4. verpleegkundig redeneren en handelen: circulaire problemen
4.1 leerdoelen
4.2. lesdoelen
4.3 verwachte voorkennis
4.4 anatomie en fysiologie
Volgend onderdeel over anatomie en fysiologie moet niet volledig gekend te worden, het helpt om volgende
hoofdstukken beter te begrijpen
4.4.1 het hart en bloedvatenstelsel
• Motor van het menselijke lichaam
• Bloed als drager van O2, bloedvaten de leidingen waardoor de brandstof vloeit
• Dankzij pompfunctie van het hart, kan zuurstof doorheen bloedbaan worden rondgestuwd zodat cellen uit deze
zuurstof energie kunnen produceren
4.4.1.1 de bloedsomloop
4.4.1.1.1 grote bloedsomloop
• Is het traject dat het zuurstof rijke bloed volgt eens het het linker hart verlaat
• Stroomt onder hoge drukken door arteriën (120 mmHg systolisch), die nodig zijn om het bloed vanaf het hart
naar de periferie rond te stuwen -> zo in alle delen van het lichaam
• Thv de cellen geeft het bloed zijn zuurstof en voedingsstoffen af en keert het zuurstofarme bloed via het
veneuze systeem terug naar het hart
• In de venen meet men lagere drukken, om het bloed terug naar het hart te brengen gebruikt het andere
systemen
4.4.1.1.2 kleine bloedsomloop
• Is gekenmerkt door lage drukken (20-30 mmHg)
• Veel minder hard pompen om afstand tussen rechter ventrikel en longen te overbruggen
• De omloop start in het rechter ventrikel waar a. pulmonalis ontspringt
• Deze bloedbaan vertakt in 2 stukken, 1 tak voor elke long
• Deze takken vertakken verder zodat er 1 tak loopt naar elke longkwab
• Zo vertakken bloedvaten van arteriën naar arteriolen verder tot ze als haarvaten rond de alveolen gewikkeld
liggen
• Via het permeabele membraan van de haarvaten van de alveolen worden gassen uitgewisseld
• CO2, afvalstof van de zuurstofverbranding in de cellen worden afgegeven
• O2, bouwstof voor nieuwe energie, wordt opgenomen en bindt zich op de rode bloedcellen
• Via de venulen en venen stroomt het nu zuurstofrijke bloed naar de longvenen tot in het linker atrium, waar de
grote bloedsomloop start
,
,4.4.1.2 het hart
4.4.1.2.1 bouw en ligging van het hart
• Ligt in borstholte, links van het midden tegen de voorste borstwand en gedeeltelijk achter het sternum
• Naast het hart liggen de longen
• Hart is een vuist groot, stomp kegelvormig, met de punt naar links beneden gericht
• De onderzijde steunt deels op diafragma, het hangt op aan de bloedvaten die uit het hart komen
Weefselopbouw in het hart:
• Endocard:
- inwendig hart; endo = inwendig, card = hart
- binnenste laag van hart
- een soort binnenbekleding voor de hartkamers en een bindweefselstructuur
• Myocard:
- hartspier; myo = prefix om spier aan te duiden
- meest functionele deel binnen weefselopbouw nl. bestaat voor groot deel uit onwillekeurig dwars gestreept
spierweefsel -> krachtpatser van het hart
- Het spierweefsel zorgt ervoor dat het hart, op impuls van eigen prikkelgeleiding, kan samentrekken
- de spier wordt dikker naarmate de geleverde arbeid
-> het myocard van de atria is dus dun want er is weinig kracht nodig om de ventrikels te vullen
-> ventrikels zijn dikker aangezien zij meer arbeid moeten verrichten, rechts hoef niet ver te pompen maar link
moet kracht hebben om het hele lichaam van bloed te voorzien
• Epicard:
- op het hart; epi = op
- buitenste laag van hart dat bestaat uit dunne laag bindweefsel
- ook binnenste blad van het hartzakje of pericard
Pericard
• Hartzakje, peri = rond
• Gevormd door een stug niet elastisch bindweefselvlies
• Tussen het epicard en pericard zit vocht, dit vocht fungeert als een olie om de 2 bladen van het hart en het
hartzakje goed tegen elkaar te laten bewegen, zonder wrijving te veroorzaken
, De atria en ventrikels
• Scheiding tussen atria en ventrikel -> annulus fibrosis, een bindweefselplaat, deze plaat laat geen
prikkelgeleiding door
• Scheiding tussen linker en rechter hart -> septum
• Er wordt ook onderscheid gemaakt tussen atriale en ventriculaire septum -> hierdoor wordt hart in 4 holle
ruimtes verdeeld
• De atria of voorkamers zijn kleiner dan ventrikels en dunwandig waardoor ze kleinere contractiekracht hebben
• In de voorkamers komt het bloed vanuit grote venen toe -> hun functie bestaat er in het bloed te verzamelen en
door contractie het ventrikel onder hen te vullen
• De ventrikels zijn wat groter en beter gespierd -> hun functie is het wegpompen van het bloed uit het hart naar
de circulatie toe
• Rechter ventrikel = kleine circulatie
• Linker ventrikel = grote circulatie
• Vanuit de ventrikels vertrekken dus ook grote lichaamsslagaders
De hartkleppen
• 4 verschillende hartkleppen die zich in 1 richting bewegen en dus ook in 1 richting bloed kunnen laten passeren
• Deze kunnen obv hun doel en functie worden onderverdeeld
- kleppen tussen atria en ventrikels
- kleppen tussen de ventrikels en slagaders
Atrio- ventriculaire kleppen (AV – kleppen)
• Poorten in de bindweefselplaat/ annalus fibrosis die atria en ventrikels scheidt
• Deze poort kan maar in 1 richting openen en zorgt ervoor dat bloed vanuit het atrium in het ventrikel wordt
gepompt en dat het niet kan terugstromen
• Er worden 2 kleppen onderscheiden :
- tricuspidalisklep: bestaat uit 3 klepbladen, ligt aan rechter zijde hart, tussen rechter atrium en rechter ventrikel
- bicuspidalis/ mitrasklep : bestaat uit 2 klepbladen, ligt aan linker zij hart, tussen linker atrium en linker ventrikel
• AV – kleppen zitten vast in annulus fibrosis -> om te verhinderen dat ze vanuit ventrikels terugslaan naar atria
(falen in hun functie van eenrichtingsverkeer) -> worden kleppen door chordae tendineae tegengehouden
• Deze chordae zit op zijn beurt van aan papillairspieren
Arteriële kleppen/ semi – lunaire kleppen
• Poorten tussen ventrikels en de daaruit vertrekkende grote arteriën -> a. pulmonalis en aorta
• Elke slagader heeft zijn eigen klep :
- aortaklep scheidt de aorta van het linker ventrikel
- pulmonalisklep, scheidt a. pulmonalis van het rechter ventrikel