VOEDINGSZORG S5
HOOFDSTUK 1: Voedingszorg
1.1. Wat is voedingszorg
Voedingszorg = een evidence-based holistische zorgvorm die voeding als aangrijpingspunt gebruikt om de kwaliteit van
leven van een persoon of groep te verbeteren. Deze persoon of groep heeft doorgaans 1 of meer acute en/of chronische
ziekten en is om die reden frequent verblijvend in een zorginstelling.
• Wanneer spreken we van voedingszorg?
o Het is een holistische zorgvorm (= we kijken naar de hele persoon en we kijken verder) → kwaliteit van
leven als meer gezien dan enkel de afwezigheid van ziekte.
o Het is niet louter een curatieve discipline (= genezend) → veel aandacht voor preventie van
aandoeningen en het behoud van kwaliteit van leven.
o Indien de zorg op een systematische manier wordt toegepast, en tijdig wordt geëvalueerd en zo nodig
wordt bijgestuurd.
• Voedingszorg = brede holistische disciplines → Mogelijke interventies zijn zeer ruim:
o Beleid rond voeding
o Focus(werk)groepen: overleg focusgroepen over kwaliteit voeding in bepaalde zorgsetting
o Individuele consulten
• Doel: voedingstoestand en/of kwaliteit van leven van een bepaalde persoon of groep te verbeteren/handhaven
Behandelopties persoonlijke voedingszorgvormen:
• Voedingszorg is niet noodzakelijk gebonden aan een setting:
o Kleine schaal (bv. mantelzorgers thuis)
o Middelgrote schaal tot grote schaal (bv. ziekenhuizen, georganiseerde woonsituaties of woonzorgcentra)
• Doelgroep:
o Ouderen
o Chronische zieken
o Personen met mentale of fysieke beperking
o Personen met een psychiatrische aandoening
o …
→ Belang goede communicatie tussen professionale: informatieoverdracht
1
,1.2. De kunst van afwegen
• Richt zich voornamelijk op: personen met een complex medisch dossier en/of een moeilijke sociale of cognitieve
status
• Holistische visie → voedingsbeleid (strategie) goed afwegen voor men dit bespreekt met patiënt
o Afweging baten van voedingsbeleid
o Afweging kosten voor patiënt en omgeving
• Bespreken in team (= multidisciplinair), vooropgesteld behandeling, met voorkeur onder leiding van
behandelende arts
• Bespreken met patiënt en/of familie
• Arts: voorschrift nodig. Onderbouwing therapie obv medische achtergrond, achtergrondinformatie, dieetkennis,
aangepast aan de specifieke situatie van de patiënt
Kosten = het gaat niet enkel om financiële kosten, maar ook om tijd, praktische haalbaarheid, kwaliteit van leven, …
Baten = het gaat niet enkel om medische voordelen, maar ook de verbeterde kwaliteit vna leven, beter sociaal contact,
…
OEFENING 1
Een 84-jarige licht-dementerende dame woont alleen thuis. Ze blijkt ondervoed te zijn door gebrekkige zelfzorg. Er wordt daarom
dagelijks thuishulp voorzien, de eigen dochter van mevrouw (62j) komt 3 keer per week langs om ’s avonds mee te eten. De arts
raadt verder aan om bijvoeding op te starten. De patiënte in kwestie heeft echter een zeer laag pensioen, ook de dochter heeft
niet veel financiële reserve.
Bijvoeding:
Vraag: wie is de patient, wat weten we ervan en wat kan invloed hebben op de voedingssituatie à vetgedrukt
• Baten: makkelijke manier om kcal te verhogen door bijvoeding, efficiënte manier om voedingstoestand te verbeteren
(bijvoeding), snelle manier want 1 glas = een halve maaltijd
• Kosten: financieel de prijs, wie de aankoop doet van de bijvoeding, smaken van de bijvoeding, ze moet eraan denken, het
mag niet zorgen dat het de standaard voedingsinname vermindert
OEFENING 2
Een 46-jarige mentaal beperkte man woont in een begeleide leefgroep, met 7 andere personen met een gelijkaardige aandoening.
Elke dag wordt er samen gekookt en gegeten (dit is gewoonlijk een heel druk en intensief moment om te begeleiden). De man in
kwestie blijkt echter een milde hartafwijking te hebben, waarvoor een zoutbeperking mogelijk een goede preventiemaatregel kan
zijn.
Na – beperking:
• Kosten: smaak, er wordt samen gegeten en hij krijgt iets met een andere smaak als de andere (sociale aspect)
• Baten: langere levensverwachting want hartafwijking verbetert (preventieve), jonge leeftijd waar we nog goed preventief
kunnen werken
1.3. De stem van de patiënt
• Goed informeren: meestal maakt patiënt zelf eindbeslissing rond voedingsbeleid, indien goed geïnformeerd
• Tijdens informatie – overdracht (= informed consent):
o Voordelen bespreken
o Risico’s van toepassen of niet toepassen van voorgestelde beleid bespreken
o Ontvanger moet informatie begrijpen
• Eindbeslissing: binnen zorgbehoevende populatie → frequent niet mogelijk patiënt zelf over te consulteren door:
o Cognitieve problemen
o Ontwikkelingsstoornissen
o Verminderd bewustzijn (door acute ziekte)
→ Belangrijk om contact op nemen met directe familie, bewindvoeders of andere belangrijke naasten
• Uitzondering indien medische noodzaak: interventies worden uitgevoerd zonder directe toestemming patiënt/
naasten → meestal acute situaties waar zorg spoedig op gang moet komen
2
,1.4. Gerontologie en geriatrie
Een grote proportie van literatuur rond voedingszorg draait rond de oudere populatie, hier verwijzen we naar 2 termen:
Gerontologie = de wetenschap van het proces van veroudering, met daarbij focus op de fysieke, mentale en sociale
veranderingen die daarmee gepaard gaan.
