)
- belangrijk bij de ontwikkeling van sociale en emotionele vaardigheden
- baby’s = 0-1 jaar
1.1 de basis van sociaal gedrag
1.1.1 emoties in de babytijd
1.1.1.1 algemeen
- emoties zijn zichtbaar bij kinderen maar ervaren ze die ook zo?
o Bij volwassene huilen -> vragen ernaar
o Bij baby’s -> niet antwoorden, kunnen reflexmatige uitingen zijn
- Fundamentele emotionele gelaatsuitdrukkingen:
o Lijken zich op een stabiele manier te uiten
Lijken in verschillende culturen gelijk
Lijken in de loop v/h leven gelijk te blijven (blijven constant)
- Basale emoties lijken aangeboren: belangstelling, stress, walging
- Andere emoties ontwikkelen zich in de eerste maanden
o Hier wel andere uitingen in verschillende culturen (intensiteit- en expressiviteit
kan veranderen naargelang cultuur)
- Ook cultuurgebonden verschillen
- Uiten van emoties versus regulering van emoties? 2 theorieën
o Reflex
o Differentiële emotietheorie (= gaat ervan uit dat het uiten v/e emotie een functie
heeft)
= theorie van Izard