Ik heb van elk hoorcollege een samenvatting gemaakt. Ik heb gewerkt met puntjes en geen langzinnen. Ik heb ook altijd geprobeerd zo duidelijk mogelijke foto's erin te plaatsen om bepaalde teksten duidelijk te maken.
• Cellen = structurele eenheden van levende organismen
• Prokaryote cellen: bacteria:
• Klein (1-5 micrometer lang)
• Celwand
• Geen nucleaire enveloppe (de kernmembraan samen met RER) voor scheiding v DNA vd rest
vd cel
• Gn membranaire structuren
• Geen histonen (eiwitten ih DNA om het ordelijk op te vouwen, zijn kapstokeiwitten) gebonden
op DNA
• Eukaryote cellen:
• Groter
• Goed te onderscheiden kern omgeven dr nucleaire enveloppe
• Histonen id DNA structuur
• Verschillende door membranen omgeven organellen
Cel met heel kleine kern met heel veel heterochromatine —> cel die weinig aan eiwitproductie doet —>
schrijft geen genetische informatie over —> geen mRNA geproduceerd —> weinig eiwitproductie
Cellulaire differentiatie
• 200 verschillende soorten cellen uit een zygote(bevruchte eicel) (oöcyt + spermatozoïde) (waren
haploïde) -> zygote is terug diploïd
• Uit 1 bevruchte eicel groeit individu met gedifferentieerde cellen —> hebben in hun kern net dezelfde
hvlhd DNA & net dezelfde informatie.
• Differentiatie: synthese v specifieke proteïnen, vorm v verandering, specialisatie spiercel —> heel veel
actie & myosine tot uitdrukking laten komen
• Elke cel bevat 1 m DNA —>W door distonen w het opgeplooid
Functie Gespecialiseerde cel
beweging Spiercel
Synthese & secretie v enzymen Acinaire pancreas cel (grote, toegankelijke celkern)
Synthese & secretie v slijm Muceuse cel (slijm = combinatie eiwit & veel KH)
(glycolisatie op eiwitten gebeurd in ER en GC)
Ionentransport (tegen concentratiegradiënt in, ATP nier, speekselklieren
is nodig, ATP w geproduceerd in mitochondria)
Intracellulaire vertering Macrofagen (zal veel lisosomen bevatten)
(lmacrofagen zijn opruimers vd cel)
Transformeren v fysieke & chemische stimuli in Darm (cellen zullen veel uitstulpingen hebben)
zenuw impulsen & absorptie van metabolieten
• Cel ecologie:
• Eig. en gedrag v cellen v hetzelfde type kunnen verschillen ifv het regio & omstandigheden
• Bv macrofagen schakelen over v oxidatief metabolisme nr glucose wanneer ze aankomen in
ontstekingsweefsel
, 2: Cel componenten
Cytoplasma
• Buitenste component: plasmamembraan of plasmalemma (membraan vd cel) -> verbinding vh
binnenste vd cel (cytoskelet) met extracellulaire macromolecules door integrines (= eiwitten met daarop
KH = glycoproteïne. Die verbinden cytoskelet met extracellulaire matrix (zaken buiten de cel))
• Cytoplasma bestaat uit cytosol (vloeibare basissubstantie) met daarin organellen, cytoskelet &
afzettingen KH, lipiden & pigmenten
• Membranen verdelen de cel in compartimenten met ionentransport, moleculentransport, concentraties v
enzymen, eiwitten
• Scheiding v processen = afbraak & opbouw
Plasmamembraan
• Componenten:
• Fosfolipiden
• vetten met 3 glyceriden met fosforgroepen. Is een combinatie van polair hoofd en
apolaire staart
• 2 lange hybrofobe ketens (staarten) gebonden a/e polair (hydrofiel) hoofd
• Cholesterol (= lipide. Klein polair en groot polair gedeelte)
• Verstoring vd dichte pakking vd fosfolipiden, verhoogt vloeibaarheid v membraan
• Proteïnen
• Komen in contact met componenten van cytoskelet
• Kanaaleiwitten = laten transport toe naar intracellulair milieu
• Perifere proteïne -> plakt aan de buitenkant
• Integrale proteïnen -> kunnen membraan meerdere keren overspannen
• Proteïnen zijn ongelijk verdeeld over membraan
• Membraan eiwitten w gemaakt in RER, afgewerkt in het GC & via transportvehikels
naar het celoppervlak gebracht
• Oligosachariden
• kleine vertakkingen van enkele suikers
• Staat op lipide = glycolipide
• Staat op proteïne = glycoproteïne
• Staan aan de buitenkant vh membraan
• Functies:
• Selectieve barrière (id cel moeten bepaalde dingen binnen kunnen, maar niet alles), facilitatie v
specifiek transport (transport makkelijker maken) => constant intracellulair milieu
• Specifieke herkenning
• 3 lagen (trilaminaire structuur) = energetisch gunstige oplossing
• Glycocalix = wazige zone naast membraan, KH op proteïnen/lipiden verbonden met glycoproteïne en
proteoglycanen (componenten v extracellulaire matrix)(zie bindweefsel)
• Transport:
• Actief transport (NA+, K+, CA2+)
• via integrale membraan proteïnes met verbruik v ATP
