KL Nederlands: basiskennis
Deel 1: woordsoorten
Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord duidt een persoon, een dier, een zaak of een begrip aan.
Vaak hebben zelfstandige naamwoorden 2 vormen: enkelvoud (boek, pen) en meervoud (boeken, pennen).
Ook staan ze vaak bij de woordjes de, het en een.
Zelfstandige naamwoorden kunnen we opsplitsen in 2 categorieën:
Eigennamen: zijn officiële namen van van mensen, dingen, plaatsen, ... die we vaak met een hoofdletter
schrijven. Bijv. Nike, Apple, Tristan, Gent, Harry Potter, ...
Soortnamen: verwijzen naar een soort waartoe één bepaald persoon, dier, ding of plaats hoort. Je kunt er
meestal 'een' voorplaatsen. Bijv. schoen, smartphone, voornaam, stad, personage, ...
Lidwoord
In het Nederlands zijn er maar 3 lidwoorden: de, het en een. Ze staan altijd voor een zelfstandig naamwoord.
Bepaald lidwoord: als ‘de’ of ‘het’ bij een zelfstandig naamwoord (zie vorig hoofdstuk) in het enkelvoud
staan dan gaat het over een specifiek exemplaar, niet om het even welk exemplaar. Dan noemen we ze
bepaalde lidwoorden. Bijv. de tafel, het kind.
Onbepaald lidwoord: als het geen specifiek exemplaar is, dan gebruiken we een. Dan noemen we ze
onbepaalde lidwoorden. Bijv. een tafel, een kind.
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord duidt een eigenschap of een kenmerk aan van het zelfstandig naamwoord waarbij
het hoort. Het is een woord als: mooi(e), zacht(e), vreemd(e), raadselachtig(e), fluwelen, gouden, zwart(e),
fantastisch(e).
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets meer over een zelfstandig naamwoord. Het staat dan ook graag tussen
het lidwoord en het zelfstandig naamwoord.
Trappen van vergelijking: sommige bijvoeglijke naamwoorden duiden een eigenschap aan, die versterkt kan
worden.
Dat is een leuke game. Deze game is leuker. En deze is het leukst.
Het bijvoeglijk naamwoord “leuk” heeft dus:
een stellende trap (leuk) of positief;
een vergelijkende trap (leuker) of comparatief;
een overtreffende trap (leukst) of superlatief.
De vergelijkende trap vormen we meestal met -er: mooier, leuker, groter, …
De overtreffende trap vormen we meestal met -st: het mooist, het leukst, het grootst, …
Natuurlijk zijn er ook uitzonderingen:
goed – beter – best
veel – meer – meest
weinig – minder – minst
graag – liever – liefst
1
BOLO - Samenvatting Krachtig leren 1: Nederlands: basiskennis
, Voorzetsel
Een voorzetsel is een onverbuigbaar (je kunt er bijv. geen -e- aan toevoegen) woord zoals
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, gedurende, in, langs, met, na, naar,
naast, om, ondanks, onder, op, over, rond, per, sinds, te, tegen, tegenover, tijdens, tot, tussen, uit, van,
via, volgens, voor, wegens, zonder
Een voorzetsel geeft de aard van de relatie tussen verschillende elementen in de zin aan.
Bijv. Het kantoor is open vanaf tien uur. De fiets staat naast de brommer. Schilder je met een roller of
een kwast? Hij liep de trap af (kan ook achter de woordgroep staan!), hij sprong het water in.
Tip
Als je het woord voor “de kooi” of “de vakantie” kunt zetten is het waarschijnlijk een voorzetsel.
in de kooi, rond de kooi, voor de kooi, bij de kooi, met de kooi, onder de kooi, tijdens de vakantie, gedurende de
vakantie, ...
Vaste voorzetsels: heel wat werkwoorden en zelfstandige naamwoorden hebben ook een vast voorzetsel. Je
zegt bijv. altijd verliefd zijn op iemand, verlangen naar een betere job, hopen op een betere toekomst, trots zijn
op…
Werkwoord
Het werkwoord is een woord dat in veel talen samen met het onderwerp en eventueel een (lijdend en
meewerkend) voorwerp de basis vormt van een zin. Werkwoorden drukken een actie (doen, gooien), toestand
(zijn, staan, drijven) of een gebeurtenis (sterven, glinsteren) uit.
Enkele voorbeelden: lopen, spelen, dansen, gooien, blijven, lijken, worden, schijnen, handelen, uitvoeren,
gamen, kijken, luisteren, zijn, hebben, dansen, zijn, hebben…
1) Zelfstandige werkwoorden kunnen als enig werkwoord in de zin voorkomen.
Zij slaapt de hele dag. Zij kijkt televisie.
De koppelwerkwoorden kun je
onthouden met het
2) Koppelwerkwoorden: deze werkwoorden staan ook alleen in de zin, ezelsbruggetje 'ZWoBBeLS':
maar ze hebben geen betekenis op zich (worden, zijn, blijven).
Werkwoorden als slapen en kijken hebben wel een betekenis. Worden, Zijn
zijn en blijven hebben een aanvulling nodig, ze worden gekoppeld aan Worden
de rest van de zin (het naamwoordelijk deel) om een betekenis te Blijken
Blijven
krijgen. Lijken
Schijnen
Ik word altijd zo moe van al dat werk. Hij is een beetje ziek. Hij blijft (en ook heten, dunken en
gelukkig op de eerste plaats. noemen)
3) Hulpwerkwoorden: krijgen hulp van een ander (zelfstandig) werkwoord om betekenis te krijgen.
We hebben de hele dag gegamed.
Ze willen geen afscheid nemen.
Hij zal morgen worden geopereerd.
In deze zin heb je 2 hulpwerkwoorden (zullen en worden) die betekenis krijgen van het zelfstandig
werkwoord “opereren”.
Hij is gisteren ziek geworden.
2
BOLO - Samenvatting Krachtig leren 1: Nederlands: basiskennis