Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home

Resume

Samenvatting literatuur van de Oudheid: deel II, Latijn

 38 vues  9 fois vendu

Dit zijn de collegeaantekingen van het partim Latijnse literatuur aangevuld met het boek "Literatuur van de Romeinen" uit het studiejaar . Veel succes!!!!

Aperçu 10 sur 66  pages

  • Oui
  • 31 décembre 2022
  • 66
  • 2020/2021
  • Resume
book image

Titre de l’ouvrage:

Auteur(s):

  • Édition:
  • ISBN:
  • Édition:
Tous les documents sur ce sujet (2)
avatar-seller
laurenvandesteene
Romeinse literatuur




Les 7
Leeswerk:
1) Petrarca: aan Giovanni Colonna di San Vito
2) kalenderverhaal Ovidius, het feest van Flora: de Floralia

 Latijnse literatuur komt tot stand vanaf wanneer Griekse literatuur in een later stadium
zit (hellenisme)
 Waarom de literatuur van de Romeinen? Waarom relevant?
 Grote impact, maar waarom heeft die literatuur nu zo’n grote impact gehad?
Hiervoor moeten we eerst een andere vraag behandelen: wie zijn de Romeinen?
 Wie zijn de Romeinen? Strict genomen de inwoners van Rome, de Romeinen bouwden
wel een rijk waarbinnen het mogelijk was om je een Romein te noemen zelfs als je in
Gallië woonde
 Kernvraag: wat betekent Rome precies?
 Geografische plek die samenvalt een zelfconceptie over wie je bent en waarvoor
je staat. Voor de Romeinen is Rome niet zomaar een stad, maar dé stad (urbs), de
hoofdstad van de wereld (dit idee is nog altijd werkzaam bij de paus, de pontifex
 interessante continuïteit)
 De literatuur is verbonden met Rome’s groeiende macht, de auteurs ontwikkelen
het idee van de stedelijke ruimte als de ultieme menselijke verwezenlijking, het is
het multiculturele en hybride machtscentrum van imperium (dus Rome is niet
alleen een stedelijke ruimte maar ook het centrum van het imperium), de stad
heeft een aantrekkingskracht en is kosmopolitisch
 Interpretatio romana: uitbreiden van de culturele horizon  De Romeinen
maken andere zich ook andere culturen eigen
 Rome wordt naast een geografische plaats en multicultuur machtcentrum ook
een idee:
 het cultureel fantasma dat de menselijke creativiteit in staat is om zeer
uiteenlopend materiaal te transformeren en tot iets nieuws te integreren dat van
blijvende kracht en betekenis is, zonder de beklemmende angst de eigen
identiteit in dit proces te verliezen
 dit idee zien we ook in de brief van Petrarca die continuïteit schetst tussen zijn
eigen christelijke wereldbeeld en het wereldbeeld van de inhoud, hij stelt dat je
het vreemde in je eigen discours kan inpassen, beschrijft Rome als een soort
landschap van de verbeelding, hij ziet de stad als een lappendeken van verhalen
 de Romeinse cultuur beslist bewust om andere culturen te integreren
 “Het antwoord op hun identiteitsvraag was naar buiten gericht, de Grieken
zagen dat helemaal anders”
 een Romein komt van elders en wordt Romein door de mindset: Romein zijn
is hybride zijn en een aantal elementen gemeenschappelijk hebben, maar vooral
het omzetten van het vreemde in het eigen (we kunnen een vergelijking maken
met de V.S.)
 we kunnen dit illustreren met Cicero: twee vaderlanden, origo (ankerpunt in
het imperium) en civitas (juridisch, politiek, sociaal vaderland), in Rome komt
iedereen dus van elders, ze konden wel al verschillende generaties in Rome
wonen

