Samenvatting sociale psychologie
SEW1
Tyas Van Antwerpen
2022-2023
1
,Inhoud
H1: INLEIDING................................................................................................................................................................................... 3
H2: ONDERZOEKSMETHODEN .......................................................................................................................................................... 4
H0: CONDITIONERING EN LEREN ...................................................................................................................................................... 6
H3: HET SOCIALE ZELF ...................................................................................................................................................................... 7
H4: SOCIALE PERCEPTIE .................................................................................................................................................................. 11
H5: SOCIALE BEÏNVLOEDING .......................................................................................................................................................... 14
H7: ATTITUDES ............................................................................................................................................................................... 17
H9: ANDEREN HELPEN .................................................................................................................................................................... 20
H10: AGRESSIE ................................................................................................................................................................................ 22
H11: GROEPEN ............................................................................................................................................................................... 25
H13: STEREOTYPEN, VOOROORDELEN EN DISCRIMINATIE............................................................................................................. 28
H14: MULTICULTURELE/DIVERSE SAMENLEVING ........................................................................................................................... 30
H15: DUURZAAMHEID .................................................................................................................................................................... 32
H17: DE POLITIEKE WERELD ........................................................................................................................................................... 33
2
,H1: INLEIDING
1.1 Definitie en verwante disciplines
▪ Wetenschappelijke studie naar hoe gedachten, gevoelens, motivaties en gedrag van mensen worden beïnvloed
door aanwezigheid van anderen en hoe we zelf een invloed hebben op anderen
▪ Wetenschappelijk: methoden uit exact-wetenschappelijke disciplines, maar door de complexiteit van gedrag is de
theorie vaak minder goed volledig toetsbaar
▪ Gedrag: overt (waarneembaar) en covert (= cognitieve [denkprocessen], affectieve [emoties] en
motivatiecomponenten [drijfveren])
▪ Aanwezigheid van anderen: feitelijk, voorgesteld of geïmpliceerd, mening van personen die niet aanwezig zijn,
onzichtbare instanties (veronderstelde aanwezigheid, maatschappelijke norm, sociale afkeuring)
▪ Sociologie: ruimere focus op maatschappij, vooral grootschalig bevolkingsonderzoek, beide maatschappelijk belang
▪ Voorbeeld: sociale steun [naasten] (psychologie) – sociaal kapitaal [netwerk] (sociologie)
1.2 De geschiedenis van sociale psychologie
▪ Jaren van bevestiging (1936-1960): onder invloed van beurscrash en WO2 (Hitler), ‘vader van sociale psychologie’
Kurt Lewin (gedrag wordt bepaald door hoe we wereld zien en interpreteren; afhankelijk van persoon en omgeving;
sociale psychologie om maatschappelijke problemen op te lossen)
- Fundamenteel onderzoek: onderzoek met oog op begrip van gedrag door het toetsen van hypothesen die uit
theorie zijn afgeleid
- Toegepast onderzoek: onderzoek met oog op het verbeteren van onze kennis over natuurlijke gebeurtenissen en
het oplossen van praktische problemen
▪ Groei en debat (1960-1975): sociale psychologie toegepast op steeds meer domeinen, teleurstellend in oplossen
maatschappelijke problemen, labo experimenten waren vaak niet oplossend, ethische kritiek op experimenten,
gedomineerd door (blanke) mannelijke onderzoekers
▪ Methodologisch en inhoudelijk pluralisme (1975-heden): sociale cognitie (hoe we info over onszelf en anderen
