Seksuele ontwikkeling en voortplanting bij de mens
Lichamelijke veranderingen bij jongens en meisje in de puberteit herkennen en beschrijven
Menstruatie : bij meisjes groeien de borsten, en ook de kleine en grote schaamlippen vergroten.
De lengte van de vagina neemt toe en d kleur van het slijmvlies verandert. Uitwendig zien we het
breder worden van de heupen en het voller worden van de lichaamsvormen (door de ontwikkeling van
een onderhuids vetlaagje). De eierstokken, baarmoeder en clitoris worden groter. De eerste eicellen
rijpen en het meisje krijgt haar eerste maandstonden.
Puistjes : deze ontstaan dan weer doordat de talgklieren groter en actiever worden. De talgklieren
geraken dan soms verstopt en zo ontstaat acne.
Schaamhaar : in de puberteit groeit er immers haar onder de oksels, rond de geslachtsorganen en op
de benen (vooral bij jongens neemt deze over het gehele lichaam sterk toe nl baard, snor, been-, borst-
en rughaar) .
Baard in de keel : de stem van de jongens wordt zwaarder. Door het groeien van het strottenhoofd
worden de stembanden langer, trillen ze trager en wordt de stem lager. Doordat de groei heel snel
gaat, kunnen jongens hun stem soms moeilijk onder controle houden.
Groeispurt : de spieren van de jongerenkunnen de groei van het skelet niet volgen. Daardoor zien
pubers er vaak wat slungelachtig uit.
Belangrijkste delen van het vrouwelijk en het mannelijk geslachtsorgaan kunnen aanduiden op een
tekening
,Kort kunnen beschrijven hoe de voortplanting bij de mens verloopt : bevruchting, zwangerschap,
geboorte
Bevruchting
Als een eitje onbevrucht blijft, start ongeveer veertien dagen na de eisprong, de afbraak van het extra
opgebouwde baarmoederslijmvlies. Door het samentrekken van de spierwand van de baarmoeder
worden stukjes slijmvlies en bloed afgevoerd. Dit noemen we de maandstonden of menstruatie. De
samentrekkingen zorgen vaak voor buikpijn. De menstruatie duurt doorgans een dag tot een week.
Daarna begint het baarmoederslijmvlies zich opnieuw te ontwikkelen en vanaf de eisprong (zo’n
veertien dagen na de start van de vorige menstruatie) is er een versterkt ontwikkeling van bloedvaten.
Veertien dagen na de ovulatie start dan weer een nieuwe menstruatie. Dit zich herhalende proces
noemen we de menstruatiecyclus. Theoretisch duurt deze cyclus ongeveer een maand, maar een
cyclus kan ook korter of langer duren. Zaadcellen overleven 2 à 3 dagen, de eicel zo’n 24 uur :
theoretisch is er dus een vruchtbare periode van zo’n 4 dagen (van 3 dagen voor de eisprong tot 1 dag
na de eisprong). De zaadcellen worden bij de ejaculatie met zo’n 18 km/u afgezet in de buurt van de
baarmoederhals. Nadat vele zijn omgekomen door het zure milieu, zwemmen de overige zaadcellen
de baarmoeder in waarna ze, tegengewerkt door trilharen, verder zwemmen in de eileider (deze
trilharen zorgen er immer voor dat de eicel naar de baarmoeder beweegt). Alleen de sterkste
zaadcellen bereiken de eicel nabij het begin van de eileider en zorgen daar voor de bevruchting.
Zwangerschap
De bevruchte eicel of zygote begint zich meteen te delen en na 5 dagen nestelt het embryo zich in het
baarmoederslijmvlies. Het embryo wisselt stoffen uit met de baarmoederwand en al snel ontstaat de
placenta. In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, ontstaat de placenta, of moederkoek,
grotendeels uit celmateriaal van het kind en niet van de moeder. Het kind is via de navelstreng
verbonden met deze placenta. In de placenta zitten heel veel bloedvaten van moeder en kind, die via
een hele dunne barrière van elkaar gescheiden zijn. Zuurstof, CO ; voedingsstoffen en afvalstoffen
worden uitgewisseld tussen beide bloedstromen. Door de scheiding van de bloedstromen is de foetus
beschermd. Toch kunnen schadelijke stoffen zoals nicotine, alcohol en geneesmiddelen door deze
barrière heen. Rond het embryo liggen 2 vruchtvliezen waarbinnen zich het vruchtwater bevindt (dat
ook gezuiverd wordt via de placenta). Dit vruchtwater beschermt het kindje tegen stoten, uitdroging
en temperatuurschommelingen. De ontwikkeling van het bevruchte eicel tot een baby duurt 38
weken, maar men rekent een zwangerschap uit vanaf de vorige menstruatie (en telt er zo dus 2 weken
bij). In week 40 van de zwangerschap is de baby dus 38 weken oud. Op het einde van de zesde week
begint het hartje van het 8mm grote embryo te kloppen. Na 9 weken is het embryo 2-3cm groot en
ziet het er al uit als een minimensje (alle belangrijke organen zijn dan immers al aanwezig). Na 10
weken spreken we van de foetus. In de 13e week is het kindje 8cm e kan het met de beentjes
schoppen, het hoofdje draaien en zijn vuistjes ballen. Na 21 weken voelt de moeder het kindje
schoppen en reageert het op geluiden. Het is nu zo’n 23-27cm lang. Vanaf 24 weken is de foetus in
principe levensvatbaar, maar dit wordt nog op individuele basis bekeken. De longblaasjes ontwikkelen
zich immers pas tussen de 22ste en 24ste week. Vanaf 26 weken zal men er alles aan doen om de baby
in leven te houden. De longblaasjes moeten zich dan echter nog verder ontwikkelen en ook de
hersenen zijn nog volop in ontwikkeling. Na 40 weken is het kindje voldragen en weegt het gemiddeld
3,4 kg en is het zo’n 50cm lang.