,  dit idee dat alles en iedereen van elders komt uit zich ook in de culturele
productie, originaliteit betekent voor de Romeinen iets anders dan voor ons: iets
heeft een oorsprong (origo)
 voor de Romeinen is er nooit zoiets als een absoluut begin, je hebt altijd een
oorsprong (dus heel anders dan de recente Westerlijke cultuur die altijd
originaliteit nastreeft), wanneer begint dan de literatuur?
 Herinneringscultuur (memoria) is ingebed in politieke zelfdefinitie, Romeinen nemen
dingen over van elders maar daardoor kunnen ze een synthese zijn van culturele
elementen en daardoor ook een machtscentrum!
 Al vroeg hercoderen ze Griekse elementen binnen hun eigen context
 “vertere en vortere” = draaien en keren
 creatief herformuleren, zo komt er in deze cultuur van overname ruimte voor
creativiteit, elke vertaling en overname is een vernieuwing en betekent een daad
van creativiteit
 aanpassen literaire strategie aan nieuwe taal, doelstellingen en publiek, nieuwe
culturele context
 hierdoor nadruk op de eigen positie als creatieve motor van de literaire
ontwikkeling
 mythe is bepalend voor dit proces: genereert hybridisatie van cultureel materiaal, steeds
andere varianten
 Ovidius, Fasti: Het feest van Flora, de Floralia
 Narratieve vertelling van een feestkalender
 28 april is zowel het feest voor Flora (godin van bloemetjes en jonge meisjes en
seks enzo) maar tegelijkertijd ook het feest van Vesta, zij is alles wat Flora niet is!
 Feest wordt in tekst opnieuw geherinstalleerd omdat de bloei uitblijft
 Verschuiving tekst van de mythologische wereld naar Rome, waar een historisch
moment plaatsvind namelijk een hongersnood  mythe en geschiedenis worden
met elkaar verweven, toch is het verhaal duidelijk fictioneel
 Dit verhaal van Flori ligt aan de basis van onderstaand schilderij la primavera
van Botticelli (1482): centraal staat Venus (de voedende kracht van de natuur,
godin van de maand april, dit oorsprongsverhaal vertelt Ovidius ook in de Fasti),
linkerkant de god Mercurius (gezant van de goden, verbonden met de maand
mei), drie dames zijn de drie gratiën (op de brug tussen april en mei dus, dit zijn
dus de Floralia), meisje (Chloris, de vroegere versie van Flora) wordt
achternagezeten door Zephyrus, Flora draagt een bloemenkleed want zij is
degene die de bloemen in de wereld heeft gebracht  dus schilderij van
Botticelli bevat alle elementen van het verhaal van Ovidius

,  Dit verhaal kan worden verbonden met de Romeinse geschiedenis, het frivole en
volkse feest werd verbanden en Augustus installeerde het veel meer plechtige feest
voor Vesta. Maar de natuur kwam niet meer in bloei en was er een hongersnood
dus moest het feest worden geherinstalleerd, hier winnen de volkse en
proletarische belangen het dus van de belangen van de patriciërs (Flora vs. Vesta),
de poging van hoge cultuur om de lage cultuur te onderdrukken. Ovidius verbindt
zich hier met de lage cultuur door het feest van Flora te beschrijven en niet het feest
van Vesta
 Het keren tegen de hoge cultuur is iets dat we nog bij andere auteurs ook zien, alle
auteurs zijn verbonden met het regime omdat ze bij de hoge klasse horen, maar ze
zijn ook de voornaamste bevragers van de hoge klasse

 Horatius: “het veroverde Griekenland veroverde zijn ruwe overwinnaar en bracht de
kunsten binnen in het boerse Latium”
 Rome kende een grote culturele bloei in de 6de-5de eeuw v.C

De voor-literaire periode (8e-4e eeuw V.C.)
 Rome was deel van de mediterrane culturele ruimte
 Lange traditie van mondelinge vertelkunst
 Eigen arsenaal aan mythische verhalen
 En een reeks “historische” verhalen
 Koninkrijk: 750-5OO v.C.
 Archeologische vondsten  hieruit blijkt dat ze contact hadden met Oosterse
culturen
 Etruskische invloeden, wel geen literatuur (de belangrijkste macht in Italië is op
dit moment de Etruskische macht)
 Kort moment van bloei
 Vroege republiek: Rome is niet meer klein stadstaat, maar verliest contacten met andere
culturen, de cultuur verarmd
 Hier ook nog geen literatuur, wel gebruik van schrift
 Rome in 5e eeuw een linguistisch lappendeken, het Latijn was helemaal niet dominant, de
voornaamste taal op het Italisch schiereiland was het Osco-Umbrisch
 Rome is dus op dat moment geen grote of invloedrijke macht
 Er is maar een geleidelijke groei, explosieve groei pas vanaf de 3e eeuw V.C.




