STRAFRECHT
ALGEMENE INLEIDING
1. Definitie
- Definitie bepaald door onderliggende staatkundige, politieke en
wereldbeschouwelijke visie
- Kan beschouwd worden als sociaal controlemechanisme
- Internationaal niveau: EHRM, Internationaal Tribunaal voor voormalig Joegoslavië,
Internationaal Strafhof
- Materieel strafrecht = geheel van rechtsregels waardoor bepaalde gedragingen
strafbaar worden gesteld en gesanctioneerd
o Bepaalt toepasselijke sancties
o Regelt hoe sancties in concrete gevallen door de rechter moeten worden
toegepast (straftoemeting, strafmodaliteiten)
o Bepaalt onder welke voorwaarden personen strafrechtelijk verantwoordelijk
kunnen worden gesteld en welke omstandigheden deze
verantwoordelijkheid kunnen uitsluiten of beperken
o Regels van het strafuitvoeringsrecht met betrekking op de uitvoering van
strafrechtelijke sancties en maatregelen
- Formeel strafrecht/strafprocesrecht = geheel van procedurele spelregels volgens
welke het materieel strafrecht wordt toegepast
o Bepaalt door wie en op welke wijze de strafvordering wordt uitgeoefend en
de wijze waarop het bewijs van een misdrijf wordt geleverd
o Bevat regels die bepalen welke rechtscolleges bevoegd zijn om te oordelen
over schuld en straf
2. Historisch overzicht
2.1 Archaïsche stelsels
- Geen strafrecht zoals we het nu kennen, slechts godsdienstige en morele normen
- Talio-recht: ‘oog om oog, tand om tand’, vergelding
- Soms streven naar verzoening
- Privekarakter van het voorlopige strafrecht: wraakneming gebeurt niet door de
overheid, maar door het slachtoffer tegen de dader (of families van)
- Geen sprake van proportionaliteit tussen misdrijf en sanctie
2.2 De middeleeuwen
a) het oudgermaanse strafproces
- Ontstaan als reactie op escalerend geweld als gevolg van privewraaknemingen
- Overheid/vorst als bemiddelaar
o Doel om verzoening tussen dader en slachtoffer te bereiken
o Eerste vormen van heffingen (boetes) aan slachtoffer en de overheid/vorst
- Verbod op privewraaknemingen
- Rondtrekkende rechters die de reputatie van de beklaagde nagaan = louter passieve
rol
- Bewijslast bij de beklaagde: beklaagde moet zelf zijn onschuld bewijzen
1
, o Irrationeel karakter van bewijsstelling: reinigingseed, vuurproef, …
o Slachtoffer kan richting van onderzoek bepalen en zaak terugtrekken
o Geen verder onderzoek als de beklaagde toegeeft aan misdaad
- Verschillende straffen en uitvoeringsmodaliteiten afhankelijk van rang en geslacht
van de dader
- Naast heffingen ook toepassing van lijfstraffen en doodstraf (openbaar)
b) het inquisitoire strafproces
- Ontstaan als reactie op het irrationeel karakter van de bewijsvoering
- Rechter die optreedt als openbare aanklager en rechter, moet de waarheid
achterhalen = actieve rol
- Bewijslast bij de vervolgende partij, beklaagde moet niet langer zijn onschuld
bewijzen
o Strikte bewijsreglementering
o Bekentenis als hoofdbewijsmiddel -> vaak folteringen tot bekentenis
- Inquisitoir proces echter voorbehouden voor ernstige misdrijven
- Minder ernstige misdrijven afgehandeld volgens civiel proces, met accusatoire
kenmerken
- Straffen niet vastgelegd in wetboek -> rechter konden volledig vrij kiezen
- Straffen nog steeds ongelijk en wreed
2.3 De Verlichting, het ‘revolutionair’ strafrecht en de codificaties van Napoleon
a) de verlichting
- Ontstaan als reactie op de excessen van het Ancien Regime
o Reageerde vooral tegen willekeur van de rechters, wrede
onderzoeksmethoden (foltering), wrede en ongelijke straffen
- Contrat social: het misdrijf is de schending van het sociaal contract, hieruit put de
overheid recht om misdrijven te vervolgen en te bestraffen
- Magna Carta: 3 belangrijke principes
o Legaliteitsbeginsel: de wet moet op voorhand vastgelegd zijn, rechters
kunnen slechts het vastgelegde wet toepassen
o Subsidiariteitsbeginsel: de staat mag pas slechts optreden waar het echt
nodig is
o Proportionaliteitsbeginsel: de straffen moeten in verhouding staan met de
ernst van het misdrijf
b) het ‘revolutionair’ strafrecht (1789-1800)
- Declaration des droits de l’homme et du citoyen (1789)
o Vertolking van nieuwe staatsrechtelijke ideeën
