INLEIDING
▪ Plato + wijsgeren na hem: alle filosofie vertrekt uit de verwondering
o Filosofie gaat uit van besef dat wereld niet is wat ze lijkt
o ≈Moment van vervreemding: zien van het gewone als vreemd
o Het gegeven niet meer aannemen, maar ter discussie stellen
o Alleen in filosofie: verwondering is beginpunt + blijft ook leidraad die het denken altijd in greep
houdt → = beginpunt + beginsel dat filosofie beheerst
o Filosofie vertrekt vanuit verwondering = betekenisverlies = vervreemding = passief proces: iets dat
betekenis heeft verliest deze betekenis + wordt op andere manier bekeken → theoretische reflectie:
bewust wegstappen van wat er gebeurt + proberen begrijpen = actief proces
Plato’s grot
▪ Vergelijking Plato van onze dagelijkse leefwereld met grot
o We zitten tegen muurtje vastgekluisterd met als enige uitzicht vlakke wand voor ons
o Al wat we zien = schaduwen van voorwerpen die door vuur achter onze rug op wand voor ons
geprojecteerd worden
o Beschouwen deze schaduwen als enige ware werkelijkheid want kennen geen andere manier om
dingen te zien
o Op een dag: een van grotbewoners met geweld losgemaakt + gedwongen om werkelijkheid achter
muurtje te leren kennen → ontdekt ‘ware’ voorwerpen die nog niemand van lotgenoten heeft gezien
o Klimt buiten grot + ontdekt ‘zon’ (=veel intenser dan vuur in grot) + ontdekt werkelijkheid
o Keert terug naar grot om oude lotgenoten te bevrijden + van zijn ontdekking te overtuigen
o Maar lachen hem uit + willen niet mee → zijn bang: vernemen dat hun leven zich afspeelt in
schaduwwereld maar liever dan consequenties van deze ontdekking te moeten aanvaarden, kiezen
voor voortzetting van hun geruststellend bestaan
= FILOSOOF: diegene die waarheid heeft gezien + andere mensen probeert te overtuigen die ook te
bekijken → erkent wereld in hoogste mate
↔ wetenschapper: zoekt niet verwondering maar zekerheid
Filosofie en ideologie
▪ Filosofie = wetenschap
o Denk werk nodig ≈ ‘ambachtelijk denken’
o Verwondering alleen ≠ voldoende maar keert wel telkens terug: verworven inzichten steeds opnieuw
in vraag gesteld
o Voortdurende verfijning
▪ Filosofie ≠ ideologie
o =Geheel van definitieve zekerheiden die bestaan ordenen
MAAR toch: resultaten in filosofie: bv. afkeuring slavernij, rechten van de mens,… → = algemeen verspreide inzichten
en begrippen die resultaat zijn van filosofische traditie
De historiciteit van de filosofie
Filosofie:
- Verschilt in tijd en ruimte + = cultureel bepaald → = afhankelijk van spatio-temporele context
- = historisch bepaald
- Filosofische vragen + antwoorden = uitdrukking van bepaalde tijdsgeest
- Elke verklaring/interpretatie = resultaat van bepaalde bestaanscontext → wie interpreteert: vertrekt vanuit
deze context die manier van interpreteren bepaald + vastlegt wat te interpreteren valt
- Andersom: bestaanscontext/achtergrond: zelf beïnvloed door interpretaties die in verleden geboden zijn
- Dus zonder geschiedenis v/d filosofie: niet-bestaan van filosofische problemen
,Gevolg: interpretaties doorheen de tijd = moeilijk te vergelijken want: geen objectieve maatstaf meer
DEEL I: DE LOTGEVALLEN VAN DE FILOSOFISCHE RATIONALITEIT
▪ Wereldbeeld
o Elke cultuur, elke tijd heeft eigen specifieke zienswijze = wereldbeeld
o = kader waarbinnen wereld verschijnt
o = strategie om wereld beheersbaar te maken waardoor mens zichzelf plaats in universum toekent en
vreemde/bedreigende tracht te neutraliseren
o Binnen wereldbeeld: heden geordend, verleden geïnterpreteerd en verwachtingen voor toekomst
gevormd
o Maar ≠ bewuste keuze: wereldbeeld = bestaanshorizon waarbinnen we geboren (‘geworpen’) zijn +
