Garantie de satisfaction à 100% Disponible immédiatement après paiement En ligne et en PDF Tu n'es attaché à rien
logo-home
Samenvatting hoofdstukken uit het boek pedagogiek in beeld voor IPO1B €4,49   Ajouter au panier

Resume

Samenvatting hoofdstukken uit het boek pedagogiek in beeld voor IPO1B

 5 vues  1 fois vendu
  • Cours
  • Établissement
  • Book

Deze samenvatting bevat een samenvatting van hoofdstuk 19, 20, 27, 28, 7 en 8

Aperçu 3 sur 22  pages

  • Non
  • 19, 20, 27, 28, 7 en 8
  • 19 janvier 2023
  • 22
  • 2022/2023
  • Resume
avatar-seller
Inleiding pedagogische wetenschap 1B
Week 1 pedagogiek in beeld H 19 en H 20
Hoofdstuk 19 Antisociaal gedrag bij kinderen en jeugdigen
19.2 Historische achtergronden
Eeuwenlang discussiëren filosofen en wetenschappers over de vraag of antisociaal gedrag
aangeboren of aangeleerd is. Ondertussen heeft empirisch onderzoek duidelijk gemaakt dat in de
ontwikkeling van antisociaal gedrag bij kinderen verschillende factoren simultaan een rol spelen,
variërend van genetische kwetsbaarheid tot kenmerken van de sociale omgeving waarin het kind
opgroeit.
Het moderne inzicht dat kinderen een belangrijke bijdrage leveren aan hun sociale interacties kent
twee bronnen.
- Thomas en Chess vroegen als eersten aandacht voor de rol van het temperament van het kind.
Met de introductie van het concept goodness of fit benadrukten ze hoe belangrijk het is dat de
omgeving afgestemd is op individuele temperamentkenmerken. Er is sprake van een goodness-
of-fit, een optimale afstemming, als de eisen en verwachtingen van de omgeving afgestemd zijn
op het temperament van een kind.
- De tweede bron voor dit inzicht is de invulling van het begrip socialisatie door Bell. Bell beschreef
socialisatie als een wederzijds interactief proces waarin zowel het kind als zijn opvoeder
proberen het gedrag van de ander te sturen, te verminderen, te stimuleren of te intensiveren.
Deze inzichten hebben geleid tot de erkenning dat kinderen verschillen in eigenschappen als
troostbaarheid en vaardigheden als het gehoorzamen van ouders. In theorie resulteren deze
temperamentkenmerken op zich niet in probleemgedrag, dat gebeurt alleen in combinatie met een
bepaalde omgeving. Dit inzicht heeft geleid tot de invloedrijke hypothese over de differentiële
ontvankelijkheid die stelt dat sommige kinderen niet alleen meer kwetsbaar zijn voor negatieven
omgevingsinvloeden maar dat dezelfde kinderen ook meer profiteren van positieve omstandigheden

19.3 empirisch onderzoek naar de determinanten van antisociaal gedrag
Dishion, French en Patterson hebben oorzakelijke factoren voor het ontstaan van antisociaal gedrag
bij kinderen volgens ‘hun afstand tot het individu’ geordend in vier groepen.
- Centraal staan de factoren in het kind zoals geslacht, genetisch materiaal, en
temperament/persoonlijkheid.
- Daarna volgen relationele factoren zoals opvoeding en invloeden van leeftijdsgenoten.
- Factoren in de directe leefomgeving zoals kenmerken van de buurt of school zijn nog verder
afgelegen
- Het verst verwijderd van het individu zijn de factoren in de bredere maatschappij zoals
massamedia en werkgelegenheid.

19.3.1 Het verband tussen disfunctionele opvoeding en antisociaal gedrag
Binnen de sociale leertheorie wordt vooral in het onderzoek van Patterson sterk de nadruk gelegd op
de relatie tussen opvoedingsfactoren en de ontwikkeling van antisociaal gedrag bij kinderen. In de
toonaangevende en empirisch sterk gevalideerde coërciviteitstheorie beschrijft Patterson hoe
opvoedingsfactoren een cruciale spelen op twee niveaus.
- In een macromodel wordt in algemene termen beschreven hoe het gedrag van opvoeden
correleert met negatieve gedragingen bij het kind. Gebrek aan opvoedingsvaardigheden is een
proximale oorzaak van antisociaal gedrag die de invloed van contextfactoren als dagelijkse stress,
echtscheiding, armoede, depressie bij de moeder, sociaaleconomische status en
persoonlijkheidskenmerken van de ouder medieert.
- In een micromodel wordt vanuit sociaal interactioneel perspectief verklaard hoe wederzijdse
dwang (coercion) in ouder-kin interacties gedragsveranderingen bij het jonge kind tot stand
brengt. Patterson beschrijft de manier waarop ouders en kinderen elkaar trainen in wederzijds
dwingend gedrag als een dans die bestaat uit vier passen.