o Beginsel van de persoonlijke vrijheid, magna charta, vermoeden van
onschuld, …
- De eerste codificaties van deze nieuwe ideeën in strafwetboeken
o Gevolg van legaliteitsbeginsel
o Meest volledige wetboeken:
Code Lepeletier (1791)
Code Merlin (1795)
2
,c) de codificaties van Napoleon
- De Code d’instruction criminelle van 1808
o Wetboek van Strafvordering van Napoleon
o Week inhoudelijk af van de filosofie die aan de revolutionaire wetboeken ten
grondslag lag
o Onnauwkeurigheden, gecompliceerde terminologie, onnodige uitweidingen
- De Code penal van 1810
o Het strafwetboek
o Ook in dit boek achteruitgang door oa herinvoering van wrede en
vernederende straffen (hand afhakken, brandmerk, algemene
verbeurdverklaring, …)
o Beoordelingsmarge voor de rechter: mag kiezen tussen bepaalde minimum-
en maximumstraf
2.4 Het huidige strafrecht in Belgie
a) de grondwet van 1830
- Doel om alle wetboeken te herzien
- Wetboek van Strafvordering is nog steeds dat van Napoleon uit 1808
b) het strafwetboek
- Vernieuwd wetboek van 1867: grotendeels zelfde als voorganger
c) het wetboek van Strafvordering
- Totaal verouderd
- In 1878 gedeeltelijk vernieuwd
- Commissie Strafprocesrecht (1991)
o Taak om voorstellen te formulerem voor de hervorming van het
vooronderzoek in strafzaken
o Leidde tot de meest ingrijpende wetswijziging in het Belgisch
strafprocesrecht sinds Napoleon
3. Theorieën over strafrecht
3.1 Inleiding
- Mogelijke functies van de straf
o Vergelding: vergoeden van het onrecht dat door het misdrijf werd
veroorzaakt door leed
o Verzoening: slachtoffer en dader worden met elkaar verzoend, vertrouwen
van de bevolking in de bestaande maatschappelijke orde wordt hersteld
o Herstel van de schade: herstelling van het door het misdrijf veroorzaakte leed
of gebrek aan evenwicht
o Algemene preventie: afschrikkende werking van de straf voor potentiele
wetsovertreders, straf als middel om misdaad te voorkomen
o Bijzondere preventie: effect van de straf voor de misdadiger die ze uitvoert
3
, o Resocialiserende werking: straf als actief instrument van wederopvoeding,
doel om de misdadiger succesvol te laten re-integreren in de samenleving
3.2 Klassieke leer
a) achtergrond
- Sterke invloed in de eerste helft van de 19e eeuw
- Ideeëngoed uit de Verlichting
- Beeld van de vrije mens: de mens beschikt over een vrije wil en kan dus vrij tussen
het goede en het kwade kiezen -> wie voor het kwade kiest mag gestraft worden
- Idealistisch mensbeeld: gaat uit van de mens zoals hij zou moeten zijn, niet zoals hij
werkelijk is
b) schuld en straf
- Groot belang aan strafrechtelijk schuldbegrip
- Ontbreken van vrije wil bij bv geestesgestoorden of minderjarigen -> geen straf
- Straf wordt bepaald aan de hand van de ernst van het misdrijf, poging wordt minder
zwaar bestraft dan een voltooid misdrijf
- Nog geen beleid op vlak van vervolging en straftoemeting
- Weinig beoordelingsruimte voor de rechter: mechanisch systeem met volledig
vastgelegde straffen
- Gericht op de daad, niet op de dader
c) doel en functie van de straf
- Vergelding: niet meer het ‘kwaad’ dat wordt vergolden, maar de overtreding van de
sociale codex
- Algemene preventie: mens heeft vrije wil en kan dus zijn gedragingen naar de wet
richten, als hij weet dat hier een sanctie op staat zal dit hem daarbij helpen
- Bijzondere preventie: een straf zal de dader leren om in de toekomst geen
misdrijven meer te plegen, dader komt tot inzicht door isolatie
- Resocialisering: niet van toepassing, vertrouwen dat de verbetering van de dader
automatisch zal plaatsvinden
3.3 De positivistische school en het sociaal verweer
a) achtergrond
- Verzameling van denkrichtingen die de nadruk leggen op empirische gegevens
(gebaseerd op waarneming)
- Misdaad als resultaat van een reeks factoren die deels buiten de misdadiger liggen
(milieu, gezin, ras, biogenetische factoren, …) -> persoon is gedetermineerd tot
delinquentie
- Recht op bestraffing niet langer door schuld, maar door het gevaar dat de
betrokkene voor de maatschappij betekent
- Lombroso: theorie van de ‘geboren misdadiger’ door biologische en genetische
oorzaken
4