Schema's van de belangrijkste stof, gemaakt aan de hand van de hoorcolleges en het boek en de arresten (zijn in de schema's verwerkt). Alleen week 7 is iets minder uitgebreid, omdat ik die stof uit het boek niet in een schema heb verwerkt - maar alleen de stof uit het HC. De rest is wel uitgebreid ...
Ontwikkelingen geschiedenis
• Oude Griekenland;
o Het personaliteitsbeginsel en territorialiteitsbeginsel waren belangrijk. Een persoon
werd onderworpen aan het recht van zijn geboorteplaats. De Griekse rechters pasten
enkel het eigen recht (lex fori) toe. Iedere persoon draagt zijn eigen recht met zich mee.
• Het Romeinse recht;
o Het ius gentium werd ontwikkeld. Dit gold voor alle burgers. Vreemdelingen werden
onderworpen aan dat recht, Romeinse burgers aan het ius civile. In 212 na Chr.
Verleende keizer Caracalla echter aan alle mannen in het Romeinse Rijk het volle
Romeinse burgerschap.
• Vroege middeleeuwen;
o Problemen werden via het personaliteitsbeginsel opgelost. Iedereen werd behandeld
volgens ‘zijn eigen recht’.
• Late middeleeuwen;
o Er werden telkens meer wetten ontwikkeld (statuta). De eerste conflictenrechtelijke
theorie zag het licht omdat het handelsverkeer tussen verschillende stadsteden toenam.
De lex fori beheerst de gerechtelijke procedure. De lex rei sitae (wet van de ligging)
geldt voor de goederen en de wetten betreffende personen voor de burgers van de stad.
De statutenleer deed zijn intrede. De interne rechtsregels (statuta) werden als
beginpunt genomen. De interne rechtsregels werden in klassen ingedeeld waaraan een
toepassingsgebied werd toegekend. Er werd onderscheid gemaakt tussen regels van
personen, goederen en vormenrecht:
a. Regels van personenrecht (statuta personalia) volgen de persoon;
b. Regels van goederenrecht (statuta realia) zien op alle
rechtsverhoudingen van onroerende zaken gelegen binnen de
territoriale grenzen van de staat. Roerende zaken behoren tot de
statuta personalia;
c. Regels van vormenrecht (statuta mixa) bestrijken alle
rechtshandelingen op het grondgebied in die staat.
• Hollandse statutisten;
o Paulus Voet, Ulrik Huber, Johannes Voet en Rodenburg zijn Hollandse Statutisten. Zij
namen het territoriale karakter als uitgangspunt.
o Paulus Voet kwam tot het onderscheid van reële statuten en personele statuten en een
derde groep, de statuta mixta. Er moet gekeken worden of een wetsbepaling onder een
van die drie valt. Daarvoor moet allereerst worden gekeken naar het belangrijkste
onderwerp van de wetsbepaling. De bedoeling van de wetgever is beslissend.
▪ Statuta realia: wetten die tegenover eenieder uitsluitend binnen de grenzen van
het eigen gebied gelden.
▪ Statuta personalia: wetten gelden t.a.v. eigen onderdanen.
▪ Statuta mixta: wetten die zowel binnen als buiten effect hebben.
▪ Voet zet het soevereiniteitsbeginsel voorop. Er is volgens hem geen rechtsplicht
om het recht van andere staten te dulden, maar het is ex comitatae. Dit is een
daad van internationale welwillendheid. Toch gaat hij ook uit van
gebondenheid van landsrechters aan regels van vreemd recht. Volgens hem is
de toepassing van vreemd recht een kwestie van welwillendheid. Hiermee start
langzaam de ontworsteling van het idee dat conflictenrecht universeel moet
zijn.
▪ De leer van Paulus Voet heeft geen invloed op het huidige Nederlandse IPR.
o Johannes Voet: hij nam absolute soevereiniteit als uitgangspunt. Wetten kunnen dus
niet buiten grenzen werken. Dit omdat de wetgever enkel bevoegd is wetten te maken
1
, voor zijn eigen grondgebied. De rechter is volgens Voet niet gebonden het recht van
een ander, vreemd land toe te passen. De rechter kan het wel op grond van de comitas
toepassen. Dit is een soort gunst die staten over en weer aan elkaar verlenen. Dit vloeit
voort uit eigen belang. Johannes meent dat er in veel gevallen uitzonderingen zijn op
de absolute soevereiniteit. De voorbeelden hiervan staan op p. 40 en 41. Denk aan een
testament opgemaakt volgens de regels van een ander land. Volgens hem is dit gewoon
geldig, terwijl zijn vader daar anders over dacht.
o Ulrik Huber: hij is de eerste die staten gebonden acht aan conflictregels en geeft
daarvoor ook theoretische grondslag. Het conflictenrecht behoort volgens hem niet tot
het natuurrecht, maar tot het secundaire ius gentium. Het is positief recht, berustend op
de consensus popolorum. De wet van een land kan uit zichzelf geen kracht hebben in
een ander land. Conflictregels zijn positief recht, omdat ze verhoudingen betreffen die
door menselijke handelingen in het leven zijn geroepen. Het kan echter enkel als ius
gentium fungeren als de volkeren die het stellen de recto ratio met elkaar delen. Huber
acht het recht van de plaats waar handelingen en akten voor recht of buiten recht onder
de levenden of bij versterf gemaakt zijn bepalend. Een gemaakt testament in (de
provincie – want daar zag dit destijds vooral op, zijn gedachtegoed) Holland ook geldt
in Friesland, al golden daar andere regels. Als het testament elders is gemaakt en aldaar
niet voldeed aan de geldende regels, dan geldt het elders ook niet. Als ergens een
contract is opgemaakt, dan geldt dit overal. Alles wat tot de rechtspleging behoort
wordt bepaald door het recht van de plaats waar het proces heeft plaatsgevonden. Voor
het huwelijk geldt het recht van de plaats van voltrekking. Als het in Brabant werd
gesloten maar ongeldig was in Friesland, werd het toch als geldig gezien (tenzij iemand
met het enkele doel om een dergelijk huwelijk aan te gaan naar Brabant keerde en
daarna terugkeerde). Dit omdat het kennelijk strekt tot het ontgaan van het (Friese)
recht. Rechten die volgens het recht van een bepaalde plaats aan de persoonlijke staat
van een persoon zijn toegekend worden overal erkend. Ten aanzien van onroerend goed
geldt dat het is onderworpen aan het recht van de plaats waar het goed gelegen is.
