2022
Inleiding tot de
criminologie
EXAMEN SEMESTER 1
1. Waarom criminologie studeren?
1.1. Wat bestudeert de criminologie?
• Criminaliteit in de maatschappij
, • De oorzaken en de drijfveren van criminaliteit
• Het slachtofferschap
• Het strafrechtelijk beleid
o preventie en repressie
o Evaluatie van het strafrechtelijk beleid.
1.2. Wat doen criminologen?
• Politiewerk
• Adviseur bij politie, justitie ...
• Jeugdinstellingen
• Gevangenis
• Preventiesector
1.3. Wat is criminologie?
• Criminologie = geen materieel en formeel voorwerp.
1. Bastard sience (Sellin), rendezvous subject (Downes), strange beast
(Newburn)
• Criminologie is intrinsiek multi- en interdisciplinair.
1. We gaan criminaliteit bestuderen vanuit verschillende perspectieven
en disciplines
• Het onderwerp van criminologie = criminaliteit.
• Volgens Garland (2002) zijn er 2 hoofdkenmerken voor criminologie.
1. Een empirisch gegronde, wetenschappelijke aanpak onderscheid
criminologie van strafrecht
2. Focus op criminaliteit, verkeerd gedrag dat door de overheid kan
bestraft worden deviantie is een breder begrip, dit staat voor alle
vormen van afwijkend gedrag
• Er zijn 2 grote projecten binnen de criminologie:
o Het lombrosiaans project = de zoektocht naar de oorzaak van
criminaliteit
o Het gouvernementele project = advies geven aan de overheid,
concrete problemen aanpakken
1.4. Een beroemde definitie
• Sutherland (1937): “criminology is the study of the process of law-
making, law-breaking and lawenforcing.”
o Geen allesomvattende definitie: geen aandacht voor sociale reacties
op criminaliteit, constructie van criminaliteit of deviantie
o Te brede definitie: geen specifieke focus op strafrecht, geen focus
op andere wetten
1.4.1 DEFINITIE VOLGENS DE PROF
• “Criminologie = de studie van activiteiten die als schadelijk en/of
moreel verkeerd worden beschouwd, de criminalisering en de preventie
ervan.”
o Einddoel = schadebeperking in brede zin voor slachtoffers, daders
en de maatschappij
1.5. 3 hoofdthema’s
1. Onderzoek naar criminaliteit/daders, onveiligheid en hun oorzaken.
, 2. Onderzoek naar de processen van benoeming van criminaliteit =
criminalisering en decriminalisering.
3. Onderzoek naar het strafrechtsysteem, officiële en maatschappelijke
reacties op criminaliteit.
1.6. Verschillende methodes, uitgangspunten en aanpak
Afhankelijk van de onderzoeksvraag varieërt:
1. De methode:
• Kwantitatief
• Kwalitatief
2. De relatieve ontologische en epistemologische uitganspunten
3. De aanpak:
• Beschrijvend
• Verklarend
• Evaluerend/toetsend
• Adviserend/voorschrijvend
1.7. Waar vinden criminologen werk?
1. Justitie en politie
• Lokale en federale politie
• Analist, studiediensten
• Slachtofferonthaal, bemiddeling
• Gevangeniswezen
2. Bijzondere jeugdzorg
• Sociale dienst jeugdrechtbank
• Hulpverlener gemeenschapsinstelling
3. Overheidsdiensten en non-profitsector
• Hulpverlener
• Adviseur
• Analist
• Studiediensten
4. Privésector
• Private beveiliging
• Adviseur
• Universiteit
• Praktijkassistent
• Doctoraatsbursaal
1.8. Criminologie: een huis met vele kamers Onderzoek:
• Meerdere onderzoeksthema’s
• Vanuit meerdere disciplines
• Vanuit meerdere paradigma’s
• Meerdere onderzoeksmethodes Arbeidsmarkt:
• Meerdere domeinen
• Meerdere types van functie
,2. Wat is criminaliteit en wat is criminologie
2.1. Wat is criminaliteit?
• Gallie (1959): het concept ‘criminaliteit’ is in wezen betwist:
o Normatief: de term wordt in het dagdagelijks leven gebruikt om
wantrouwen weer te geven.
o Complex: het begrip wordt niet enkel juridisch gebruikt, maar ook in
de politiek, in de media ...