Figuur 1: nestor's beker, ischia, ca 740 vC


 Nestor’s beker: oudst gevonden Grieks dat is gevonden nabij Rome, op een moment dat
de Grieken zelf nog het Fenicisch alfabet aan het vertalen waren naar het Grieks 
vertelt ons dus dat er al vroeg een culturele uitwisselingen was in het Mediterraans
zeegebied en al heel vroeg contacten tussen Rome en Griekenland
 Mythische verhalen in Italië
 Odysseus: het eiland van Circe, volgens Hesiodos baarde Circe Agrios en Latinos
(de stamvader van de Latijnen)  het eiland van Circe zou het huidige Monte
Circeo zijn

, “En Circe, de dochter van Helios zoon van Hyperion, verliefd op Odysseus, die zoveel te
lijden heeft, baarde Agrios en Latinos, mannen zonder blaam en sterk ook (en ze
baarde ook Telegonos, zo wilde Aphrodite het) die ver, ver weg in de baaien van de
heilige eilanden de heersers waren over alle befaamde Tyrheners” – Hesiodos in zijn
theogonie
 Diomedes: verbonden met de oostkust van Italië en ook verbonden met een
belangrijk object namelijk het Palladium  een vervormde boomstronk die
bewaard wordt in een tempel van Vesta, dit is dus door de Grieken naar Italië
gebracht
 Aeneas: de gevluchte Trojanen die aankomen in Italië, dit verhaal komt tot stand
wanneer de Romeinen steeds machtiger worden, ze gaan zichzelf legitimeren
door te zeggen dat ze afkomstig waren uit Troje, DUS Trojaanse oorsprong is
zelfdefinitie adhv Griekse toe-eigening maar ze zijn Trojanen en geen eigenlijke
Grieken, komen dus uit de Griekse rand
 Argonauten (Jason en het Gulden Vlies): varen langs de Italiaanse kunst, ook de
kuststreek van Ischia komt aan bod (de plek waar het oudste Grieks werd
gevonden op Nestor’s beker!), centrale figuren zijn de Dioscuren (Castor en
Pollux) worden ook heel belangrijk in Romeinse cultuur, zij worden duidelijk
toegeëigend  in Lavinium is een inscriptie over hen teruggevonden (6e eeuw
V.C.), dit is de eerste latinisatie
 Hercules: heeft een ontmetting met koning Euander in Rome die uit Pallantion
naar Latium wordt verstoten  vestigt zich op een heuvel in Rome (< Palatium),
introduceert de cultus van Mercurius
 We moeten Rome dus begrijpen als een melting pot die deel heeft aan de Griekse
culturele wereld, maar ook een outsider is (heeft verbindingen met Sparta, Arcadië en
Troje)

De expansie van Rome (3e eeuw v.C – 1e eeuw v.C)
 Overgang van orale cultuur naar schriftcultuur
 Direct contact met oriëntaalse culturen (Phoeniciërs en Grieken)
 Alles valt samen met het ontstaan van de Latijnse literatuur  dit is het punt waar het
handboek begint!
Dus: Lange traditie van Rome als kruispunt van culturen, anderzijds ontwikkeling in politiek
opzicht (expansionisme): niet enkel deel van de wereld rond hen maar zijn er ook de meester
van. We moeten de ontwikkeling van Latijnse literatuur dus zien in het kader van die groeiende
welvaart en expansionisme.

,Les 8 (3de en 2de eeuw v.C.)
 Derde eeuw v.C.
 Groeiende expansie: Romeinen veroveren gebieden buiten Italië, hierdoor komt
er wel een grotere kloof tussen rijk en arm




 Literatuur begint zich te ontwikkelen, dit is gebonden aan ontmoeting met
andere culturen, import vanuit Griekenland die ze gaan omvormen
 Traditioneel laat men de latijnse letterkunde beginnen in 240 V.C., wanneer
Livius Andronicus als eerste in Rome een toneelstuk (genaamd fabula) laat
opvoeren
o Andronicus is een griek, en dat dit als de eerste romeinse literatuur
beschouwd wordt is symbolisch; bijna alle romeinse genre’s die vanaf
dan zullen ontwikkelen hebben romeinse oorsprong!
o Er waren echter wel al enkele literaire romeinse tradities aanwezig,
anders zou de implanting van de griekse genre’s onmogelijk geweest zijn.
Zo was er de Carmina (= alle mogelijke vormen van gestilleerd
taalgebruik) + Versus saturninus (= quantiterend vers)
 Op dit moment is Rome al een wereldmacht geworden: Heel italie met inbegrip
van Magna Gracia is al ingenomen, Carthago heeft net de eerste punische oorlog
verloren en socilie is de eerste overzeese provincie geworden in 241 VC.