die we vanzelf in ons opnemen → wordt dus voor ons gekozen
o Wereldbeeld: verandert niet door bewuste keuze van gemeenschap maar door geleidelijke
ontwikkelingen die ontstaan als reactie op specifieke problemen = geleidelijk proces
➢ Soms wel duidelijke breuklijnen = revoluties
HOOFDSTUK 1: Wijsbegeerte binnen de antieke bestaanshorizon
(6de eeuw v.C. – 6de eeuw n.C.) = OUDHEID
1. Het ontstaan van de wijsgerige rationaliteit
Westerse wijsbegeerte: ontstaat 6de eeuw voor Christus in Griekse cultuurgebied
→ ontdekking rede (logos, ratio) als nieuw verklaringsprincipe
Eeuwen voorafgaand: Griekse cultuur: gebaseerd op oeroude tradities gefundeerd a.d.h.v. verhalen
▪ Verhalen = mythen:
o Verklarende waarde:
➢ Bieden antwoord op allerlei vragen
➢ Uitleggen hoe bestaande tot stand is gekomen dus mythe deelt waarheid mee maar
verklaringsmethode = apart
· ≠ kritisch : mythe trekt geldigheid van haar verklaringsmethode niet in twijfel
· = normatief: verklaart waarom dingen zijn wat ze zijn + geeft ook aan waarom de
dingen zo moéten zijn → bestaande wordt bevestigd + gelegitimeerd
o Verwijzen naar eenmalige grondleggende gebeurtenis die ergens in verleden of buiten tijd
plaatsvond
o Het bestaande: afgeleid uit deze gebeurtenis
o Oorzaken in verhalen = goden/halfgoden die door hun doen en laten gang van zake bepalen
➢ Hoeven niet moreel of redelijk te zijn
o Orde werkelijkheid: afgeleid uit genealogie v/d goden
➢ Natuurkrachten + hemellichamen = antropomorfe goden + wereldorde = effect van hun
beslissingen + relaties
▪ Wereldbeeld:
o Griekse mythische wereldbeeld: vastgelegd door dichters bv. HOMERUS (8 e eeuw v.C.) en HESIODUS
(7e eeuw v.C.)
➢ ‘Theogonie – Hesiodus’: beschrijving ontstaan van goden + vastleggen onderlinge relaties
p22
1.1.Van mythos naar logos
▪ 6e eeuw: cultuurshock
o Contact met vreemde volkeren, kolonisatie en handel, zucht naar vernieuwing
➢ Nieuwe wereldbeschouwing
➢ Kritiek op vanzelfsprekendheid v/d mythe
1
, ➢ Voortaan: verhalen moeten geïnterpreteerd worden
o Ontdekking: godsbeeld verschilt van volk tot volk (voorbeeld p 23)
➢ Kritiek op traditionele voorstelling goden
➢ Kritiek op verklarende waarde mythe
o Nood aan: verklaringsmethoden die universeel inzicht bieden
(↔ verklaringsmethoden gebonden aan lokale tradities en mythen)
o Manier van overlevering verandert: mondeling → schriftelijk
➢ Mythes Homerus: mondeling overgeleverd + naar dat doel opgericht: vol met
mnemotechnische middelen
➢ Late 6e eeuw v.C.: opdracht opstellen standaardversie Homerus op schrift + in Atheense
staatsbibliotheek te deponeren
➢ = nood aan codificatie, standaardisering en homogenisering
▪ Logos
o Universele geldigheid, objectieve inzichtelijkheid en systematisch ordening
o ≈ ‘uitleg’
o Alle situaties waar uitleg verschuldigd is, vragen om logos + die uitleg moet beantwoorden aan
vereisten van universaliteit, objectiviteit en systematiek
o Verklarende waarde mythen = weg → men gaat op zoek naar logos, rationele verklaring
Overgang mythos naar logos = Griekse wonder
= begin v/d filosofie: kritiek op de mythe + omhelzen v/d logos
MAAR volgens sommige: bedoeling mythe = bedoeling logos = beheersing mysterieuze wereld
! Griekse mytho-logie: Griekse mythen: logos zelf al in mythos doorgedrongen
→ Theogonie – Hesiodus bedoeling: eenheid brengen in veelheid van onsamenhangende verhalen
dus =nastreven van uniformiteit + homogenisering
= mytho-logie: omdat eerste rationalisering al plaatsgevonden
▪ Desacralisering van de natuur
o Griekse religie = natuurgodsdienst
➢ Natuurlijke verschijnselen verklaard d.m.v. goden
➢ Antropomorfisme
➢ Onmogelijk om goden aan één bepaald natuurfenomeen te binden + tegelijk volhouden dat