• Reiner (2016): strafrechtelijk definities stellen een ‘anker’, maar enkel
op mechanische wijze.
• Strafrechtelijke definities worden vaak gebruikt en zijn vaak voldoende,
maar er zijn beperkingen.
• Volgens het positivisme is criminaliteit een natuurlijk fenomeen.
• Criminaliteit = een daad of een nalatigheid die wordt beschouwd als
een misdrijf dat wordt bestraft via het strafrecht.
2.2. Beperkingen van strafrechtelijke definities van criminaliteit
• Strafrechtelijke definities:
o Zijn niet altijd duidelijk: is het een misdrijf of een onrechtmatige
daad; zijn er strafrechtelijke of burgerrechtelijke sancties
o Zijn dynamisch = ze verschillen doorheen de tijd
o Verschillen tussen landen en culturen
o Negeren/verwaarlozen van criminele/schadelijke feiten/activiteiten
door machtige personen, bedrijven en overheden geen bestraffing
o Bestraffen soms gedragingen die voordelig zijn voor de sociale
vooruitgang
o Positivisten baseren zich enkel op kleine misdrijven en volgen
ondanks de gebreken toch meestal de strafrechtelijke definities.
2.3. Constructivisme: van problematisering van legalisme tot
nihilisme
• Vanaf 1960: constructivisten problematiseren de strafrechtelijke
definities:
o Criminaliteit is het gevolg van de interactie tussen samenleving,
daders, andere burgers, media en vertegenwoordigers van het
strafrechtsysteem
o Criminaliteit bestaat uit sociale constructie: de samenleving bepaalt
wat crimineel is
o Constructivisten zijn in strijd met het strafwetboek
• Constructivisten drijven de definities van criminaliteit tot het uiterste:
o Volgens Hulsman (1986): “criminaliteit kent geen ontologische
realiteit.”
o Criminaliteit is enkel wat door de samenleving als crimineel
beschouwd wordt. Het is subjectief.
o Deviantie en criminaliteit zijn labels, ze representeren subjectieve
fenomenen, geen natuurlijke fenomenen labellingtheorie.
o Constructivisme heeft een belangrijke rol gespeeld in de
criminologie.
o Sommige constructivisten vervallen in relativisme en nihilisme er
blijft niets meer van de term ‘criminaliteit’ over.
,2.4. Ook gematigd legalisme kent problemen. Andere problemen
met strafrechtelijke definities
• Noch burgers noch experten weten precies wat er met ‘crimineel’ bedoeld
wordt:
o Er worden steeds nieuwe misdrijven toegevoegd aan de strafwet en
andere misdrijven worden verwijderd uit de strafwet.
• Volgens Stuntz (2001) bevat het strafrecht 2 delen:
o Een eerste onderdeel bestaat uit een beperkt aantal kernmisdrijven
= moord, diefstal, gewone criminaliteit ...
o Al het overige
Vaak wordt er enkel gefocusd op het eerste, maar de rest is ook belangrijk
• Lacey (2009): er is een groot verschil tussen formele en daadwerkelijke
criminalisering:
Veel straffen staan in het strafwetboek, maar worden in realiteit nooit of
zelden toegepast.
• Het is onmogelijk om het strafrecht op inhoudelijke wijze te definiëren.
Ashworth (2000): “het strafrecht is een verloren zaak vanuit principieel
oogpunt.”
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gebruikt enkel formele en
procuderele bepalingen om het strafrecht te onderscheiden van het
burgerlijk recht
2.5. Zonder strafrecht geen criminaliteit?
• Strikt genomen kan men niet spreken van criminaliteit als het niet in het
strafrecht staat.
• Een betere term dan criminaliteit is deviantie.
2.6. Alternatieve definities van criminaliteit
• Sellin (1938): criminaliteit is het gevolg van conflicterende gedragsregels.
• Schwendigers (1974): criminaliteit = schendingen van mensenrechten.
• Hirschi en Gottfredson (1990): criminaliteit = daden van geweld of fraude
die worden ondernomen uit eigen belang positivisme.
