PSYCHOLOGIE
Hoofdstuk 1: Biologisch perspectief
Mensbeeld en uitgangspunten
De mens is een biologisch wezen dat bij de geboorte een beschreven blad is, je hebt dus al je
genetisch materiaal wat ook je gedrag gaat bepalen
Bij dit perspectief vindt gedrag zijn oorsprong in fysische, chemische en biologische processen, ze
proberen gedrag te begrijpen door te kijken naar het zenuwstelsel, de neurologie. De structuur en
functie van de hersenen spelen een centrale rol.
Het gedrag is dus te verklaren vanuit interne lichamelijke factoren. Het kan dan ook beïnvloed en
veranderd worden door middel van ingrijpen op biologische aspecten
De mens is geen baas in eigen brein en heeft het eigen gedrag niet zonder meer onder controle.
De zygote, het huis van ons genetisch materiaal
Ons genetisch materiaal bestaat uit wat onze ouders ons aan genetische informatie hebben bezorgd.
Dit vormt de motor van de oorspronkelijke cel waaruit de mens zich ontwikkelt: de zygote
In de zygote (bevruchte eicel) zit ons volledig menselijk genetisch materiaal dat we hebben geërfd.
De ontwikkeling van de zygote is het resultaat van de vermenigvuldigingsdeling of mitose
De mitose zorgt ervoor dat
Alle ‘nakomelingen’ van de zygote volledig genetisch identiek zijn aan de zygote
We groeien
We onszelf als individu in leven kunnen houden
Alle cellen voorkomend uit de zygote zijn dus genetisch identiek maar nemen wel verschillende
taken op zich, dit is het differentiatieproces. Dit proces zorgt ervoor dat de cellen een specifieke
vorm en functie krijgen. Ondanks verschillende vormen en groottes is elke cel opgebouwd uit drie
gemeenschappelijke onderdelen.
1. Het celmembraan, de grens tussen binnen en buiten
2. Het cytoplasma met daarin de mitochondriën
3. De celkern, bevat het genetisch materiaal
,Instructies vanuit genen en omgeving
Ons genetisch materiaal is opgebouwd uit losse DNA-bouwstenen waarbij A en T enerzijds en C en G
anderzijds vaste koppels zijn
1. Adenine (A)
2. Thymine (T)
3. Cytosine (C)
4. Guanine (G)
De DNA-structuur toont zich als een dubbele helix of spiraal
Een reeks van gekoppelde DNA-bouwstenen vormen een gen, een gen geeft gecodeerde
instructies om biologische processen in gang te zetten en ze richting te geven, wat moet een
cel doen, wat is haar functie, …
Een chromosoom is opgebouwd uit tientallen tot honderden genen. De inhouden van de
koppelingen zijn bij iedereen uniek. Het aantal is wel hetzelfde: 46 = 2X (22 + 1) 22 ervan
zijn autosomaal, allesbehalve geslachtsgebonden 1 ervan is gonosomaal, geslachtsgebonden
Het epigenoom is een soort touw dat als ze strak om chromosomen heen gespannen zit, ze
de werking van het erfelijk materiaal op deze chromosomen uitschakelt. Als het touw los zit
kunnen de genetische codes wel omgezet worden in processen, De receptoren waaruit het
bestaat zijn gevoelig voor omgevingsfactoren, de werking van de genen kan dus positief of
negatief beïnvloed worden.
Erfelijkheidsprincipe
Als de mitose nodig is om ons als individu in leven te houden dan is de reductiedeling nodig om het
menselijke soort in leven te houden, dit doen we door voortplanting. In tegenstelling tot de mitose
houdt de reductiedeling als tweede vorm van celdeling nog maar de helft over van het erfelijk
materiaal, de dochtercel is dus niet identiek aan de moedercel en komt uitsluitend voor in de
voortplantingscellen. Welke info wordt meegegeven door de ouders wordt louter door toeval
bepaald.
De wetten van mendel
Het erfelijkheidseffect houdt zich bezig met de mate waarin kenmerken overgaan van de ene op de
andere generatie. De wetten van mendel hebben betrekking op de klassieke overervingspatronen
van aparte genen. Er is 1 gen van de moeder en 1 van de vader aanwezig met dezelfde taak, zo 1
paar wordt een allel genoemd maar de info die daartoe door beide ouders wordt ingebracht kan
verschillen.
Er bestaan 2 soorten van info rond een bepaald kenmerk
1. Dominant: heeft meer invloed binnen een allel dan de andere
, 2. Recessief: heeft minder invloed binnen een allel dan de andere
Twee genen die dezelfde invloed hebben voor een kenmerk worden homozygoot genoemd, twee
genen die voor een kenmerk van elkaar verschillen worden heterozygoot genoemd.
