MOTORISCH LEREN EN CONTROLE
BOEK: S. SWINNEN // 2022-2023 DOCENT: PROF. J. GOOIJERS
H1: PERSPECTIEVEN IN MOTORISCHE CONTROLE EN LEREN
1. INLEIDING
2. MOTORISCH LEREN EN MOTORISCHE CONTROLE
MOTORISCH LEREN = ervaringen leiden tot relatief stabiele mogelijkheid om antwoorden te genereren,
het stockeren en terug uit geheugen ophalen van deze mogelijkheid staat centraal in GEHEUGEN
Niet direct observeerbaar (via vastgestelde prestaties) & kan beïnvloed worden door
vermoeidheid etc
Resultaat van ervaringen
Relatief stabiele mogelijkheid tot genereren van antwoorden, bv fietsen verleer je niet
Geheugen: storage & retrieval van relatief permanent gedragsveranderingen; leren en geheugen
hangen sterk samen (herinnering / vergeten)
6 stappen om leeronderzoek te voeren (volgens Adams)
1. (motorisch) antwoord definiëren – moet op betrouwbare manier geobserveerd kunnen worden
(dmv een score of kinematische observatie ofzo)
2. Manipulatie vd onafhankelijke variabele invloed op afhankelijke variabele
3. Leeromgeving opgesteld, antwoorden kunnen hier uitgevoerd worden
4. Veranderingen w geobserveerd
5. Veranderingen die geen resultaat zijn van leereffect (maar bvb van motivatie of vermoeidheid) w
gescheiden
6. Verbetering tgv oefening & consistentie vh antwoord verhoogt => LEREN heeft plaatsgegrepen
>< MOTORISCHE CONTROLE =/= motorisch leren
= op welke manier bewegingen tot stand komen en welke posturale adaptaties hierbij horen
CONTROVERSIE: “bewegingen zijn gecontroleerd dmv combinatie van feedback spieren en gewrichten,
vestibulaire, auditieve en visuele systemen” VS “bewegingen zijn vooraf gestructureerd, feedback is niet
noodzakelijk voor het ontstaan van georganiseerde bewegingen”
open- en gesloten-lus systemen
1
,- GESLOTEN-LUS SYSTEEM: informatie uit de omgeving w teruggekoppeld naar de referentie(mechanisme)
= FEEDBACK lus wordt gesloten
Dit zorgt ervoor dat het uitvoerende niveau geïnformeerd wordt over fouten, die dan gecorrigeerd
kunnen worden. Daardoor gaan deze bewegingen wel wat trager.
- OPEN-LUS SYSTEEM: geen feedback, bewegingscommando’s w vooraf gestructureerd en uitgevoerd
zonder rekening te houden met effecten op de omgeving
+ snel // - kan niet aanpassen aan veranderingen id omgeving
meestal een combinatie van beiden, voorgestructureerde bewegingscommando’s terwijl de
bewegingsuitvoering toch kan aangepast worden; sensorische en motorische processen gaan samen om
een beweging tot stand te laten komen
Leren: EVOLUTIE van gesloten- naar open-lus (in het begin veel feedback nodig, na een tijdje w het
geautomatiseerd, steeds minder feedback nodig)
! omgekeerd kan ook bij bvb Parkinson-patiënten: vroeger geleerde bewegingen (open-lus) gesloten-
lus (dus veel trager: bradykinesie)
3. THEORIEËN VAN HET MOTORISCH LEREN
3.1 Inleiding
Beide theoriën gebaseerd op: infoverwerkingsbenadering id experimentele psychologie
- Adams: belangrijke rol van feedback id controle vd aan de gang zijnde beweging
- Smidt: feedback niet altijd deel van bewegingscontrole
3.2 Gesloten-lus theorie ADAMS
vooral voor eenvoudige vrijwillige bewegingen
feedback als controle op fouten
centrale rol van kennis van resultaten (KR: knowlegde of results)
=> motorisch leren als probleemoplossend gedrag waarbij kennis van resultaten werd aangewend als een
cruciale bron van informatie.
TWEE GEHEUGENTOESTANDEN: hetgeen bewegingen opwekt, moet gescheiden worden in 2 delen, die
onafhankelijk van elkaar beïnvloed kunnen worden.