Geboorte literatuur
 Men begint zijn politieke redevoeringen uit te geven, dus literatuur wordt geboren als
politieke zelfpromotie
 Vb Appius Claudius
 Genres die tot ontwikkeling komen:
 Tragedie: Livius Andronicus
 Komedie: Naevius
 Epos: Andronicus en Naevius
 Historiografie: Cincius Alimentus
 Religieuze poëzie: Andronicus
 helaas weten we van deze werken bijna enkel dat ze hebben bestaan want er is veel
verloren gegaan, het enige genre waar we meer over kunnen vertellen is de komedie
(Van de oude latijnse tragedie zijn er uitsluitend fragmenten bewaard, zoals citaten of
tekstgedeelten. Aan de hand van herkenning van myhte’s waarover gesproken wordt in
de fragmenten of overeenkomsten met griekse tragedie’s kan er toch gelukkig soms nog
hypothetische info over deze tragedies en hun sprekers verkregen worden)
 Twee pijlers voor ontwikkeling literatuur:
 Sociaal-politiek functie
 Gecultiveerde mens ontwikkeling obv literatuur
 Organisatie van het oud-romeinse drama: Bij de grieken was het theater georganiseerd
door beroepsgilden en toneelschrijvers, musici, auteurs, …  in 207 vc wordt er in rome
het Collegium scribarum historionumque opgericht, als eerebetoon aan andronicus, maar
deze had geen super grote invloed op eht romeinse theatergebeuren …

, o In Rome werd het theater vooral geregeld door individuele theaterdirecteurs
(die soms zelf acteurs waren) in samenspraak met verantwoordelijke
magistraten, de ‘edielen’.
o Theater in rome werd vooral gedaan in kader van religieuse festivals, pas in 55
vc zou het eerste echte stenen theater opgericht worden door pompeius, ervoor
houten structuren
o De metra: de latijnse metra zijn vanaf het ontstaan van de komedie en tragedie
duidelijk vastgelegd, en zijn een adaptie van het griekse drama. De jambische en
trocheïsche versmaten dus. Alle verzen (behalven de senarii) worden begeleid
door een tibicen (=fluitspeler), en bij de tragedie is er een koor (niet bij de
komedie!)
 Het genre van de sprekende doden
(vraag: wat is de relatie tussen
Polybius en de beelden?)




 Maskers worden gedragen
door personen die daarvoor in dienst genomen werden,
kleden zich als de overleden persoon, traditie dat
mannelijke erfgenaam dan een lofzang deed bij hen alsof ze
“live” aanwezig waren, dit staat symbool voor het deel zijn van een groter geheel
 dit dramatische begrafenisritueel noemen we laudatio

 Een breuklijn: 22 juni 168 v.C: Slag bij Pydna
 Romeinse maatschappij en culturele productie verandert door deze triomf,
fysieke import van een overvloed aan griekse cultuur (kunstwerken, boeken én
mensen)
 Er worden veel Griekse werken alsook Grieken meegevoerd naar Rome
 Ook conservatieve strekking die zich verzet tegen de Griekse invloed: terugkeer
naar boeren en soldaten (bv door cato censorius) <-> verfijning (de familie Scipio
hangt deze verfijning aan)

 Invloedrijke Grieken die de ontwikkeling van literatuur in Rome een impuls geven:
 Crates van Mallos reist naar Rome om daar les geven poëtica over oa Homeros,
brengt moderne ideeën mee naar Rome die in Alexandrië tot ontwikkeling zijn
gekomen
 Polybius probeert in werk een antwoord te geven: “waarom hebben de
Romeinen de Grieken verovert? Waarom onderwerpen ze andere volkeren niet
enkel, maar nemen ze ook hun cultuurkenmerken over?  ontwikkelt theorie:
het Romeins exceptionalisme”
 Panaetius van Rhodos: leider van de Stoa op dat moment, schreef een traktaat
over morele verplichtingen, volgens hem is het een ethische verplichting om je in
dienst te stellen van anderen  idee wordt door de Romeinen opgepikt, Cicero
gaat dit onder andere opnemen in zijn werk
 Carnaedes van Cyrene: Grieks filosoof die naar Rome komt, houdt voor de
Romeinen shoquerende redevoeringen:
1) zegt dat het Romeins exceptionalisme van Polybius van de pot gerukt is en
schept een heel negatief beeld van het imperialisme van Rome (scepticisme)
2) houdt een redevoering waar hij aan de ene kant een pleidooi geeft voor
rechtvaardigheid en aan de andere kant tegen rechtvaardigheid (ook typisch
voor scepticisme  je kunt nooit volledige zekerheid hebben)

,  gevolg: de Romeinen verbannen de filosofen uit Rome want die houden een
veel te kritische bevraging van de status quo!