1

, 1. De eerste pas is een actie van de ouder die het kind als negatief ervaart. Meestal gaat het om
kleine zaken zoals een moeder die haar kind- dat televisie kijkt- vraagt zijn huiswerk te
maken.
2. De tweede pas bestaat uit een tegenaanval van het kind door er tegenin te gaan, te gillen, te
schreeuwen, te zaniken of te klagen over de ouderlijke instructie of terechtwijzing
3. De derde pas, de reactie van de ouder op de poging van het kind iets af te dwingen, is
cruciaal. Als de ouder de eerdere instructie of eis niet doorzet, dan bekrachtigt hij of zij het
dwingende gedrag van het kind. Deze negatieve bekrachtiging is volgens Patterson een
valstrik. De valstrik bestaat eruit dat dwang op de korte termijn functioneel is, maar op de
lange termijn ertoe leidt dat ouders de controle over het kind verliezen. Op de korte termijn
maakt het toegeven van de ouder een einde aan het conflict, maar op de lange termijn wordt
de kans groter dat een kind bij volgende conflicten weer dwingend gedrag vertoont
4. In de vierde pas houdt het negatieve gedrag van het kind op. Op deze manier wordt de ouder
beloond voor het laten vallen van de eis.
Door deze dans versterken ouder en kind elkaar in het gebruik van dwingende tactieken en
vergroten ze de waarschijnlijkheid dat deze zich bij volgende interacties opnieuw herhalen. Coercieve
interacties komen in elk gezin voor maar alleen het frequent herhalen van deze sequenties in
duizenden dagelijkse interacties leidt tot stabiele patronen van wederzijdse dwang tussen ouders en
kind. Het kind probeert de ouder te dwingen zijn eisen te laten varen, de ouder probeert het kind te
dwingen tot opvolging van eisen en tot discipline. Wanneer het kind ouder wordt, verliezen de
ouders steeds meer de controle over het kind op lange termijn kunnen deze interactiepatronen
leiden tot gebrekkige sociale vaardigheden, leerachterstanden, depressie en een antisociale
persoonlijkheidsstoornis op volwassen leeftijd.

19.3.2 Het verband tussen persoonlijkheidskenmerken van het kind en antisociaal gedrag
Temperament en persoonlijkheidskenmerken worden vaak voorgesteld als een etiologische factor
voor de ontwikkeling van probleemgedrag. Temperamentonderzoeken rapporteren consistent dat
jonge kinderen die gekenmerkt worden door negatieve emotionaliteit, irriteerbaarheid of lage
zelfcontrole meer antisociaal probleemgedrag laten zien. De meeste van deze onderzoeken kijken
echter naar verbanden tussen een specifieke karaktertrek en de ontwikkeling van een
gedragspatroon. Bovendien bemoeilijkt het gebruik van verscheidene temperamentmodellen de
integratie van het toenemend aantal studies.

De ‘Big Five’ van persoonlijkheidsfactoren die bij volwassenen voorkomen worden ook steeds meer
gebruikt voor het beschrijven van het temperament bij kinderen.
1. Extraversie  beschrijft de mate waarin kinderen zich richten op sociale contacten
2. Welwillendheid  betreft empathie voor de gevoelens en noden van anderen
3. Conscientieusheid  omschrijft de mate van impulscontrole en planmatigheid
4. Emotionele stabiliteit  omvat zelfvertrouwen en zelfvertrouwen en stressbestendigheid
5. Vindingrijkheid of openheid  voor ervaringen betreft de interesse in en bereidheid tot het
overwegen van nieuwe activiteiten, ideeën en overtuigen.

Jones, Miller en Lynman vonden in hun meta-analyse dat welwillendheid en conscientieusheid
gerelateerd zijn aan minder externaliserend gedrag.

19.3.3 empirisch onderzoek naar de bijdragen van opvoeden en persoonlijkheid aan antisociaal
gedrag: de flemisch study on parenting, personality and development (FSPPD)
De FSPPD is een lopende longitudinale studie. Uit alle Vlaamse provincies over de verschillende
onderwijsnetten heen werd een steekproef van meer dan 600 kinderen en gezinnen getrokken. Deze
studie startte in 1999 en na 7 dataverzamelingen zijn gegevens beschikbaar van kinderen en jongeren
in de leeftijd tussen 4 en 20 jaar. Er zijn data verzameld bij vaders, moeders, leerkrachten en bij de
jongeren zelf.

