HOOFDSTUK 1
Vraag 1
Land XYZ kan zijn productiemiddelen aanwenden voor de productie van
consumptiegoederen of investeringsgoederen. Onderstaande tabel toont de
productiemogelijkheden.
Productiemogelijkheden van land XYZ
Productiemogelijkheden Consumptiegoederen Investeringsgoederen
A 100 40
B 90 50
C 80 60
D 70 70
E 60 80
F 50 90
G 40 100
i) Teken de productiemogelijkheden in een grafiek.
ii) Veronderstel dat het land momenteel 90 consumptie- en 50 investeringsgoederen
produceert. Wat is de opportuniteitskost indien het land de productie van
consumptiegoederen wil verhogen tot 100?
Dan gaan de investeringsgoederen van 50 naar 40, dus is er een opportuniteitskost
(=wat je opgeeft van het ene goed om meer van het andere te produceren) van 10.
1
,iii) Wat betekent de grafische vorm van de productmogelijkheden in termen van
opportuniteitskost?
Op de Y-as zal er een daling plaatsvinden in dit voorbeeld. Ze doen nog steeds aan
efficiënte productie (!), maar er worden andere keuzes gemaakt qua productie. Dit is
een rechte, dat wil zeggen dat de opportuniteitskosten constant zijn. De marginale
productie daalt naarmate
Vraag 2
De wet van de afnemende meeropbrengsten (die wordt uitgelegd in hoofdstuk 5) is
ook van toepassing op de productiemogelijkheden, nl. wanneer deze worden
voorgesteld als een curve ipv. een rechte. Leg de wet uit door te verwijzen naar de
opportuniteitskost. Hoe verklaar je het verschil tussen de rechte en de curve?
Ik zal de wet van de afnemende meeropbrensten met een voorbeeld uitleggen: 1
arbeider maakt 1 auto in 100 dagen, 2 arbeiders doen over 1 auto 50 dagen. Maar, het
wil niet zeggen dat 100 arbeiders dan maar 1 dag doen over het maken van een auto.
Dit noemen we de wet van afnemende meeropbrengsten. Er moet naar een aantal
werknemers gezocht worden waarbij de auto zo snel mogelijk klaar is zonder zoveel
werknemers te betalen (= het hoogste marginaal product, H5, slide 7).
Wanneer de wet van de afnemende meeropbrengsten wordt weergegeven als een
rechte lijn, betekent dit dat de opportuniteitskosten van de productiefactor constant
zijn. Dit betekent dat de marginale productie van de factor constant afneemt
naarmate er meer van wordt gebruikt.
Wanneer de wet van de afnemende meeropbrengsten wordt weergegeven als een
kromme, betekent dit dat de alternatieve kosten van de productiefactor toenemen. Dit
betekent dat de marginale productie van de factor steeds sneller afneemt naarmate
er meer van wordt gebruikt.
2
,Ander voorbeeld: Als een boer bijvoorbeeld tarwe produceert, zijn de
opportuniteitskosten van meer arbeid voor het planten en oogsten van de tarwe de
waarde van de arbeid die gebruikt had kunnen worden voor de productie van een
ander goed, zoals groenten. Als de boer aanvankelijk een toenemende opbrengst
ondervindt van het gebruik van meer arbeid (wat betekent dat de marginale output
van arbeid toeneemt), dan zijn de alternatieve kosten van het gebruik van meer
arbeid laag. Maar naarmate de boer meer arbeid blijft toevoegen, zal de marginale
output van arbeid uiteindelijk dalen, wat resulteert in toenemende
opportuniteitskosten. Dit wordt geïllustreerd door de curve in de wet van de
afnemende meeropbrengsten.
Vraag 3
Wanneer drie maanden na de aanstelling van President Goodnews het land een sterke
economische groei kent, dan is het aanlokkelijk te besluiten dat de groei toe te
schrijven is aan het economisch beleid van de nieuwe president. Als we zoiets
onterecht denken, welke mogelijke redeneerfout maken we hier dan? Wat kan die
redeneerfout verklaren?
Een ‘post hoc ergo propter hoc’-drogreden (na dit, daarom vanwege dit). Er wordt een
causaliteit verwacht, maar echter zullen andere factoren een rol spelen (bv. het land
lokt opeens veel nieuwe toeristen na de opening van de grootste dierentuin in dat land).
Vraag 4
Verduidelijk voor elke redenering of ze positief of normatief is:
A. Een daling in de belastingvoet op inkomens verhoogt de koopkracht van de
gezinnen.
Positieve uitspraak, het is beschrijvend en praat over hoe de economie is.
B. De belastingen op de winst moeten omlaag, zodat bedrijven meer winst
overhouden om te investeren.
Normatieve uitspraak, het is voorschrijvend en praat over hoe de economie zou
moeten zijn.
C. Een daling van de werkloosheidsuitkeringen voor mensen die langer dan twee
jaar werkzoekend zijn, is noodzakelijk.
Normatieve uitspraak, het is voorschrijvend en praat over hoe de economie zou
moeten zijn.
D. Het systeem van werkloosheidsuitkeringen leidt ertoe dat werklozen meer
kunnen besteden dan indien het systeem niet bestond.
Positieve uitspraak, het is beschrijvend en praat over hoe de economie is
3
, Vraag 5
Welke van de volgende gebeurtenissen wijst op inefficiëntie bij
productiemogelijkheden (er zijn meerdere antwoorden mogelijk)?
A. Extra productie van het ene goed gaat ten koste van productie van het andere
goed. (Er is nog steeds efficiëntie)
B. Alle productiefactoren worden ingezet en leiden tot een maximale output
(Klopt denk ik ook, want er is maximale output)
C. Er heerst werkloosheid in het land. (Bij werkloosheid zal er minder
geproduceerd worden dan er mogelijk is, er is dus inefficiëntie).
D. Extra productie van het ene goed gaat gepaard met dezelfde hoeveelheid
productie van het andere goed. (Er was inefficiëntie, maar nu niet meer omdat
het maximale eruit wordt gehaald).
Vraag 6
Leg het begrip ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith uit. Verwijs in je antwoord naar de
begrippen eigenbelang, algemeen belang, vrije markt en de rol van de overheid.
De onzichtbare hand is een term van Adam Smith die wijst op een vrije markt (waarbij
iedereen het eigen belang nastreeft). Er is in deze markt geen rol van de overheid (die
het algemeen belang nastreeft).
Verkopers wensen een zo hoog mogelijke prijs voor producten te verkopen en
aankopers wensen een zo laag mogelijke prijs om producten te verkopen. Afhankelijk
van hoeveel vraag/aanbod er van een product is, zullen goederen voor een bepaalde
prijs verkocht worden. De prijs dat het uiteindelijk wordt is afhankelijk van wat
verkopers voor hun product willen, en kopers er aan willen geven. Deze prijzen worden
niet afgesproken door de overheid, maar puur op basis van de vrije markt.
4