lOMoARcPSD|5460189
Samenvatting functieleer Deel 1 KU Leuven
INHOUDSOPGAVE
SAMENVATTING FUNCTIELEER ................................................................................................ 1
HOOFDSTUK 1: SITUERING PSYCHOLOGIE EN FUNCTIELEER .................................................................... 4
1.1 OORSPRONKELIJKE DEFINITIE ...................................................................................................... 4
1.2 HEDENDAAGSE DEFINITIE VANUIT VISIE OP COMPLEXITEIT PSYCHOLOGIE .............................................. 5
1.3 DE POSITIE VAN DE PSYCHOLOGIE NAAST ANDERE WETENSCHAPPEN ................................................... 7
1.4 BASISDOMEINEN IN DE PSYCHOLOGIE ........................................................................................... 7
1.5 GESCHIEDENIS VAN DE PSYCHOLOGIE ........................................................................................... 7
1.6 BELANGRIJKSTE STROMINGEN 19E - 20E EEUW ............................................................................. 11
HOOFDSTUK 2: WAARNEMING .................................................................................................... 19
2.1 INLEIDING ............................................................................................................................ 19
2.2 BASISNOTIES VAN HET OOG EN HET VISUELE BREIN ........................................................................ 19
2.3 PERCEPTUELE ORGANISATIE ..................................................................................................... 25
2.4 AMBIGUÏTEITEN DOOR ONDERDETERMINATIE ............................................................................... 35
2.5 SEMANTISCHE INTERPRETATIE VAN OBJECTEN EN SCÈNES ............................................................... 41
2.6 ALTERNATIEVE THEORETISCHE DENKKADERS ................................................................................ 48
HOOFDSTUK 3: GEHEUGEN ......................................................................................................... 58
3.1 INLEIDING ............................................................................................................................ 58
3.2 HISTORISCH PERSPECTIEF ......................................................................................................... 58
3.3 HET MODAAL MODEL VAN HET GEHEUGEN .................................................................................. 61
3.4 ALTERNATIEVEN VOOR MODAAL MODEL VAN HET GEHEUGEN .......................................................... 65
3.5 HET LANGETERMIJNGEHEUGEN ................................................................................................. 66
3.6 HOE GOED IS HET GEHEUGEN ÉCHT? .......................................................................................... 76
HOOFDSTUK 4: AANDACHT ......................................................................................................... 83 4
.1 INLEIDING ............................................................................................................................ 83
4.2 SELECTIEVE AANDACHT ........................................................................................................... 83
4.3 SPATIALE AANDACHT .............................................................................................................. 88
4.4 INTEGRATIE .......................................................................................................................... 90
4.5 INATTENTIONAL BLINDNESS ...................................................................................................... 90
HOOFDSTUK 5: SAMENHANG ...................................................................................................... 93
5.1 INLEIDING ............................................................................................................................ 93
5.2 MENTALE VERBEELDING .......................................................................................................... 93
5.3 PRIMING .............................................................................................................................. 95
5.4 ONDERZOEK OVER MENTALE FUNCTIES ALS SPELLETJE 20 QUESTIONS ............................................... 100
5.5 THEORETISCHE INTEGRATIEPOGINGEN ....................................................................................... 100
5.6 PRAKTISCHE INTEGRATIEPOGINGEN ........................................................................................... 102
,
, lOMoARcPSD|5460189
HOOFDSTUK 1: SITUERING PSYCHOLOGIE EN FUNCTIELEER
1.1 OORSPRONKELIJKE DEFINITIE
Psychologie ontstaan door samenvoeging Griekse begrippen psyche (= ziel, geest) en logos (= woord)
Geest werd al lang in geschiedenis gescheiden van lichaam
• Plato: geest niet onderhevig aan zelfde wetten als lichaam, want er bestaat vrije wil
• Descartes: res cogitans vs. res extensa; lichaam en geest duidelijk onderscheiden (dualisme)
HET DUALISME
Dualisme: lichaam en geest zijn duidelijk van elkaar gescheiden
Maar: mind-body problem: er vindt toch interactie plaats tussen beide entiteiten? Hoe kan dat als deze
niet met elkaar samenleven?