2
,-> perceptuele spoor (perceptual trace): referentiemechanisme, mbt vroeger uitgevoerde bewegingen;
sensorische ervaring; des te meer de uitvoerder vaardiger wordt, des te meer het perceptuele spoor de
juiste uitvoering zal definiëren
-> geheugenspoor (memory trace): pas nadat het motorische antwoord begonnen is (als er feedback is),
het geheugenspoor biedt dan het antwoord
Conclusie: bij het begin van een beweging is MEMORY TRACE belangrijk, maar om te weten of de
beweging correct verloopt is het PERCEPTUAL TRACE bezig (response recognition)
3.3 Schematheorie SCHMIDT – leren van discrete motorische vaardigheden
3.3.1 Kritische bemerkingen op gesloten-lus van Adams
stockageprobleem: veronderstelling dat er directe mapping zou zijn tss gestockeerde
geheugentoestanden en de bewegingen -> gescheiden toestanden (Adams) maar geen bewijs dat
menselijke stockagecapaciteit voor bewegingen beperkt is; met het uitbreiden van de vaardigheden
van een individu zou een toename in geheugenrepresentaties nodig zijn
nieuwigheidsprobleem: leertheorieën zouden ook verklaring moeten geven voor het tot stand komen
van nieuwe acties, maar in Adam’s theorie is elke bewegingsrepresentatie specifiek -> geen verklaring
beperkte aandacht voor trage taken (positioning responses): niet genoeg tijd voor de feedback om de
snelle ballistische bewegingen bij te sturen
3.3.2 Schematheorie en gegeneraliseerd motorische programma
Smidt includeert een diversiteit aan taken (positionering, snelle ballistische, open en gesloten taken…)
Centraal staat de notie van het motorisch programma, gedefinieerd als een stel gestockeerde
spiercommando’s die opgeroepen kunnen worden. Dit werd in Adam’s theorie als het ‘geheugenspoor’
beschouwd, verantwoordelijk voor de initiatie vd beweging.
-> 3 lijnen van evidentie dat bepaalde bewegingen door een motorisch programma gecontroleerd kunnen
worden:
zeer snelle ballistische bewegingen te korte tijd om beweging te kunnen sturen obv feedback
bewegingen kunnen gepland worden (vb van kruispunt met de auto, als je kijkt en er komt
niemand, dus je beslist om over te steken, maar ineens is er toch een auto, kan je niet direct
stoppen en die beweging die al in gang gezet was, stopzetten)
gedeafferentieerde dieren en mensen, niet meer beschikkend over normale bronnen van
kinesthetische feedback -> vaardig gedrag; in hoeverre is feedback dan nodig? Te weinig
aandacht voor open-lus systemen in Adam’s theorie
3.3.3 Motorische programma: centraal concept id bewegingscontrole
3
, “Motorisch programma is een set aan spiercommando’s die gestructureerd zijn voor een
bewegingssequentie begint en dat toelaat dat de hele seqentie verloopt, onbeïnvloed door perifere
feedback.” – Keele
MAAR Schmidt heeft deze definitie herwerkt door onderscheid te maken tussen feedback op fouten in de
uitvoering (errors in execution) en feedback op fouten in de selectie van een motorisch programma
(errors in selection); bij selectie is er meer tijd nodig om feedback te geven, vandaar dat dit onderscheid
belangrijk is.
herwerkte definitie: “Een motorisch programma is een abstracte structuur in het geheugen dat op
voorhand bereid is; wanneer het uitgevoerd wordt, is het resultaat de contractie en relaxatie van spieren,
wat beweging veroorzaakt zonder feedback op fouten in de selectie.” – Schmidt
Bezorgdheid om stockageprobleem gegeneraliseerde motorische programma’s (generalized motor
programs)
DUS er is geen centrale representatie nodig voor iedere specifieke beweging!
3.3.4 Neurologische evidentie voor het bestaan van motorische programma’s
Een motorisch programma is centraal gerepresenteerd, maar is toch meestal moeilijk te localiseren. Van
enkele aangeboren ritmische patronen (zoals locomotie, zwemmen, krabben…) zijn ze duidelijk
gelocaliseerd in het centraal zenuwstelsel als een netwerk van neuronen (neurale
oscillator/patroongenerator = central pattern generator CPG)
CPG’s activeren spinale motorneuronen door hun MP op ritmische wijze te verhogen en verlagen. Wordt
gecontroleerd door locomotorische centra id middenhersenen en hersenstam.
3.3.5 Het gegeneraliseerd motorische programma: parameters en invariante karakteristieken
2 centrale concepten in gegeneraliseerd motorische programma:
Parameters / antwoordspecificaties: door uitvoerder geselecteerd voordat de beweging begint;
maken het mogelijk om variaties te maken (verschillende snelheid/kracht…) zonder dat het
basispatroon verandert (= invariante karakteristieken)
o Totale bewegingstijd
o Totale kracht
o Antwoordgrootte
o Spierselectie
4