,Geboorte
Onder invloed van hormonen verweekt de baarmoedermond en begint de baarmoeder samen te
trekken (weeën). Door de weeën breken de vruchtvliezen, waardoor het vruchtwater weglekt (het
water is gebroken). Vervolgens zal het kindje verder indalen (het indalen start soms al vanaf week 30)
en start de ontsluitingsfase. De baarmoederhals ontsluit door de druk van het hoofd van het kindje
en de weeën volgen elkaar sneller op. Na 10 tot 20 uur is er volledige ontsluiting (10cm). Vanaf dan
kan de moeder mee persen en kan de uitdrijvingsfase starten. Het kindje passeert het geboortekanaal
en wordt geboren.
Een aantal middelen van anticonceptie kunnen opsommen
• Pil (wordt de cyclus verstoord)
• Condoom
• Sterilisatie (man of vrouw)
• Anticonceptiepleister
• Anticonceptiering
• Prikpil
• Anticonceptiestaafje
• Spiraaltje
• Barrièremethoden
, Systematiek
Kunnen uitleggen wat een cladogram is
= een model die de afstamming schematisch weergeeft.
Informatie uit een cladogram kunnen interpreten (fig. hierboven)
Je ziet dat het ontwikkelen van een benig skelet een belangrijke stap is die beenvissen en alle andere
vertebraten onderscheidt van de haaien. De ontwikkeling van 4 ledematen is een evolutie die ons
onderscheidt van vissen. Een zeer belangrijke stap naar het leven op het land is de ontwikkeling van
het amniotische ei maakt het mogelijk ook aan land voort te planten. Het amniotische ei is een ei
waarin het embryo in vruchtwater ligt en omhuld is door een amnionvlies en een harde, leerachtige
schaal waar geen water doorheen gaat, maar waardoor wel gasuitwisseling mogelijk is. Dit heeft als
gevolg dat er een vorm van inwendige bevruchting moest ontstaan omdat het ei in een vroeg stadium
bevrucht moest worden, voordat de schaal zich ontwikkelt. Bij zoogdieren ontwikkelt zich natuurlijk
geen schaal. Het amnionvlies is de vruchtwaterzak rond de foetus.
De kenmerken van leven kunnen opsommen
Levende wezens kunnen gassen uitwisselen in de omgeving, zich voeden, afvalstoffen uitscheiden,
bewegen, groeien, waarnemen, zich zelfstandig voortplanten en evolutie vertonen.
Kunnen omschrijven wat virussen zijn
Virussen voldoen niet aan de omschrijving van leven : ze voeden zich niet, ademen niet, scheiden geen
afvalstoffen uit en groeien niet. Bovendien staan ze niet zelf in voor hun voortplanting. Ze infecteren
cellen van levende wezens en maken nieuwe virussen door gebruik te maken van de onderdelen van
de cellen van deze levende wezens. Virussen leven dus niet. Virussen zijn niets anders dan een
hoeveelheid erfelijk materiaal in een omhulsel van eiwit. Hun genetische materiaal kan wel evolutie
vertonen. Virussen zijn zeer klein (niet meer zichtbaar met een lichtmicroscoop) maar niet onschuldig.
Ze kunnen ons heel ziek maken, denk maar aan griep, aids, ebola, pokken, mazelen, hondsdolheid,
kinderverlamming, rode hond, covid, … Antibiotica helpen niet bij deze ziektes, daarvoor is specifieke
medicatie nodig. Dit maakt het soms een langdurig en moeilijk proces om een geschikt geneesmiddel
te vinden tegen bepaalde virusinfecties.
Hoe verloopt een virusinfectie?
Het virus hecht zich vast aan een levende cel met de hechtharen. Het erfelijke materiaal van het virus
wordt in de cel gespoten. Daar zal het genetische materiaal van het virus zich kopiëren dankzij de
celstructuren van de levende cel. Er worden ook eiwitmantels gevormd en binnen het half uur kunnen
zo’n honderdtal nieuwe en complete virussen ontstaan, die uit de cel vrijkomen. Op die manier kan
de infectie in principe zeer snel verlopen. Toch kan de incubatietijd, dat is de tijd die verstrijkt tussen
de besmetting en de 1ste symptomen van de ziekte, bij een virusinfectie sterk uiteenlopen : van enkele
dagen (verkoudheid en griep) tot enkele weken of zelfs jaren (aids).
Kunnen de 3 rijken planten, dieren en schimmels van elkaar onderscheiden aan de hand van de 5
algemene kenmerken