2

, Het onderzoek naar determinanten van opvoeding en ontwikkeling is het leidmotief van deze studie.
Cross-sectionele en longitudinale analyses bevestigen dat disfunctioneel ouderschap en de
persoonlijkheid van het kind direct gerelateerd zijn aan antisociaal gedrag. In overeenstemming met
patersons coerciviteitstheorie hebben negatieve en afgedwongen disciplinering een directe relatie
met probleemgedrag van het kind.
- Hoge scores op extraversie voorspellen lage scores op conscientieusheid, maar vooral lage scores
op welwillendheid —> meer antisociaal gedrag
- Gebrekkige zelfcontrole komt vooral tot uiting in energiek, meer vijandig en onbetrouwbaar
gedrag dat extraversie, lage welwillendheid en lage consciëntieusheid weerspiegelt.
- Het steed sterugkerende ongehoorzame en dwingende gedrag van kinderen met lage scores voor
welwillendheid kan bij de ouders toegeeflijke of negatieve reacties oproepen, resulterend in
probleemgedrag.
- Kinderen die egocentrisch en dominant zijn in hun interacties hebben vaak ook meer conflicten
met hun broertjes, zusjes en leeftijdsgenoten
- Het belangrijkste resultaat is dat er significante interactie-effecten gevonden werden die erop
wijzen dat sommige opvoedingseffecten afhangen van persoonlijkheidskenmerken merken van
het kind en omgekeerd. Zo geldt zowel bij vaders als bij moeders dat de sterkte van het verband
tussen disfunctioneel opvoeden en antisociaal gedrag afhangt van de welwillendheid van het
kind. Hoe minder zelfwillendheid hoe meer antisociaal gedrag
- Vergelijkbare patronen zijn gevonden voor extraversie, conscientieusheid en vindingrijkheid
- Met andere woorden, negatief opvoed gedrag van moeders is alleen aan de ontwikkeling van
externaliserend gedrag gerelateerd voor minder extraverte, welwillende of conscientieuze
kinderen. Deze resultaten suggereren dat vooral kinderen met minder positieve
persoonlijkheidskenmerken gevoeliger zijn voor de negatieve effecten van disfunctioneel
opvoedgedrag. Er is toenemende empirische evidentie dat deze kinderen ook ontvankelijker zijn
voor positieve opvoeding.

Shiner en Carpi beschrijven 6 processen waardoor individuele verschillen in de kindertijd een risico
vormen voor de ontwikkeling van antisociaal gedrag.
1. Leerprocessen. Onderzoek heeft aangetoond dat kinderen met gedragstroornissen vooral
gevoelig zijn voor beloningssignalen, maar juist ongevoelig voor bestraffingsprikkels. Volgens
Gary’s psychobiologische persoonlijkheidsmodel kunnen individuele verschillen in
gevoeligheid voor beloning en straf leiden tot verschillende aangeleerde reacties op objectief
gezien identieke vormen van beloning en straf. Een kind met een hoge welwillendheidsscore,
dat bestraft wordt voor ongewenst gedrag, zal eerder geneigd zijn om herhaling daarvan te
onderdrukken, omdat de herinnering aan de negatieve consequenties zwaarder weegt dan
de onmiddellijke beloning die door het gedrag verkregen wordt. Voor kinderen met een lage
score op welwillendheid is het minder waarschijnlijk dat een potentiële straf hen weerhoudt
van ongewenst gedrag.
2. Negatieve reacties die kinderen met een lage welwillendheid kunnen uitlokken bij hun
ouders. Zowel ouders van een kind met een gedragsstoornis als ouders van een kind zonder
lieten meer dwingend gedrag zien tijdens interacties met een kind met een gedragsstoornis
dan tijdens interacties met een kind zonder gedragsstoornis. Dit betekent dat het kind
dwingend gedrag uitlokt bij de moeder. Ook uit tweelingonderzoek blijkt dat het gedrag van
het kind specifieke reacties uit de omgeving oproept. Deze uitkomsten wijzen op een
evocatief effect waarin de door erfelijkheid beïnvloede persoonlijkheidskenmerken van het
kind ouderlijk gedrag uitlokken.
3. De persoonlijkheidskenmerken kunnen een invloed hebben op de manier waarop kinderen
de omgeving interpreteren. Kinderen met een lage score voor emotionele stabiliteit vatten
de bedoelingen van anderen vaker onjuist op dan kinderen die emotioneel stabiel zijn.
Kinderen met een lage score voor emotionele stabiliteit zijn meer geneigd om een vijandige
intentie bij de ander te veronderstellen

3

Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:

Qualité garantie par les avis des clients

Qualité garantie par les avis des clients

Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.

L’achat facile et rapide

L’achat facile et rapide

Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.

Focus sur l’essentiel

Focus sur l’essentiel

Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.

Foire aux questions

Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?

Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.

Garantie de remboursement : comment ça marche ?

Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.

Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?

Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur cimvandervelde. Stuvia facilite les paiements au vendeur.

Est-ce que j'aurai un abonnement?

Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.

Peut-on faire confiance à Stuvia ?

4.6 étoiles sur Google & Trustpilot (+1000 avis)

80364 résumés ont été vendus ces 30 derniers jours

Fondée en 2010, la référence pour acheter des résumés depuis déjà 14 ans

Commencez à vendre!
€4,49  1x  vendu
  • (0)
  Ajouter