goden in alle opzichten (behalve onsterfelijkheid) op mensen gelijken
➢ Antropomorfe goden ‘verhuizen’ naar aparte plaats: Olympos
➢ Desacralisering van de natuur: goden verliezen hun plaats i/d wereld + Olymous = symbool
bovennatuurlijke plaats → natuur gescheiden v/h sacrale
e
o 6 eeuw: mens zoekt voortaan verklaring wereld niet meer in alomtegenwoordige kracht v/d goden,
maar in universaliteit v/d rede
▪ Theoria
o Element waarmee Griekse cultuur zich onderscheidde van omringende volkeren
o = gevolg van kracht en succes rationele verklaring
o ≈ onderzoek, beschouwing,…
o Kennis: getransformeerd tot een ‘weten omwille van het weten’
o Kennis als onafhankelijke beschouwing (v/d wetenschapper)
o Kennisideaal Grieken = belangeloos overzien van geheel dat ze willen begrijpen + waarvan ze geen
aspect onverklaard willen laten
DUS Griekse wonder = gevolg van:
▪ Mythos → mytho-logie → logos
▪ Desacralisering v/d natuur
▪ Theoria
2
, 1.2.De natuurfilosofen: het ontstaan van een kosmologie
Logos + theoria = motor nieuwe wetenschappelijke mentaliteit
▪ Eerste filosofen = natuurfilosofen
o Uitbreiding handel, economie en sociaal-culturele contacten → grotere behoefte aan kennis en
kunde
o Geleerdheid→ ambacht op zich: ‘wijzen’
➢ Doen onderzoek naar geografie, landbouwkunde, economie, staatsstructuur,…
➢ Belangrijkste taak = natuurverklaring + kosmologie (want: desacralisering natuur)
➢ Eerste filosofen = natuurfilosofen
➢ Bestuderen natuur als organisme dat zichzelf in stand houdt + dus moet worden verklaard
vanuit principes die zelf onderdeel zijn v/d natuur → geen behoefte aan externe factoren of
bovennatuurlijke krachten
➢ Grootste fascinatie = orde die in natuur aanwezig is: op rationele manier uitleggen
➢ Kosmos = zelf rationeel geordende logos
· ‘kosmos’ ≈ sieraad of pronkstuk
➢ Filosofen leggen d.m.v. logisch denken logica bloot die in natuur zelf aanwezig is en waaraan
die natuur haar ordening ontleent
o Verklaringsmodel eerste filosofen = materialistisch
➢ Gaan op zoek naar oerbeginsel: ‘oerstof’ waaruit gehele werkelijkheid bestaat
· Water
· Lucht
· …
➢ Strikt natuurlijke krachten waardoor natuur zichzelf ontplooit + die krachten vertonen een
logica die met logica van menselijke begripsvermogen kan worden blootgelegd
o Eerste interesse filosofische rationaliteit = natuurverklaring → ontstaan van kosmologie
➢ Kosmo-logie
Ontdekking orde in werkelijkheid → reflectie over hoe zijnde kan bestaan + hoe zich verhoudt tot wereld v/h worden
Heraclitus: ‘Alles vloeit, niets is blijvend’
▪ Werkelijkheid = onderhevig aan permanente flux
o Precies door die voortdurende verandering kan wereld als kosmos bestaan
o Werkelijkheid = wat we zien, voelen,… = stellen we met zintuigen vast
▪ Harmonie v/d kosmos ligt:
o Niet in neutralisering tegenstellingen
o Wel in spanning tussen tegengestelden
➢ Op verschillende niveaus:
· Niveau kosmos: bv. dag en nacht = tegengestelden maar samen zorgen ze voor
nieuwe kosmos: etmaal
· Macro niveau
· Micro niveau
DUS
- Werkelijkheid = voortdurend in beweging + = resultaat van voortdurende conflicten tussen tegengestelden
- Kosmos = resultaat van steeds verschuivend evenwicht tussen bewegende krachten
Parmenides: ‘Het zijnde is, het niet zijnde is niet.’
= tegenpool Heraclitus
▪ Het zijnde is, het niet zijnde is niet
o Leerdicht: ‘Over de natuur’: Parmenides door Zonnedochters naar paleis v/h Licht gevoerd: keuze
tussen 2 wegen:
➢ Dat het is en dat het onmogelijk is dat het niet is
3
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur Kulstudent02. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €9,89. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.