OROMYOFUNCTIONAL DISORDERS
HC 1: ONTWIKKELING EN ASPECTEN GERELATEERD AAN NORMAAL ETEN, DRINKEN EN SLIKKEN
OMFT en PFT hebben veel gemeen.
Steeds meer logopedisten focussen zich
op PFT.
MOTORISCHE CONTROLE EN MOTORISCH LEREN
Motorische controle = het creëren van een opeenvolging van bewegingen voor de uitvoering van
gecoördineerde en vaardige handelingen.
interactie tussen het centrale en perifere zenuwstelsels
Motorisch leren = verwerving van vaardigheden of vaardige bewegingen door oefening. Het is een
geleidelijk proces gebaseerd op vermindering van fouten en de ontwikkeling van succesvolle
bewegingen.
! sensorische input heeft veel belang voor nauwkeurige motorische controle en motorisch leren
Sensorische informatie wordt op een feedback- en feedforward manier gebruikt om de motorische activiteit
te wijzigen.
Sensorische verwerking:
• prikkelregistratie
• betekenis toevoegen aan stimulus
• integratie met andere prikkelinformatie
• integratie met eerdere zintuiglijke en motorische ervaring
• adequate adaptieve respons
• registratie van respons voor toekomstig gebruik
,Verband tussen motorisch leren en neuroplasticiteit:
Neuroplasticiteit = het vermogen van de hersenen om te veranderen en zich aan te passen aan
nieuwe omstandigheden.
Verandering en aanpassing komen bijvoorbeeld voor als reactie op training, ervaring en veroudering.
Deze veranderingen leiden tot gedragsveranderingen.
Principes van neuroplasticiteit:
o age matters -> training beïnvloedt eerder het jongere systeem dan het oudere zenuwstelsel
o specificity -> een behandelingsoefening moet nauw aansluiten bij de gewenste taak
o use it or lose it -> belangrijk bij behandeling van progressieve ziekten
o repetition and intensity matters -> herhaling en intensiteit is belangrijk bij revalidatie, nochtans is de
hoeveelheid ifv effectiviteit niet bekend bij pediatrische revalidatie obv voeding en slikken
o transference -> taken die gemakkelijk worden aangeleerd, kunnen ook in andere omstandigheden
uitgevoerd worden
‘Age matters’ en ‘specificity’ worden het belangrijkst geacht bij de start van interventies.
ONTWIKKELING VAN (SENSORI)MOTORISCHE VAARDIGHEDEN
Houding pasgeborenen (0 – 3 maanden):
• totale lichaamsflexie
• geen romp- of hoofdstabiliteit
• Reflexactiviteit en niet-vrijwillige bewegingen bepalen de motorische vaardigheden van het kind.
• Gegeneraliseerde bewegingen, complexe en gevarieerde bewegingen
o Betrokken: hoofd, romp, armen, benen
Houding baby (3 – 4 maanden):
• Verdwijning gegeneraliseerde bewegingen
• Doelgerichte bewegingen ontwikkelen zich
o Lichaamscontrole tegen zwaartekracht in buik- en rugligging
o Basisstabiliteit → grotere mobiliteit
• Voedingsvaardigheden ~ verticalisatie
o Bv. voeden met lepel kan pas wanneer het kind rechtop kan zitten
0-3 maanden Reflexen, algemene bewegingen
Bv. zuigpatroon, eerste reflexen, hoofdtillen in buikligging, …
3-4 maanden Doelgerichte bewegingen
Bv. lippersen, draaien in buikligging, geluidsimitaties, …
,VORM EN GROEI VAN ANATOMISCHE STRUCTUREN IN MOND- EN KEELHOLTE
De bovenste luchtwegen bestaan uit de neus, de mondholte, de keelholte, het strottenhoofd en de slokdarm.
De trachea, bronchiën en longparenchym worden beschouwd als de onderste luchtwegen.
Het bovenste deel van het spijsverteringskanaal eindigt bij de ingang van de maag.
Pasgeborene (≠ kind):
• tong
• vetkussentjes/zuigkussentjes
o verdikking van de lippen
o belangrijk voor zuiging
▪ verkleinen mondholte -> vacuüm wordt gecreëerd tijdens zuigen
▪ ondersteunt stabiliteit van de tong tijdens zuigen
• geen tanden
o 6 maanden: start groei tanden
o 2 jaar: alle 20 melktanden klaar
o Eerst mandibulaire tanden (bovenkaak), nadien maxillaire tanden (onderkaak)
▪ Mandibulaire tanden: vanaf 6 maanden
▪ Kiezen (molaren): vanaf 12 maanden
▪ Hoektanden: vanaf 16 maanden
• geen echte oropharynx
Neus
De neus is gedurende het hele leven belangrijk voor de ademhaling, maar vooral bij jonge kinderen (tot 6
maanden), wanneer er sprake is van preferentiële neusademhaling.