De Komedie (behoort tot het oud-romeinse drama)
 Zowel Romeinse komedie als tragedie begon met het bewerken van Griekse originelen!
 deze komedie stukken heten dan Fabulae pallitae (< naar het ‘pallium’, de
griekse mantel)
 het koor (dat in de griekse tragedie aanwezig was) wordt bij de romeinen
geelimineerd, wat zorgt voor een doorlopender karakter tijdens de opvoeringen!
 Genre begint met Lius Andronicus en Naevius, maar hiervan is bijna niets bewaard
 Naevius:
o toch 30 titels en zo een 130 verzen zijn bekend
o Kenmerken: figuur van ‘sluwe slaaf’ aanwezig (invloed op plautus) +
obscure inslag
 Auteurs waar we wel teksten van bewaard hebben:
 Titus Maccius Plautus (254-184 v.C.)
o Bij de Romeinen de ultieme komedieschrijver! Zijn naam betekent zoveel
als Dick Droopy McClown
o Geboren in Umbrië
o Er staan veel stukken op zijn naam (130!), wellicht zijn die niet allemaal
van hem maar dat vertelt ons wel dat hij een heel succesvolle auteur was
(mensen zetten hun stukken op zijn naam, zo lokte het meer mensen)
o Het ultieme metatheater
o Realisme interesseert Plautus niet! Alles gebeurt per ongeluk en omdat
Plautus zin had in deze scène, geen interesse in nuance of maat of
logische acties hierdoor krijgt hij een theater waardoor het doorbreken
van de vierde muur bijna standaard is, de personages zijn zich er heel van
bewust dat ze deel van een komedie zijn + ze zijn sterk zelfreflexief!
o Plautus gebruikt zeker griekse modellen, maar springt hier los mee om
(weglaten, toevoegen, versmelten van scene’s, contaminatio)
o Kenmerken: minder zedenkomedie (zoals de griekse Nea) en des te meer
gaan voor het onmiddelijke komische effect (bv: doorheen het stuk wordt
er steeds verder afgeweken van de hoofdintrige, en steeds meer wordt
het gewoon een komische klucht) + plautus is een meester versificator
(weinig spreekverzen (=senarii) en de metrische variatie is veel groter
(hoog operagehalte dus) + op taalvlak: virtuositeit (ongewone metaforen,
groteske vergelijkingen, grappige woorden, juridische beeldspraak, …)
 Humor verbonden met situaties én verbale creativiteit (snelle
dialogen, aaneenrijging synoniemen, creatieve scheldnamen,
unieke formuleringen…)
o De thematiek is erg gevarieerd, met personages met een eerder
gesimplificeerd karakter
 Stereotiepe plotstructuur:
 Conflict over (meestal) het bezit van vrouw en/of geld
 Uiteindelijk wint (meestal) de jongeman
 Verliezer is (meestal) verwerpelijk: oude man, pooier,
slavenhandelaar
 Uitkomst bevestigd de culturele normen en
verwachtingen
 de meest voorkomende basisintrige is die waarbij een jongeman,
die bijgestaan wordt door de ‘servis callidus’ (= sluwe slaaf),
verliefd is op een meisje maar gedwarsboomd wordt

,  Stereotiepe plotstructuur (zoals girl next door met Emile Hirsch
uit 2004): een jongeman koopt een courtisane vrij waar hij
verliefd op is  uiteindelijk is het altijd normbevestigd want die
vrouw blijkt vaak eigenlijk van heel goede komaf te zijn (stiekem
een prinses), meestal wordt het intern opgelost en is er zelden
een deus ex machina
 Favoriete uitwerking: slavenkomedie  de sluwe slaaf is het
personage dat ervoor zorgt dat de jonge man triomfeert, is ook
heel zelfreflectief (over zijn listigheid), hierin schuilt de komische
werking: het maatschappelijk minst belangrijke personage is door
zijn sluwheid meester van alle andere personages. De slaaf wordt
in feite een spiegel van het werk van de auteur en valt plus minus
samen met de auteur (metareflectief  dit is zeer kenmerkend
voor Plautus!)
 Waarden en normen kunnen in deze wereld voortdurend
verschuiven, grote rol voor het toeval (fortuna!)