Het genotype voor een bepaald kenmerk bevat de gekregen informatie van de ouders als kenmerk,
maar komt niet altijd naar buiten men kan dus genotypisch hetero of homozygoot zijn, het fenotype
is het uiteindelijke resultaat
Is men genotypisch homozygoot dan is fenotypisch ofwel dominant of recessief
Is men genotypisch heterozygoot dan is het fenotype altijd het dominante kenmerk
Een uitzondering hiervan is codominantie, dit betekent dat er binnen het allel dominant noch
recessief aanwezig is maar beiden zijn even sterk
Mutaties van het genetisch materiaal
Een genetische mutatie is een wijziging in het genetisch materiaal, 1 mutatie kan maar hoeft niet
voldoende te zijn om een ander fenotype op te leveren. Mutaties kunnen positief zijn maar kunnen
ook negatieve gevolgen hebben en een oorzaak zijn van ziektes, beperkingen,
De meeste mutaties doen zich spontaan voor, dit wil zeggen dat ze niet zijn overgeërfd van de
ouders maar dat ze zich tijdens het leven voordoen en dat ze niet worden doorgegeven op de
volgende generatie in een aantal situaties is er sprake van erfelijke mutaties
Er zijn 3 soorten mutatie met onderverdelingen
1. Puntmutatie: dit zijn mutaties op het niveau van de DNA-bouwstenen, deze worden zo
genoemd omdat 1 koppel vervangen wordt door een ander (AT en GC worden AG en CT)
2. Chromosoommutaties: wijzigingen in de aard, vorm of grootte van het chromosoom
Deletie = stukje chromosoom ontbreekt (cri du chat)
Duplicatie = verdubbeling van een stuk chromosoom (fragiel X)
Inertie = een stukje van het ene chromosoom hecht zich aan het andere
Inversie = een plaats wisseling binnen eenzelfde chromosoom
Translocatie = plaats wisseling tussen chromosomen (tumoren)
3. Genoommutaties: een numerieke wijziging in het normale aantal chromosomen, dit kan
zowel auto als gonosomaal. Telt het genetisch materiaal 45 of minder chromosomen wordt
deze mutatie een monosomie genoemd = een of beide ouders hebben een chromosoom te
weinig gegeven, telt het 47 of meer wordt het een trisomie genoemd
Gonosomale monosomie bv. Het syndroom van turner houdt in dat een van de twee X-
chromosomen deels of geheel ontbreekt dit kan niet bij mannen voorkomen
Autosomale trisomie bv. Het syndroom van down houdt in dat er een chromosoom extra
bijkomt.
Gonosomale trisomie bv. XXY-syndroom houdt in dat mannen een extra X chromosoom
hebben
, Overerving van mutaties
De overerving gebeurt volgens de wetten van mendel (zie 1.4.) situeren de afwijkingen op de
gonosomen dan kan het geslacht van het kind een verschil uitmaken of de afwijking al dan niet
fenotypisch tot uiting komt.
Soorten overervingen
1. Dominante gonosomale X-gebonden overerving
De mutatie op het X-chromosoom is sterker dan de gezonde variant, heeft de moeder de
aandoening dan geeft ze of het defect of het normale X-chromosoom door de kans op
overerving is dus 50 procent
Heeft de vader de aandoening dan erven alle dochters de aandoening omdat er maar 1 X-
chromosoom is maar nooit de zonen omdat hun X- chromosoom van de moeder komt
2. Recessieve gonosomale X-gebonden overerving
De erfelijke code van deze mutatie ligt ook op het X-chromosoom, bij vrouwen zullen beide
genen op de twee X-chromosomen gemuteerd moeten zijn om de aandoening te krijgen
Bij mannen komen X-gebonden recessieve aandoeningen altijd tot uiting ondanks een
gezond Y-chromosoom
Mozaiekbeeld en mitochondriaal DNA
Het mozaiekbeeld
Niet elke mutatie is te verklaren met het overervingspatroon van mendel, soms heeft een deel van
de cellen een andere erfelijke samenstelling waardoor het kan dat er in lichte mate verschijnselen
zijn. Dit ontstaat tijdens een van de eerste delen van de zygote, er vindt spontaan een mutatie plaats
in een eerste dochtercel waardoor die dochtercellen deze overnemen maar anderen dan niet
Het mitochondriaal DNA
Mitochondriën zijn lichaamsvreemde bacteriën met hun eigen genen. Deze worden enkel en alleen
geërfd van de moeder, een mutatie hier wordt dus alleen van moeder op kind overgedragen.
Mitochondriën zijn de energieleveranciers van onze cellen vandaar dat dit soort mutaties vaak
voorkomt op de hartspier, hersenweefsel, … en auto-immuunziektes