Mondholte
De structuren omvatten lippen, onderkaak, bovenkaak, mondbodem, wangen, tong, hard gehemelte, zacht
gehemelte en voorste oppervlakken van de voorste amandelzuilen. Oudere baby's en kinderen hebben ook
tanden om te kauwen.
Laterale sulci = ruimten tussen de onderkaak of bovenkaak en de wangen.
Voorste sulci = ruimtes tussen de onderkaak of bovenkaak en de lipspieren.
Zuigeling: tong vult hele mondholte → verplichte neusademhalers
Tong: 2 spieren: extrinsieke en intrinsieke spieren. De verhouding verandert tijdens het eerste levensjaar.
Extrinsieke spieren
o Beter ontwikkeld dan intrinsieke
Intrinsieke spieren
,Farynx/keelholte
= drie anatomische gebieden
• nasofarynx
• orofarynx
• hypofarynx
Bij de zuigeling vormen de nasofarynx en de hypofarynx één structuur. Er is dus geen echte oropharynx zoals
bij oudere kinderen. De nasofarynx begint bij de nasale choanae (achterste neusopening) en eindigt bij het
verhoogde zachte gehemelte.
Zijaanzicht van de bovenste luchtwegen van de zuigeling.
Structuren en grenzen van de mondholte, de keelholte en het strottenhoofd staan
weergegeven.
Het zachte gehemelte ligt dicht bij de valleculae. Deze anatomische nabijheid scheidt
effectief de orale route voor inname van de geprefereerde nasale route voor
ademhaling.
Zijaanzicht van de bovenste luchtwegen van een ouder kind (4 jaar).
Er is een grote afstand tussen het zachte gehemelte en het strottenhoofd.
De verlengde keelholte is uniek voor de mens en maakt de ontwikkeling van de
menselijke spraakproductie mogelijk.
Tijdens de groei en ontwikkeling doen zich twee belangrijke anatomische veranderingen voor:
• de hoek van de neus-keelholte met de schedelbasis wordt scherper en nadert 90°
• de keelholte wordt langer, zodat een oropharynx ontstaat.
0-4 jaar: De tongbasis en het strottenhoofd dalen in de eerste 4 levensjaren naar binnen.
4 jaar: de tongbasis is anatomisch gescheiden van het strottenhoofd in het verticale vlak en wordt zo de
voorste grens van de oropharynx. Omdat het larynx van de zuigeling hoog in de nek ligt, bijna "weggestopt"
onder de tongbasis, bestaat er geen echte oropharynx. Bij pasgeborenen en jonge kinderen wordt dus één
enkel kanaal voor de ademhaling van de nasofarynx naar de hypofarynx dat hen in staat stelt het zuigen,
slikken en ademen te coördineren.
Vergroting mondholte komt door
→ de resorptie van de zuignappen
→ het doorkomen van de kiezen
→ de vergroting van de mondholte
,FYSIOLOGIE VAN ETEN EN SLIKKEN
(zie dysfagie)
Orale, faryngeale en slokdarmcomponenten/fasen van een normale slikbeweging bij een jong kind.
A) Orale transit/fase waarbij de gevormde bolus
posterieur door de mondholte beweegt.
B) Begin van de faryngeale fase.
C) Bolus gaat door de keelholte met adequate
luchtwegbescherming.
D) Einde van de faryngeale fase als de bovenste
slokdarmsfincter (cricopharyngeus) zich opent.
E) Slokdarmtransit met bolus in de cervicale
slokdarm.
NEUROLOGIE VAN HET SLIKKEN
De hersenzenuwen van de farynxbogen zijn bijzonder belangrijk voor normaal slikken.
Het centrale zenuwstelsel regelt de buccale, linguale en faryngeale bewegingen die nodig zijn voor zuigen en
slikken.
Bij eten en drinken spelen honger en verzadiging een belangrijke rol.
Hypothalamus: regelt eetlust
• ~ hormonen (stimuleren of remmen voedselinname met verschillen op KT en LT):
o korte termijn regulatie: het begin en einde van een maaltijd, de eetlust
o lange termijn regulatie: inname van alle noodzakelijke voedingsstoffen
Dus zuigelingen/kinderen reguleren zichzelf: de hoeveelheid orale inname varieert tot 30% per dag (zonder
effect op hun groei of ontwikkeling).