 Publius Terentius Afer (195-160 v.C.):
o Geboren in Carthago
o Is verbonden met de Scipiones, bepaalde culturele waarden van de
nieuwe culturele elite worden gepromoot
o nog heel erg in de gehelleniseerde fase, er kan wel niet zo een zuivere lijn
getrokken worden want deze twee werelden zijn allang in elkaar
verweven
o Hij schreef 6 stukken, die allemaal bewaard zijn gebleven (‘Andria’,
‘Hycyra’ (zie lectuur), ‘Heautontimorumenos’(zie lectuur), ‘Eunuchus’,
‘Phormio’ en ‘Adelphi’ -> allemaal naar Apollodorus of Meander)
o In het begin was hij niet zo populair omdat hij afweek van de komedie-
standaard die door Statius was gezet, zo was hij niet echt fan van de
standaard personages van de oudere latijnse komedie, zoals de servus
currens, meretric mala, parasitus edax en miles gloriosus (waarmee
normaal snel komisch effect kon bereik worden) (al gebruike Terentius
deze personages soms toch om het publiek tevreden te stellen)
o Terentius was fan van karaktertekening, personages met een
psychologische diepgang wat niet echt bij Plautus te vinden is
 Stelt meer het “menselijke” in de kijker want je kunt mensen niet
herleiden tot typetjes, dus juist wel realistisch!  nieuw ideaal:
de mens in elke mens herkennen (humanitas)
 Het plot gebeurt niet meer toevallig maar door menselijke
gedragingen
 De burgerlijke ideaalwereld wordt getoond + gebruikt om
opvattingen van de nieuwe culturele elite te communiceren
 Dit is ook typisch voor de oude griekse komedie
o gebruikt veel minder metrische afwisselingen als plautus + minder
inlassingen van romeinse elementen  leunt dus dichter aan bij zijn
griekse voorgangers - komedie schrijvers (zoals Nea)
 Betekent echter niet dat hij gewoon zijn griekse voorgangers
kopieert! Hij doet aan contaminatie + vaak nog nevenintrige’s
naast zijn hoofdintrige + maakt een nieuw soort proloog met
literaire polemiek (=overtuigende literatuur)
 Gaat zich sterk afzetten van het theater van Plautus en
bekritiseert Plautus zijn werk zelfs!

, o Terentius gebruikt luchtere taal, zuiverder taalgebruik (<-> plautus)
 Zijn teksten zijn geschreven in zeer zuiver Latijn (zijn stukken
werden lang gebruikt op school) terwijl Plautus met taal speelt en
woorden uitvindt
o Eerlijkgezegd lijkt ie een beetje bitter omdat Plautus meer succes heeft
dan hem, vindt zijn eigen werk veel intelligenter

 Fabula palliata: toneel met een Grieks jasje (<pallium = Griekse mantel)
 Voorbeelden zijn Grieks, plot speelt zich af in Griekenland, personages uit
Griekse komedies -> maar aangepast aan romeins gebruik
 Tegelijkertijd een duidelijke verandering in navolging van Griekse komedies:
enorm veel gezongen passages
 Contaminatio: een proces van vermengen van verschillende griekse teksten
 Tijdens religieuse festivals, in ceremoniële context opgevoerd, verbonden met
tempel-ruimte
 “Romeinse” variant: fabula togata (< toga, typische romeinse kledij), maar veel
minder populair dan de palliata
o = een komedie die italiaanse personages ten tonele voerde
o Dit is de komedie versie van de ‘fabulae praetexta’ tragedie (zie verder),
maar de togata had wel meer succes
o De handelingen werden vaak in italiaanse steden gelocaliseerd, maar
voor de rest was het meestal op de intriges van de Nea geïnspireerd