Geriatrie = de wetenschap die (een combinatie van) ziekte(n) en de behandeling daarvan bij oudere patiënten
bestudeerd. In sommige literatuur wordt geriatrie ook medische gerontologie genoemd. Tegenwoordig
komt dit minder voor.
= algemene term die verder op te verdelen is in sub disciplines:
• Orthogeriatrie (=focus op botbreuken en botprothesen)
• Psycho – geriatrie (= focus op ouderen met psychiatrische stoornissen, eventueel in combinatie
met dementiële syndromen)
1.5. Gerontologische processen
1.5.1. Vermogen tot hersel: veerkracht en functionele reserve
• Ouderen hebben een verlaagd & vertraagd vermogen om te herstellen na medische problemen
• Veerkracht = mate waarin en snelheid waarmee personen kunnen herstellen van medische/ psychologische
problemen
• Gezondheidszorg: enerzijds gezondheidsproblemen voorkomen, anderzijds veerkracht te maximaliseren → sneller
herstel
• Impact gezondheidsproblemen op kwaliteit van leven te beperken
• Functionele reserve = de mate waarin het lichaam, lichaamsdeel of orgaan een reserve heeft om zijn functie uit te
oefenen (voorbeeld p. 10)
1.5.2. Afname van spiermassa – verminderde anabole respons
• Typerend aan ouderdom: mindere capaciteit om spiermassa op te bouwen
• Combinatie van veranderede hormoonhuishouding, inadequate voedingsintake en tekort aan fysieke activiteit →
afname spiermassa naarmate leeftijd stijgt
• Niet louter een gerontologische aangelegenheid want van nature daalt spiermassa vanaf 30 – jarige leeftijd
• Spierverlies verloopt sneller op oudere leeftijd
• Op latere leeftijd heeft systematisch spierverlies pas een effect op het welzijn van patiënt
• Sarcopenie = proces van systematisch spierverlies
• Voeding en beweging kunnen we beïnvloeden → achteruitgang vertragen
1.5.3. Cognitief functioneren
• Cognitieve functies uitvoeren daalt met de leeftijd
• Minder snel nieuwe dingen leren naarmate de leeftijd stijgt
• Reeds gekende cognitieve functies (vaardigheden, geheugen, taalkennis, oriëntatie in tijd en ruimte, …) gaan
achteruit met de leeftijd
• Het proces verloopt meestal zonder grote invloed op het algemeen welzijn
• Verlies aan functie kan ook door een pathologische oorzaak, een vorm van dementie → deze cognitieve
achteruigang heef wel een grote invloed op kwaliteit van leven
3
, 1.5.4. Sociaal functioneren
• Stijging van de leeftijd zorgt ook voor een daling in aantal actieve sociale contacten
• Voor veel mensen is het begin van het pensioen = drastische afname in aantal sociale contacten
• Op latere leeftijd zorgen andere events ook voor verdere afname sociale contacten, dit komt door:
o Hogere mortaliteit bij ouderen
o Factoren zoals achteruitgaand gehoor en mindere mobiliteit → minder eenvoudig om nieuwe contacten
op te bouwen/ te onderhouden
• Verminderde mate aan sociaal contact → eenzaamheid
1.6. Belangrijke termen binnen geriatrische voedingszorg
1.6.1. Polypathologie
• Polypathologie of polymorbiditeit = wanneer eer sprake is van een combinatie van verschillende chronische
en/of acute ziekten
• Gelijktijdige behandeling → moeilijke keuzes
• Geriatrische discipline spitst zich specifiek toe op het behandelen van polypathologische patiënten
1.6.2. Polyfarmacie
• Polyfarmacie = wanneer een persoon 5 of meer soorten medicatie per dag neemt
• Naarmate chronische ziekte/ risico op chronische/ acute ziekte stijgt, stijgt hoeveelheid medicatie
Problemen Problemen op voedingsvlak
Interactie-effecten tussen verschillende medicatie Verminderde smaak- of geurperceptie
Kans op bijwerkingen ↑ Vertraagde maaglediging
Kans op onder- of overdosering ↑ Constipatie OF diarree
Toegenomen eetlust
Ontregeling van de glycemie
1.6.3. Kwetsbaarheid
• Kwetsbaarheid of Friatly = medisch syndroom waarbij er door verscheidene factoren een dalende fysieke kracht,
uithoudingsvermogen en fysiologisch functioneren is, waardoor er een groter risico is op gezondheidsproblemen
en sterfte.Persoon met kwetsbaarheid heeft een verlaagde kans om na ervaren van een stressor terug in
homeostase te treden.
• Typerend kwetsbaarheid: milde stressoren kunnen een groot gezondheidsnadeel opleveren
• Invaliditeit (door kwetsbaarheid) = onstabiele handicap → gepaste behandeling kan zorgen voor een snelle
revalidatie en voldoende zelfzorgcapaciteit
• Kwetsbaarheid kan ook een permanente status zijn die niet ongedaan gemaakt kan worden
• Kan ontstaan door:
o Systematisch lage voedingsintake
o Systematisch verlies van spiermassa
o Complexe medische geschiedenis
o Sociaal isolement
o Depressie
o …
1.6.4. Invaliditeit – ADL en PDL
• Invaliditeit of disability = een blijvend verminderd lichamelijk en- of geestelijk functioneren na geboorte, ongeval
of ziekte. Er is meestal sprake van een balans tussen wat een eprsoon nog zelf kan en wat hij niet kan en wordt
beschreven a.d.h.v. ADL en PDL
4