• Andere wetenschappers gebruiken de term deviantie in plaats van
criminaliteit.
2.7. Het begrip ‘criminaliteit’ afschaffen?
• Vooral kritische criminologen pleiten voor de afschaffing van het begrip
‘criminaliteit’.
o Voor Christie is criminaliteit een geschil tussen aanwijsbare partijen
geeft aanleiding tot herstelgerichte benadering.
• Ook sommige positivisten zijn voor:
o Gottfredson ondersteunt ‘crime-free criminology” = criminologen
moeten zelf hun materieel voorwerp kunnen bepalen, los van het
juridische aspect.
• Zemiologen (bijvoorbeeld Hillyard en Tombs) willen het begrip
‘criminaliteit’ vervangen door het begrip ‘schade’.
, o Gebaseerd op sociale schade.
• Greenfield en Paoli beklemtonen de centraliteit van schade voor
criminaliteit en strafrechtelijk beleid.
o Ze pleiten voor een empirische inschatting van de schade.
3. Wat is criminologie?
3.1. Materieel versus formeel voorwerp
• Materieel voorwerp = het studieobject.
• Formeel voorwerp = de wijze waarop de wetenschap wordt bedreven, de
methodes en de achterliggende theorie.
3.1.1. MATERIEEL VOORWERP
• De criminologie bestudeert:
o De fenomenen criminaliteit en onveiligheid:
o Fenomenologie = kwantitatieve en kwalitatieve vormgeving
o Criminografie
o Etiologie = samenhang met sociaal-structurele en individu-
gebonden kenmerken
• De benoemingsprocessen van criminaliteit:
o Rechtssociologie = de reden waarom en de manier waarop bepaalde
vormen van gedrag ge(de)criminaliseerd worden en andere niet.
• De wijze waarop de samenleving tegen deze criminaliteit reageert via
preventie, misdaadbestrijding, bestraffing, nazorg en andere private
reacties
o Politiestudies, herstelrecht, victimologie, rechtssociologie = vooral
de studie van de werking van politie, het gevangeniswezen,
alternatieve bestraffing, herstelbemiddeling ...
o In de VS ook wel ‘criminal justice studies’ genoemd.
3.1.2. PROBLEMEN BIJ HET MATERIEEL VOORWERP
• De definiëring van criminaliteit is problematisch.
• Vele criminologen bestuderen niet enkel de criminaliteit zoals die volgens het
strafrecht is gedefinieerd, ze bestuderen ook deviantie.
3.1.3. PROBLEMEN BIJ HET FORMEEL VOORWERP
• Er is een multi-, pluri- en interdisciplinaire benadering:
o Multi- en pluridisciplinair = inzichten en methodes uit diverse
wetenschappen.
o Interdisciplinair = volledige integratie van diverse disciplines
moeilijk te realiseren
• Er zijn verschillende disciplinaire invalshoeken, methodes:
o Kwanitatief versus kwalitatief
• Er zijn verschillende ontologische en epistemologische
uitganspunten/paradigmata:
, o Beïnvloeden de keuze van onderzoeksmethode en materiële
voorwerpen
3.2. Ontologische uitganspunten
1. Extern realiteitsgehalte van de wereld:
o Objectieve kennis van de (post- of neo-) positivisten versus het
constructivisme van de kwalitatieve wetenschappers.
2. mensbeeld:
o Klassiek denken (vrije wil verantwoordelijkheid straf) versus
positivisme (oorzaken, behandeling ...)
3. Visie op de samenleving:
o Consensusmodel, pluralistisch model of conflictmodel
3.3. Maatschappijmodellen
1. Consensusmodel:
o De wet vormt een weerspiegeling van de collectieve wil van de
bevolking en behandelt alle mensen gelijk.
o Wie de wet overtreedt behoort tot een specifieke subgroep, die
verschilt van de meerderheid.
2. Pluralistisch model:
o De samenleving is samengesteld uit verschillende groepen die in
conflict kunnen komen.
o De groepen zijn het eens over de wijze waarop deze conflicten
moeten worden opgelost.
o Het rechtssysteem is waardenvrij en boven alle conflicten verheven.
