Lena Coenjaerts
Pedagogie: systeem- en handelingsgerichte pedagogische
interventies
THEMA 4: complexe opvoedingssituaties: factoren op mesoniveau
HOORCOLLEGE 19: gezinsvervangende settings, GES
HOORCOLLEGE 20: vluchtelingen
1. Mogelijke rollen als jeugdprofessional
Rol van opvoeder/begeleider van het kind/de jongere: (tijdelijk) overnemen van de
rol/taken van de ouder
- Professioneel opvoeden: focus op leefgroepen en leefklimaat
(mesoniveau)
Rol van adviseur/begeleider van de ouders in hun rol/taken als opvoeder
HC19 en 20 focussen zich op de eerste rol
Professioneel opvoeden: niveaus
In de literatuur en in de praktijk (bj, kind en gezin, pleeggezin, voorzieningen voor
kinderen met een beperking, vluchtelingen,…)
Niveaus in professioneel opvoeden
- Basisaanpak: scheppen en in stand houden van een omgeving/leefmilieu
waarin kinderen en jongeren zich kunnen handhaven en ontwikkelen
- Specifieke, meer gerichte aanpak (in groep, individueel): training,
begeleiding, therapie
Professioneel opvoeden: terminologie
Naargelang de auteur en de bron die je raadpleegt ga je verschillende terminologie
tegenkomen
Bijvoorbeeld: A.J. Baart spreekt bij de basisaanpak van presentie en bij specifieke
aanpak over interventie, J.F.W. Kok spreekt bij basisaanpak van de
eerstegraadsstrategie – opvoeding en bij de specifieke aanpak van de
tweedegraadsstrategie – hulpverlening (zie dia 7)
Bij gaan ons even focussen op Kok
2. Professioneel opvoeden: niveaus volgens Kok
2.1 Leefklimaat:
De eerste graad is niets nieuws
Vroege jaren 1900 legden verschillende pedagogische pioniers de nadruk op het
belang van een (therapeutisch) klimaat en de relatie met begeleiders
,Lena Coenjaerts
Jaren 70-80 vorige eeuw: Trieschman, Ter Horst en Kok gaven heel wat aandacht aan
de installatie van een veilig, huiselijk, ‘zo gewoon mogelijk’ leefklimaat. “De
eerstegraads strategie is het geheel van orthopedagogische handelen in de
leefsituaties, dat beoogt door het op specifieke gestalte geven aan relatie, klimaat en
situatiehantering… het vastgelopen functionele proces van ontwikkelen en
opvoeden weer in gang te zetten”
Vandaag: Peer Van der Helm vestigt de aandacht opnieuw op het belang van het
leefklimaat in residentiële jeugdzorg
Leefklimaat: eerste graad Belang
Leefklimaat is een voorwaarde voor jongeren om zich veilig genoeg te kunnen voelen
en veiligheid is noodzakelijk om te kunnen groeien en ontwikkelen
Leefklimaat biedt een uitvalsbasis om de uitdagingen binnen het individueel
hulpverleningstraject, de vooropgestelde doelstellingen en veranderende
interactiepatronen in het gezin aan te gaan
Volgens ter Horst en Kok moeten we eerst het gewone, alledaagse leven vorm geven.
Specifieke (evidence-based) methodieken en behandelingsvormen zullen niets
uithalen als het kind zich niet veilig en goed genoeg voelt in zijn leefomgeving
Leefklimaat: eerste graad Componenten
- Klimaat: structuur in ruimte, tijd, regels en afspraken, materiaal
- Situatie hantering: vrije tijd, spelen, eten, werken, spreken, lichamelijk
contact, bijzondere situaties
- Relatie: houding (authenticiteit, acceptatie respect, integriteit, en power
moment,…) handelen (presentie, grenzen stellen, aandacht geven,…)
Ingevuld naar de visie van de voorziening
Aangepast aan de noden van de doelgroep (bijvoorbeeld kinderen en jongeren met
autisme, een fysieke beperking, psychiatrische problematiek, vluchtelingen,…)
Met oog voor individuele accenten
Idealiter eclectisch
Leefklimaat: eerste graad pedagogische uitgangspunten
Emotionele steun en sensitieve responsiviteit, autonomie en ruimte, structureren en
grenzen stellen, informatie geven aan uitleggen komen interacties tussen jongeren
begeleiden, interacties tussen kind/ jongeren en ouders stimuleren en ondersteunen
a. Emotionele steun en sensitieve responsiviteit
In de groep aanwezig zijn
Aai over de bol, schouderkopje, individuele gesprekjes voeren
Bij pubers: persoonlijke aandacht en ondersteuning, interesse tonen
voor aandacht en gewoontes, weten wat er in de jongere omgaat, waar
hij mee bezig is
Oog hebben voor signalen van het kind of jongere en er adequaat op
reageren
Bij hechting zagen we al: kind voelt zich begrepen en geaccepteerd,
steun en responsiviteit zorgen voor gevoel van veiligheid belangrijk
voor het ontwikkelen van competenties, vergroten van veerkracht en
ontwikkelen van prosociaal gedrag
b. Autonomie en ruimte
Kansen om te experimenteren, zelf dingen te doen, zelf problemen op te
lossen
Ruimte voor eigenheid
,Lena Coenjaerts
(ontwikkelings)Leeftijdsadequate verwachtingen
Acceptatie van gedrag, door het gedrag heen kijken (vaak wantrouwen
door voorgeschiedenis)
Privacy (vooral voor pubers erg belangrijk)
Jongeren betrekken bij wat er gebeurt