• Transporteren tegen de concentratiegradiënt in
• Aan de ene kant vh membraan is er een lage concentratie vd stof, aan de andere kant
vh membraan een hoge concentratie —> er moet getransporteerd worden van lage
concentratie naar hoge concentratie
• Gefaciliteerde diffusie:
• Geholpen door eiwitten (moeten van vorm veranderen)
• Geen energie verbruik
• Transport met de concentratiegradiënt mee (hoog -> laag)
• Specifiek Transporter:
• herkent de vorm vd moleculen die die moet transporteren
• zal van vorm veranderen
• bv op spiercel zitten glucose transporters
• Symporter:
• Meerdere moleculen transporteren mee maar past zich aan aan deze
moleculen (1 molecule “rijdt” mee)
, • De molecule die meerijdt kan tegen de concentratiegradiënt in verplaatst
worden
• Antiporter:
• Molecule rijdt ook mee -> rijdt mee in de omgekeerde richting
• Kanaalproteïnes
• Kanaal dat open of dicht staat
• Bij een eiwit is het transport steeds specifiek -> eiwitten herkennen
• Kanaal is alleen geschikt voor specifieke moleculen of ionen
• Kanaal moet niet van vorm veranderen -> snel transport
• Diffusie
• Het verplaatsten over het membraan ifv de concentratiegradiënt
• Hoog -> laag
• Niet specifiek => kan gebeuren voor alle dingen, zolang ze maar klein genoeg zijn en
niet teveel lading dragen
• Endocytose:
• Opnemen van stoffen die w ingesloten door het celmembraan
• Fusie v vesikel en lysosoom
• Fagocytose
• Cel die hap neemt uit extracellulair partikel
• Binocytose
• Een druppel naar binnen nemen
• Receptor-gemedieerde endocytose
• Op de celmembraan zitten receptoren (eiwitten)
• Eiwitten bindt enkel specifiek
• Als er genoeg gebonden is op de receptor -> membraan w naar binnen
getrokken
• Exocytose:
• Cel die iets heeft gemaakt en het opnieuw gaat uitscheiden
• Cel maakt permanent stoffen aan, als signaal komt gaan de vesikels losgelaten
worden
• Ontvangst v signalen:
• Gap junctions:
• Specifieke celverbindingen met kleine kanaaltjes erin
• Als ene cel in alarmtoestand komt kan die dit doorgeven aan andere cellen
• Endocriene signaalmolecules (hormonen)
• Via de bloedbaan
• Paracriene signaalmolecules
• Geven boodschappersmolecules af voor de omgeving
• Als je signalen uitzendt voor de korte omgeving
• synaptische overdracht
• Zie zenuwweefsel
• 1-richtingsverkeer
• Elke cel heeft bepaalde mix van receptor moleculen
• Hydrofobe signaalmolecules (schrik van H2O)
• Kunnen zonder probleem door de celmembraan diffunderen
• Hydrofiele signaalmolecules (eiwitten)
• Kunnen niet door de membraan dus hebben receptor nodig
Soorten signaalmoleculen
• Hydrofobe signaalmolecules
• Waterafstotend
• Vetoplosbaar
• Relatief makkelijk diffunderen doorheen het membraan
• Receptor molecules id cel - complex naar de kern (komt cel wel binnen)
• Hydrofiele signaalmolecules
• Membraan receptor (komen cel niet binnen)
• Andenyl cyclase/adenylate cyclase
• c-AMP binding proteïnen => verhoogt iontransport
, Mitochondria
• sfeervormige, draadvormige organellen
• Liggen verspreid over heel de cel (liggen vaak
tegen componenten v cytoskelet)
• 2 membranen:
• Buitenste => glad
• Binnenste => cristae => voor
oppervlaktevergroting
• Tot 80% eiwitten ih membraan:
• Cristae mitochondrialis -> zitten inner membraan
proteïnen op => vormen ATP
• Tussenruimte tussen de 2 membranen
(intramembranaire ruimte)
• Matrix = binnenruimte (belangrijk in ATP-
productieproces)
• Altijd gelokaliseerd in plaatsten waar veel energieverbruik
is
• Cilia -> specifieke structuur -> w gewerkt met
motorproteïnes => veranderen van vorm als we er ATP in
stoppen
• Productie van ATP:
• Energierijk molecule
• Nodig voor osmotische, mechanische,
elektrische of chemische arbeid
• Specifieke mitochondria
• Gespecialiseerd in produceren van steroïden
• Tubulaire cristae => veel dikker
• In de mitochondria zitten enzymes die helpen bij
steroïdproductie
• !! Cel zal ook heel veel glad ER hebben !!
• Veel vetdruppels (lysosomen)
(proteïnen w aangemaakt door
nucleair DNA (DNAn)
(anaëroob gebeurt buiten
mitochondriën zonder O2, aëroob
binnen motochondrien met 02)
(klonen)
(samenwerken tss eukaryote cel &
mitochondriën)
Al de bovenstaande zaken hebben te maken met ATP-prod op basis van chemie-osmotische gradiënt
• Verschil in conc over dat membraan = GRADIËNT
• Verschil in protonen
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur alinachiaradia. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.