3. Conflictmodel:
o De samenleving is samengesteld uit verschillende groepen die met
elkaar in conflict kunnen komen.
o Wetgeving en rechtssysteem dienen de belangen van wie politiek
machtig is; het openbaar belang bestaat niet.
3.4. Epistemologische uitgangspunten
• De relatie tussen de onderzoeker en de onderzocht kan twee vormen
aannemen:
o De relatie is afstandelijk en neutraal
o De relatie is betrokken.
3.4.1. ONDERZOEKSMETHODE WORDT MEESTAL BEPAALD DOOR DE GEKOZEN
ONTOLOGIE EN EPISTEMOLOGIE
• Aan de gebruikte onderzoeksmethode kan men de achterliggende
ontologie en epistemologie herkennen.
1. Kwantitatieve methodes: (neo-)positivisten
o Visie op de wereld = er is een externe wereld die objectief meetbaar is.
o Visie op de mens = deterministisch/probabilistisch = mensen hebben
aanleg om criminele feiten te plegen of niet.
o Visie op de maatschappij = consensusmaatschappij.
o Epistemologie = afstandelijk/neutraal.
2. Kwalitatieve methodes
, o Visie op de wereld = constructivistisch.
o Visie op de mens = vrije wil = mensen kunnen kiezen hoe ze op
bepaalde gebeurtenissen reageren.
o Visie op de maatschappij = pluralistische of conflictmaatschappij.
o Epistemologie = constructivistisch/betrokken/ geen neutraliteit.
3.5. Criminologie als zelfstandige discipline?
• Om een zelfstandige discipline te zijn, moet een wetenschap over een
eigen materieel en formeel voorwerp beschikken:
o De criminologie heeft geen specifiek eigen materieel voorwerp.
o De criminologie heeft geen eigen epistemologische, conceptuele,
operationele en analytische grondslagen.
o Binnen de criminologie is er een eclectisme of uitwisseling tussen
diverse wetenschappen
o Volgens Sellin is criminologie dus een ‘bastard sience’.
4. Gewone criminaliteit
4.1. Waar kunnen we (officiële) cijfergegevens over criminaliteit
vinden?
We kunnen cijfergegevens over criminaliteit op verschillende plaatsen
vinden:
o Op de website van de federale politie, bij ‘rapporten
criminaliteitsstatistieken’.
o Op de website van justitie bij ‘informatie en statistieken’.
o Bij de veiligheidsmonitor: dit is een betere bron voor gegevens dan
de statistieken van de politie.
Er zijn twee soorten van criminaliteit:
1. Brengcriminaliteit = criminaliteit die door de burgers zelf wordt
aangegeven bij de politie.
2. Haalcriminaliteit = criminaliteit die ontdekt wordt door de politie zelf via
opsporingen en controles.
4.2. Twee hoofdcategorieën
1. Vermogenscriminaliteit = diefstal, afpersing, geweld tegen eigendom
(vandalisme, vernieling, brandstichting).
2. Geweldscriminaliteit (misdrijven tegen de lichamelijke integriteit) = moord,
doodslag, slagen en verwondingen, verkrachting, aanranding van de
eerbaarheid.
De grens tussen beide soorten is niet altijd even duidelijk. Bijvoorbeeld
diefstal met geweld (= roof).
4.2.1. WAT ZIJN DE ALGEMENE TRENDS IN DE GEREGISTREERDE CRIMINALITEIT IN
BELGIË?
Tot 2012 blijft het criminaliteitscijfer stabiel.
Van 2012 tot nu is er een daling van 17,3%.
Van 2000 tot nu is er een daling van 14,1%.
4.2.2. WAT ZIJN OP INTERNATIONAAL NIVEAU DE BESTE BRONNEN OVER GEWONE
CRIMINALITEIT?
1. De politiestatistieken:
, o European sourcebook of crime and criminal justice statistics.
o Eurostat website
o UNODC website
2. Slachtofferenquêtes:
o ICVS
4.3. De criminaliteitsgraad
Volgens politiestatistieken is België het land met de vierde laagste
criminaliteitsgraad. Zweden heeft de hoogste criminaliteitsgraad.