→ Op lange termijn wordt dit gebalanceerd door het neurologische systeem.
→ Het is oké wanneer een kind een dag weinig eet. Je moet dan als ouder niet meteen panikeren. De
dagen ervoor of erna wordt dit gecompenseerd.
,VOEDINGSBEHOEFTEN EN GROEI
Hoeveelheid is afhankelijk van leeftijd, gewicht, conditie,
gezondheid
• Tot 3 maanden: 140-160 ml/kg
• 3 maanden - 2 jaar: 100-120 ml/kg
Volledige voeding: vetten, koolhydraten, eiwitten, vitamines en
sporenelementen (zink, ijzer, …) .
Groeigrafieken:
• Lengte
• Gewicht
• Hoofdomtrek
Het is belangrijk dat een zuigeling of peuter op dezelfde lijn blijft. Als een lijn
afbuigt, is dat een signaal om een kind nader te onderzoeken.
SMAAKONTWIKKELING
Zuigelingen:
→ voorkeur voor energierijk voedsel
→ geboren met een voorkeur voor zoete smaken; alle andere smaakvoorkeuren worden door ervaring
aangeleerd.
Borstvoeding versus flesvoeding
Moedermelk kan op smaak worden gebracht door het voedsel dat de moeder eet.
Flesvoeding = constante smaak.
Beide soorten voeding zijn neutraal van smaak en licht zoet.
Borstgevoede zuigelingen accepteren eerder nieuwe smaken.
Aangeleerde smaakacceptatie
Smaakvoorkeuren van zuigelingen worden geleerd door ervaring. Echter, hoe eerder zuigelingen voedsel
aangeboden krijgen met een specifieke sterke smaak, zoals groenten, hoe groter de kans dat ze het voedsel
accepteren. Ze zullen ook eerder andere nieuwe voedingsmiddelen en nieuwe smaken accepteren als deze
eerder in de periode van introductie van aanvullende voeding worden gegeven.
Afkeer en afwijzing
Tegen het einde van het eerste jaar hebben zuigelingen geleerd aan het gezicht te herkennen welke
voedingsmiddelen ze niet lekker vinden. Bij sommige kinderen begint de afkeerreactie op ongewenst voedsel
rond 14 maanden. Niet-likkende voedingsmiddelen kunnen op het eerste gezicht worden afgewezen, en niet-
likkende voedingsmiddelen die worden aangeraakt of verstopt onder geliefde voedingsmiddelen kunnen
ertoe leiden dat de hele maaltijd wordt afgewezen.
, Neofobische fase
= de angst voor nieuwe voedingsmiddelen (20 maanden – 8 jaar)
Deze afwijzing van nieuw voedsel is een normale reactie die haar hoogtepunt bereikt op de leeftijd van
ongeveer 20 maanden, alvorens geleidelijk af te nemen tegen de leeftijd van ongeveer acht jaar. Kinderen
met neofobe ouders zijn zelf ook vaker neofoob.
LEEFTIJD VOEDSELCONSISTENTIE
0-6 maanden Vloeistof via tepel
• borstvoeding
• flesvoeding
vanaf 4-6 maanden Zacht voedsel met lepel (groenten of fruit)
vanaf 6-7 maanden Klonterige voiding met lepel
Vingervoeding (bv. babykoekjes)
vanaf 8-12 maanden Geplet voedsel met kleine stukjes – met lepel of eigen handen
Vingervoeding (bv. brood, groenten)
voor 12 maanden Drinken uit beker
vanaf 12-18 maanden Licht gepureerd voedsel – zelf voeden met lepel
Hard, kauwbaar voedsel (bv. rauwe groenten, taai vlees)
VOEDSELCONSISTENTIE TIJDENS DE EERSTE 18 MAANDEN
De verwachtingen voor uitbreiding van texturen bij typische kinderen volgen een volgorde die van kind tot
kind aanzienlijk kan verschillen in de feitelijke timing, maar de volgorde lijkt vergelijkbaar.
Sommige kinderen en volwassenen vertonen een erfelijke neiging om bepaalde voedingsmiddelen, zoals vis,
te vermijden, vlees en groenten. Deze voedingsmiddelen kunnen worden afgewezen vanwege hun textuur.
Mensen die de neiging hebben voedsel af te wijzen vanwege de textuur zijn waarschijnlijk sensorisch gevoelig.