Inleiding tot de Kunstwetenschappen
Les 1: Inleiding
De drie actoren bij de studie van kunst
1. KUNSTWERK
2. TOESCHOUWER
3. KUNSTENAAR
Kunstwerk wordt gemaakt en gezien op specifieke plaats en tijd
=> belang van de veranderlijke CONTEXT van kunstwerk, kunstenaar en toeschouwer.
1. Kunstwerk= artefact
Kunstgeschiedenis is object gericht (itt o.a. cultuurgeschiedenis)
1.1 Materiële conditie en fysieke kenmerken
=>observatie
• met het blote oog, soms geholpen door licht en vergrootglas
• natuurwetenschappelijke technieken
vb. infraroodstralen om de ondertekening van schilderijen te detecteren
=>beschrijving
Materiaal en techniek
Tweedimensionaal: tekenen, schilderen, grafiek, glas en mozaïek, textiel
Driedimensionaal: sculptuur, plastiek (vb. terracotta), brons
Overige: film, fotografie, land art,…
Geschiedenis of provenance van het kunstwerk:
Keur- en herkomsttekens of merken
Conditie of bewaartoestand
Verandering door veroudering
Vb. Craquelure = kleine barstjes in het schilderdoek of paneel die kunnen wijzen op
ouderdomsverschijnselen. Mona Lisa
Verandering door menselijke ingreep
• aanpassingen van het formaat, soms reeds in ontstaansfase
• overschilderingen
• transfer van paneel naar doek (transfer techniek vooral populair in 18de en 19de
eeuw,
• herstellingen (restauraties)
1.2 Vorm- en stijl
,Bepaalde vormkenmerken meer dominant in bepaalde stijl, die soms tijdsbepaald is, maar
meestal in retrospectief is bepaald
=>Week 8 (formalisten: Wölfflin): bepaalde stijl drukt de “geest” (Zeitgeist) van een heel
tijdperk uit: oorsprong van stijlperiodes als gotiek, renaissance, barok, …
Lineair/schilderachtig
Vlakke/ diepe vorm
Gesloten/open vorm
Meervoudig/eenheid
Helder/diffuus
Contour
Lineair of picturaal
1.3 Iconografie
wat stelt het voor; wat betekent het?
= het beschrijven van beelden
Wat zie je? Hoe? Teksten + context
1.4. Het kunstwerk in relatie tot andere objecten
- Voorbereidende studies
- Beeldtradities
- Kopieën
- Vervalsingen
1.5. Datering en auteurschap
=>niet alle schilders dateren en signeren
=>signaturen veranderen en kunnen vervalst worden
=>materieel technische technieken om te dateren vb. dendrochronologie
2. Kunstenaar
, Informatie te vinden in primaire en secundaire bronnen
=>Waar vind je hierover gegevens?
2.1 Primaire bronnen
• archiefbronnen (ambachtsregisters, parochieregisters, poorterboeken, wijkboeken,
boedelinventarissen enz.)
• egodocumenten (dagboeken, brieven, memoires…)
• 19de en 20ste eeuw: interviews, foto’s, film enz.
2.2. Secundaire bronnen
• Biografie
• Monografie
• Online databases (bv. Rkd.nl)
3. Toeschouwer
3.1 De historische toeschouwer
• Opdrachtgever
• Koper op de open markt
• Toeschouwer in de publieke ruimte
Þ CONTEXT= elk kunstwerk is gemaakt in een historische context
Wat is de functie van het kunstwerk?
Wat is de oorspronkelijke locatie?
Wat beoogt men met het werk? (decoratie, status, devotie)
3.2 De latere toeschouwer
• Kunstliefhebber (eigenaar, museumbezoeker, handelaar)
• De schrijver/ onderzoeker
=>verschillende visies, verschillende invalshoeken met wisselende nadruk op kunstenaar,
kunstwerk, toeschouwer en context
Wat is Historiografie van de kunstwetenschappen ?