Maar volgens de ICVS zit België echter ergens in het midden van de lijst.
Het verschil van de plaats van België op de twee lijsten kan verklaard
worden door:
o In België worden gepleegde misdrijven waarschijnlijk meer
geregistreerd dan in andere landen.
o Volgens ICVS is voor 5 soorten misdrijven het aangiftenpercentage
het hoogste in België.
o In ICVS geven de Belgen de hoogste score van waardering voor de
prestatie van de politie.
Bij het interpreteren van politiestatistieken moet je dus opletten.
5. Geweldscriminaliteit
5.1. Welke vormen van geweldscriminaliteit komen het vaakste
voor?
1. Slagen en verwondigen = 88,2%.
2. Andere = 10,3%.
3. Moord en doodslag = 1,5%.
5.2. Is geweldscriminaliteit gedaald of gestegen sinds 2000 in
België?
Sinds 2000:
o Is geweldscriminaliteit in het algemeen gestegen met 20%.
o Zijn de cijfers voor slagen en verwondingen gestegen met 20%.
o Zijn de cijfers voor moord en doodslag gestegen met 68%.
o Maar er is wel een daling in het aantal voltooide moorden.
5.3. Waarom is er zo een sterke stijging in geweldscriminaliteit?
Het is niet omdat het cijfer van geweldscriminaliteit zo sterk stijgt, dat er
ook effectief een stijging is in het aantal feiten dat gepleegd wordt.
Er zijn andere redenen waardoor het cijfer zo sterk stijgt:
o Een verhoogde waarneming door de burgers
o Meer mensen gaan aangifte doen, meer aangiftenbereidheid
o Meer registratie door de politie: ook poging tot moord of doodslag
wordt opgenomen in de statistieken, niet enkel de moorden of
doodslagen die voltooid werden. Het is mogelijk dat de politie
tegenwoordig een feit veel sneller als poging tot moord of doodslag
bestempeld dan vroeger.
, In België is er geen database voor moord en doodslag. In andere landen
bestaat dit wel waardoor ze betere gegevens ter beschikking hebben.
In België zijn betere gegevens en meer onderzoek dus nodig!
5.4. Wat weten we wel over de moordcijfers in België?
De gegevens die beschikbaar zijn over moord en doodslag zijn
betrouwbaarder dan de gegevens over andere misdrijven.
Slechts 0,1% van de geregistreerde criminaliteit heeft betrekking op moord.
België heeft een hogere moordgraad dan andere landen in Europa.
De toename in België is niet in overeenstemming met de trends in andere
landen.
Seriemoorden komen slechts zeer zelden voor.
5.5. Bevindingen uit het onderzoek in het Verenigd Koninkrijk en
Nederland
Ongeveer 90% van de daders zijn mannen.
Vele daders hebben problemen gehad als kind.
Vele daders zijn laagopgeleid of werkloos.
De meeste daders zijn tussen de 31 en de 35 jaar oud.
70% van de slachtoffers zijn mannen.
Vaak zijn er persoonlijke en/of emotionele redenen als motief.
Ongeveer 50% van de daders en de slachtoffers zijn van allochtone
afkomst.
5.6. Typologie van moorden
Sinds 1992 is er in Nederland een databank van alle moorden en
doodslagen.
De verdeling van slachtoffers tussen 1992 en 2006 is als volgt:
o Moorden in de familiesfeer = 30%
o Partnerdoding = 17%
o Kinderdoding = 4%
o Ouderdoding =2%
o Overige = 7%
Moorden bij ruzies buiten familiekring = 21%
Moorden in de criminele sfeer = 13%
Roofmoorden = 7%
Seksuele moorden = 3%Overige = 14%
Niet opgelost = 13%
5.7. Moordcijfers in Europa
Er is een fenomenale daling in de cijfers tot 1970.
Tussen 1965 en 1990 is er een stijging in de cijfers.
Na 1990 is er weer een daling.
5.8. Negatief verband tussen geweld en afkeer van geweld
Spierenberg: hij hield zich bezig met de historische evolutie van geweld.
1. In de middeleeuwen:
Een hoog gemiddeld moordcijfer