waarnemen, onthouden en interpreteren), pluralisme (zowel cognitie [koel] als emotie/motivatie [heet]),
internationalisering, variaties op methodologisch vlak (niet enkel labo)
▪ Sociale psychologie in 21ste eeuw: uitbreiding sociale neurowetenschap (link hersenen en sociale processen +
biologische processen), internet (zorgt voor nieuwe onderzoeksmogelijkheden), crosscultureel (studie naar mensen
uit verschillende culturen) en multicultureel (studie naar mensen uit raciale en etnische groepen binnen dezelfde
cultuur), open science (openheid, transparantie, repliceerbaarheid om fraude tegen te gaan → vooral na
Stapelgate-fraude [verzon eigen gegevens in zijn onderzoek])
3
, H2: ONDERZOEKSMETHODEN
2.1 Woord vooraf
▪ Onderzoek over menselijk gedrag: niet via natuurwetten want invloed door vrije wil en controle over eigen keuzes
▪ Cyclisch proces: ideeën ontwikkelen (hypothesen) → ideeën verfijnen (operationaliseren) → ideeën testen
(onderzoeksplannen) → theorie opstellen → nieuwe hypothesen en onderzoeken
2.2 Ideeën ontwikkelen
▪ Hypothese = specifiek voorspelling (vb. mediageweld leidt tot agressie)
▪ Vanuit observatie en praktijkervaring
▪ Vanuit een bestaande theorie
▪ Vanuit wetenschappelijke, sociaalpsychologische literatuur: primaire bronnen (oorspronkelijk onderzoek) en
secundaire bronnen (rapporteren over primaire bron)
2.3 Ideeën verfijnen
▪ Conceptuele variabelen: abstracte variabelen waarop de hypothese betrekking heeft
(vb. attitude, geweld, discriminatie, groepsdruk, agressie,…)
▪ Operationalisering van conceptuele variabelen: nodig om hypothese te toetsen/meten
▪ Operationele variabelen: de manier waarop de conceptuele variabelen worden gemanipuleerd/gemeten
(vb. shockintensiteit, tijd, afstand,…)
▪ Begripsvaliditeit: mate waarin de operationele variabelen de conceptuele variabelen manipuleren of meten
▪ Operationalisering van variabelen d.m.v. zelfbeschrijving: methode waarbij de onderzoeksdeelnemer zelf
gedachten, gevoelens, verlangens en gedrag beschrijft (via vragenlijsten, meervoudige schalen)
- Interne consistentie: de mate waarin items van een vragenlijst/schaal met elkaar samenhangen of correleren
- Beperkingen: sociale wenselijkheid (neiging zichzelf zo positief mogelijk te presenteren), inwilligingstendens
(neiging om akkoord te gaan met veronderstellingen waardoor affirmatief geantwoord wordt), suggestieve vragen
vermijden, effect van antwoordenschaal (neiging om geen extreme antwoorden te geven)
▪ Operationalisering van variabelen d.m.v. gedragsobservatie: codeerschema’s voor moeilijke & concrete observaties
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: mate van overeenstemming tussen de waarnemingen van twee of meer
waarnemers die hetzelfde gedrag beoordelen (best ook werken met objectieve registratie [vb. camera])
- Beperkingen: sociale wenselijkheid (bij besef van observatie, zullen mensen zich anders gedragen), volgorde-effect
(eerste wordt meestal kritischer beoordeeld van laatste)
2.4 Ideeën testen
▪ Beschrijvend onderzoek: gedrag/gevoelens/gedachten van personen beschrijven → interessante hypothesen op het
spoor komen (vragen naar trends en tendensen)
- Observationeel: systematisch observeren van personen, meestal in natuurlijke situaties
(vb. hoeveel mensen geven geld aan bedelaars in een drukke winkelstraat?)
- Archiefonderzoek: studie van bestaande verslagen en documenten (krantenartikelen, misdaadstatistieken,…)
(vb. hoe vaak werden kinderen te vondeling gelegd voor de introductie van de vondelingenschuif en erna?)
- Opiniepeilingen: enquêtes met vragen over attitudes, meningen, gedragingen in een steekproef die representatief
is voor de bestudeerde populatie (opgepast voor representativiteit en vraagstelling)
(vb. hoe groot is het percentage Vlamingen dat zich wil afscheiden van Wallonië?)
▪ Correlationeel onderzoek: zoeken naar verbanden tussen variabelen op basis van beschrijvend onderzoek
- Correlatiecoëfficiënt: statistische indicator die de sterkte en richting v/h verband weergeeft (tussen -1 en +1)
- Enkel bij kwantitatieve variabelen: score, lengte, aantal x, mate van stress,…
- Bij kwalitatieve variabelen: geslacht, woonplaats, afkomst,… → verbanden zoeken tussen variabelen apart voor
bepaalde groepen en dan vergelijken → interactie-effecten
- Voordelen: ethisch onverantwoorde zaken zo soms wel te onderzoeken, talrijke variabelen kunnen tegelijkertijd
worden bestudeerd, grote vrijheid (in labo of ‘in het veld’)
- Nadelen: kan geen oorzaak-gevolg relatie vaststellen (veroorzaakt A B of andersom? Of is er een 3 e factor C?)
→ longitudinaal correlationeel onderzoek: bestudeerde variabelen meten op minstens 2 tijdsmomenten
4