 twee Italische tradities die ook een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van de
Romeinse komedie. We kennen deze gebeurtenissen vooral van uitbeeldingen als vazen
aangezien er bijna geen teksten bewaard zijn gebleven:
 Phlyax: komt vooral voor in Zuid-Italië, “burlesque parodiën” op mythologische
gebeurtenissen waarbij de mythes worden neergehaald = “lachen met het hogere
door middel van het lagere” -> vermengen van het dagdagelijkse en de mythische
wereld
 Fabula Attelana: traditie uit Campanië, iets gesofiticeerder, vergelijkbaar met de
commedia del’arte, geïmproviseerd met vaste plotstructuur vaste personages die
een vaste rol spelen die in als maar in een nieuwe setting worden gecombineerd,
de vaste personages zijn Bucco (de vadsige opschepper), Dossenchus (boze
bultenaar) en Macchus (de clown)
 alle bovenstaande elementen komen samen in een vorm van theater dat op amusement
gericht is, waarin muziek een belangrijke rol speelt
 hoe worden de komedies opgevoerd?
 adel betaalt en bestelt de opvoeringen
 snelle professionalisering (collegium)
 toneelgezelschap olv impesario (vb Lucius Ambivius Turpio, komt voor in de
proloog van Terentius Afer)
 opvoering strict gereguleerd: altijd tijdens religieuze festivals in ceremoniële
context, verbonden met tempel-ruimte  heeft te maken met de specifieke
layout van de Romeinse tafel: een hoge trappenrij waar mensen op kunnen
plaatsnemen met een voorplein
 vaste maskers: veel van de personages zijn vertrouwde figuren uit de attelana: de
oude man (de kop van jut), de verliefde jongeman, courtisane, de pooier, de
sluwe slaaf, de soldaat (een stoefkont)

,  We zijn natuurlijk heel gehandicapt wanneer we deze theaterstukken bestuderen omdat
we dit hele performance aspect missen!




Tafereel uit Phylax, links zeus
als oude man met bloksem en
wandelstok, rechts meester en
slaaf
Het mimespel
 Na Terentius zijn er geen
grote komedieschrijvers meer,
het genre wordt verdergezet in het mimespel
 We kennen dit vooral van uitbeeldingen in beeldende kunst
 Mimespel = de belangrijkste vorm van komisch drama vanaf de late republiek tot de
eerste eeuwen van onze tijdrekening
 Een eeuwenoude traditie in de Griekse gebieden
 In Rome vanaf de derde eeuw vc
 snel erg populair: Floralia
 basisscenario (vanaf 1ste eeuw vChr.) mét improvisatie
 zang, dans, toneel in een burleske karikatuur van het dagdagelijkse (om. obsceniteiten en
bedrog)
 ongeschoeid, zonder masker, eenvoudig kostuum
 onderwerpen, motieven, typische personages en komische technieken duiken op in de
‚literatuur’ (satire, elegie, roman)

Teksten Plautus (reader, 2 stukken uit 2 van zijn komedies)
1) Mercator
 Het hoofdpersonage komt op vanuit het publiek, hij duwt het publiek opzij tot hij het
podium bereikt
 Ellende, slapeloosheid, etc  er worden vaak opsommingen gegeven van synoniemen,
dit is het interne plezier van de taal!
2) Tweelingbroer gezocht
 Toeschouwer wordt gewaarschuwd om goed op te letten
 “het is een beetje een ander soort stuk” laat Plautus door zijn eigen personages aan het
publiek vertellen
 Plautus doorbreekt dus de illusie dat we naar een verhaal aan het kijken zijn

De tragedie (behoort tot het oud-romeinse drama)
 Een langere continue traditie van tragedie in Rome dan de komedie, maar toch hebben
we geen teksten meer uit de republikeinse periode

 Geen teksten van Livius Andronicus en Gnaeus Naevius
o Livius Andronicus: van hem kennen we een negental titels, slechts een veertigtal
verzen zijn bewaard, hij lijkt vooral geinspireerd door Sophocles en Euripides
(door latere auteurs zoals cicero krijgt andronicus een negatief review…)
o Gnaeus Naevius: Liet zijn eerste stuk opvoeren in 235 vc (5j na andronicus),
maar had een scherpe pen en moest in 204 vc rome verlaten omwille van een
dispuut met de machtige familie Metelli. Er zijn 7 titels bekend van hem en een
zestigtal verzen. Hij verving vaak spreekverzen door gezongen verzen, wat een
trend is die we later nog terugzien (bij Ennius, Plautus en Statius) + hij schiep het

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur laurenvandesteene. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €0,00. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

49051 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 15 ans

Commencez à vendre!
Gratuit  9x  vendu
  • (0)