• Descartes’ antwoord: interactie gebeurt thv klier (pijnappelklier, epifyse) centraal gelegen in
kleine hersenen
• In epifyse: zenuwprikkels (geest) (veroorzaakt door externe stimulatie) -> bevelen -> door
motorische zenuwen omgezet in zichtbare acties (lichaam)
Maar: achterhaald; epifyse verantwoordelijk voor productie melatonine
Voorbeeld lichaam-geestprobleem: pupil
• Verkleint als licht fel wordt, en vergroot als het donker wordt => fysisch proces
• Grootte van pupilopening maat van interesse in het waargenomene => psych. proces van
meetbare reactie kan fysische maar ook psychologische oorzaak hebben
HET MONISME
Door bestaan interacties en ontevredenheid met versch. vormen van interactionisme (door ontbreken
details); ontstaan monisme
Monisme: lichaam en geest niet opvatten als versch. entiteiten, maar als 2 delen van 1 entiteit
Verschillende versies:
• Materialisme o Ontologisch (aard van het zijn): alleen het fysische bestaat echt
o Epistemologische betekenis: men kan enkel het fysische wetenschappelijk bestuderen è
leidt tot reductionisme: alles wordt tot één soort werkelijkheid herleid
• Idealisme o Epistemologisch: we kennen werkelijkheid enkel door eigen zintuigen en denken
è leidt tot solipsisme: elke geest in eigen bubbel met eigen werkelijkheid
o Ontologisch: alles in natuur heeft een ziel:
panpsychisme
Belangrijke voorstander monisme: Gustav Fechner (1801-1887)
• Monistische visie: fysische en psychische zijn twee facetten van dezelfde entiteit
• ‘Cirkel’: van binnen gekeken is cirkel hol, van buiten gekeken is die bol => blijft zelfde cirkel
è idem met denken: van binnen bekeken (intern, vanuit de geest, subjectief) psychisch, van
buiten (objectief, hersenen) bekeken fysisch
• Elemente der Psychophysik (1860): nieuwe discipline ontstaat, de psychofysica
= exacte wetenschap van functionele relatie tussen lichaam en geest
, lOMoARcPSD|5460189
• Fechner zelf: rare vogel, humoristische stukken en gedichten, chemische en fysische papers,
maar ook over leven na de dood, panpsychist
1.2 HEDENDAAGSE DEFINITIE VANUIT VISIE OP COMPLEXITEIT PSYCHOLOGIE
Hedendaagse opvatting lichaam-geestkwestie: mentale processen zijn gebonden aan fysische
systemen, maar niet te herleiden tot fysische systemen; mentale processen bestaan en moeten dus
ook bestudeerd worden
Psychologie = wetenschap van het gedrag en de factoren (fysisch of mentaal, zichtbaar of verborgen)
die dit beïnvloeden
In praktijk: complexe wisselwerking (interacties, eigen dynamisch verloop) van factoren die gedrag
bepalen
VOORBEELDEN UIT PSYCHOLOGIE: COMPLEXE WISSELWERKINGEN
• Rorschach-inktvlekkentest o Hermann Rorschach (1884-1922): Zwitserse psychiater
(psychoanalyse), boek
Psychodiagnostik o Persoonlijkheid testen adhv
inktvlekken => pareidolia1
o Centrale veronderstelling: elke betekenis in betenisloze prikkel moet van de persoon
zelf komen; persoon projecteert persoonlijkheid in antwoorden
o Prikkel komt binnen en doet belletje rinkelen; contact met geheugenspoor (iets wat
men weet/herkent)
o Belangrijke factoren in deze test
§ Vorm: evenwicht tussen ambiguïteit en duidelijkheid (niet vormloos, ook niet
te duidelijk), meerdere interpretaties moeten mogelijk zijn
§ Symmetrie: indruk van toeval vernietigen, makkelijkere interpretatie (men
ziet makkelijker symmetrische voorwerpen op vlak van zaken herkennen)
§ Figuurachtergrondomkering: kleur die op voorgrond wordt gezet door je
perceptie bepaalt soms ook wat men ziet (vb. wit-zwart)
§ Kleur: minder intellectueel, kleur lokt emotie en subjectiviteit uit
è MORAAL: interpretatie van onduidelijke, betekenisloze prikkel wordt door meerdere
factoren beïnvloed (persoonlijkheid, ervaringen en andere geheugenprocessen, puur
perceptuele verwerking, verlangens, onbewuste drijfveren, …)
- goede wetenschap moet AL deze zaken in rekening brengen; Rorschach was dus
ietwat kortzichtig
- wetenschap (en psychologie vooral) splitst zich hierbij op
=> nomothetische benadering: men zoekt naar algemene wetten (zelfde voor
iedereen)
=> idiografische benadering: men zoekt naar specifieke factoren (verschillen
per individu)
• Hawthorne-onderzoek
o Dorpje in VS, jaren 20, fabriek (in elkaar zetten van onderdelen telefoontoestellen) o
Slechte werkomstandigheden (48u per week, geen pauzes, …)
o Men ging na of verbetering arbeidsomstandigheden (arbeidstevredenheid omhoog)
zorgt voor betere arbeidsefficiëntie; betere lonen, meer pauze, warme maaltijd, …
1
Pareidolia: het zien van betekenisvolle voorwerpen in vormloze prikkels