Onderzoek toont verband aan tussen opvoedingsstijl enerzijds en
zelfvertrouwen en algemeen functioneren anderzijds
c. Structureren en grenzen stellen
Structuur in tijd, ruimte, handelen
Rekening houden met de behoefte van de jongeren bij grenzen stellen,
vanuit samenwerking en overleg bepalen, niet eenzijdig opleggen
Uit onderzoek blijkt: verschillende aanpak door begeleiders + regels die
een eigen leven leiden zorgen voor onzekerheid en negatieve ervaringen
ipv houvast en duidelijkheid
Uit onderzoek blijkt ook: Soms is eenzijdig ingrijpen nodig (‘dat mag niet’
moet soms gezegd worden maar deze strategie moet gevolgd worden
door probleemoplossing en uitleg waarom)
d. Informatie geven en uitleggen
Door op het juiste moment de juiste uitleg te geven leren kinderen en
jongeren begrijpen wat er rondom en gebeurd (begrijpen grijpen)
Uitleggen waarom iets verkeerd is, wijzen op de gevolgen voor anderen
Onderzoek: Dit bevordert prosociaal gedrag, empathie en internalisering
van regels
e. Interacties tussen kinderen en jongeren begeleiden
Oog hebben voor groepsdynamiek en ingrijpen indien nodig
Incidenten bespreken en samen tot een consensus of oplossing komen
(sociale vaardigheden en bespreken van emoties)
Aandacht geven aan positieve interacties en prosociaal gedrag
Als begeleider hierin een voorbeeld zijn, zich betrouwbaar en eerlijk
opstellen
Onderzoek: stimuleren naar elkaar te luisteren, elkaar te helpen en
samen te werken zorgt voor positieve sfeer
f. Interacties tussen kind/jongeren en ouders stimuleren en ondersteunen
Deze relatie ligt vaak erg moeilijk en vraagt dus extra aandacht
Kijken naar de mogelijkheden van de ouders, naar wat ze goed doen
Respecteren en loyaliteiten
Ruimte bieden voor contacten tussen ouder en kind
Samenvattend: open versus gesloten leefklimaat
Open: veilig, gestructureerd, veel ondersteuning, mogelijkheden tot groei en de
flexibiliteit is in evenwicht met de controle die nodig is op een leefgroep (Van der
Helm, 2011). Opvoeders/begeleiders zijn mensen die steun kunnen bieden,
stimuleren, betrouwbaar en consistent zijn en respect tonen (Ackerman &
Hilsenroth, 2003)
Gesloten: veel controle, gebrek aan flexibiliteit, afhankelijkheid van medewerkers,
gebrek aan wederzijds respect, oneerlijke straffen, verveling, uitzichtloosheid, angst,
vernedering en gebrek aan privacy (Van der Helm et al., 2011). Een gesloten
leefklimaat kan stress, angst en agressie tot gevolg hebben (Van der Helm, Boekee,
Stams, & van der Laan, 2011)
, Lena Coenjaerts
Leefklimaat: eerste graad werkzame factoren
Allianties: tussen begeleider en kind/jongere (cf IB) + tussen begeleider en context
(uitgangspunt 1 en 6)
Regels en afspraken: functioneel (nuttig), in overleg bepaald, duidelijk, met vooraf
besproken gevolgen, mogelijkheid tot bediscussiëren en uitzonderingen
(uitgangspunt 3)
Groepsdynamiek: mogelijkheden van dynamiek benutten, ingrijpen indien indicaties
voor dynamiek die nefast is voor kinderen/jongeren (cf uitgangspunt 4 en 5)
Werkklimaat : erin geloven iets te kunnen bereiken met de jongeren, betrokkenheid
en engagement (uitgangspunt 2)
Dagelijkse routine (structuur): tijd, ruimte, handelen (uitgangspunt 3)
Sfeer en gezelligheid: leefbare huiselijk sfeer, ruimte voor ‘gewone’ activiteiten +
materiële inrichting (licht, ruimte, lucht)
Leefklimaat: eerste graad link met ZDT
Zelfdeterminatietheorie, Ryan en Deci (2017) stelt:
Ieder mens heeft 3 basisbehoefte: verbondenheid (contact), competentie en
autonomie
Indien je de basisbehoeften vervuld, ontstaat motivatie voor gedragsverandering
Indien je ze niet vervuld ontstaat frustratie die leidt tot probleemgedrag en
psychopathologie
Verbondenheid (contact)
Begeleider – kind/jongere
- Er zijn: presentie
- Waakzame zorg
- Werkrelatie tussen begeleider en kind/jongere (alliantie) met als
voorwaarden: openheid, voorspelbaarheid, betrouwbaarheid
- Kind/jongere zien als volwaardig, uniek persoon
Begeleider – kind/jongere – context
- In beeld brengen van de ouders (biologische banden respecteren)
Competentie (groei)
- Cognitieve groei, sociale groei, emotionele groei, groei in
persoonlijkheid
- Oog hebben voor en rekening houden met disharmonisch profiel
(Dosen)
- Oog hebben voor risico op ontwikkeling van diffuse identiteit: ‘Als je niet
weet wie je bent, maakt het niet meer uit wat je doet’ . Jongeren met
diffuse identiteit proberen ergens bij te horen om hun basisbehoeften te
bevredigen en zijn een makkelijke prooi. Zo ontstaat morele
loskoppeling (loskoppeling van morele waarden in de samenleving,
sociale identiteit invullen met agressie, dominantie en geweld)
Autonomie
- Vrijheid
- Zelfstandig beslissingen nemen en keuzes maken
- Persoonlijkheidsontwikkeling
- Vormen van een moreel kompas