o Betekenis Huber: het belangrijkste van zijn bijdrage is die van het derde axioma: staten
dulden wederzijds dat vreemd recht op hun territorium geldt, zulks tenzij dit in strijd
komt met het staatsbedrijf van de erkennende regering. Het is een internationale
rechtsplicht om het recht van andere staten te respecteren, maar die plicht wordt
begrensd daar waar de staat of haar onderdanen door toepassing worden geschaad.
• Friedrich Carl von Savigny;
o Deze theorie start bij de abstracte rechtsverhouding. Bij iedere rechtsverhouding moet
worden gezocht naar waar dit het meest aan verbonden is. De inhoud, aard en strekking
van het interne recht speelt hierbij geen rol. Het nauwst verbonden recht wordt
gevonden via een aanknopingsfactor, zoals de woonplaats of ligging van goederen. Dit
is een verwijzingsrecht, waar het recht van de statutenleer een afbakeningsrecht was.
Savigny verwerpt het idee van de comitas; De grondslag van het conflictenrecht is
gelegen in de afbakening van de soevereine rechten van staten.
o Hij ontkende de relatie tussen recht en statelijke soevereiniteit.
o Het conflictenrecht van hem werd gezien als indirect: want het geeft niet zelf een regel,
maar verwijst naar een rechtsstelsel die wel een regel geeft. Neutraal, omdat alle
rechtsstelsels op voet van gelijkwaardigheid voor toepassing op internationale gevallen
in aanmerking komen (maar eigenlijk kan dat niet gezegd worden dat er geen voorkeur
is voor eigen recht). Abstract, o.a. omdat er wordt geabstraheerd van de uiteindelijke
materiele oplossing. Ook vanwege regelblindheid: de inhoud van de regels speelt geen
rol bij wat wordt toegepast.
• Nieuwe theorieën.
o Brainerd Currie: kijk vooral naar de bedoelingen van de wetgever, inhoud en strekking
van de rechtsregels om de toepassing te bepalen.
o Robert Leflar: pas altijd het ‘beste’ recht toe.
o Albert Ehrenzweig: de bevoegde rechter past altijd zijn eigen recht toe.
2
,Ontwikkeling IPR
De Statutenleer was de eerste theorie. Het idee was om te kijken vanuit het eigen recht. De
materieelrechtelijke rechtsregel werd gepakt uit het BW en er werd dan gekeken wat het ruimtelijk
toepassingsgebied van die specifieke regel zou moeten zijn. Afhankelijk van de aard en strekking
bedacht men een toepassingsgebied. Er was een categorie gekoppeld aan personen, aan het grondgebied
en aan de plaats van handelen. Paulus Voet is hierbij belangrijk. Hij zei dat buitenlands recht op grond
van de comitas diende te worden toegepast (welwillendheid). Ulrik Huber werkte dat idee verder uit.
Later kwam de conflictenleer – wat een tegengestelde opvatting was. Daarbij werd niet uitgegaan van
het materiele recht. Het uitgangspunt was om te kijken naar aanknopingspunten: waar heeft een
overeenkomst in abstracto zijn zwaartepunt? Sindsdien werd het nationale recht van de persoon
toegepast. Het werd verwijzingsrecht. Het beginsel van nauwste verbondenheid speelde hier een rol.
Conflictenrecht (in Nederland)
• IPR is nationaal recht.
• Leer van Von Savigny staat nog steeds voorop. Het uitgangspunt is het vinden van het recht dat
het nauwst verbonden is met de desbetreffende rechtsverhouding.
• Er zijn echter de afgelopen jaren veel dingen veranderd in hoe de leer wordt toegepast. Partijen
hebben meer vrijheid gekregen (partijautonomie), er zijn verwijzingsregels gekomen die de
zwakkere partij beschermen (beschermingsbeginsel), er wordt rekening gehouden met de
inhoud van het als toepasselijk aangewezen recht (begunstigingsbeginsel) en nog enkele
wijzigingen. De meeste verwijzingsregels zijn echter nog wel neutraal en maken geen
onderscheid tussen het Nederlandse recht en buitenlands recht. Er zijn echter wel bepalingen in
boek 10 die aangeven wanneer Nederlands recht geldt, wat een uitwerking is van de statutenleer.
Doordat het Nederlands stelsel ook die ‘kant’ heeft, is het eclectisch van aard. Het wordt ook
wel omschreven als methodenpluralisme.
• Meerzijdige conflictregels: zien zowel op toepassing van het eigen Nederlandse recht als op
toepassing van buitenlands recht (verwijzingsregels);
o Bijvoorbeeld artikel 10:36.
• Eenzijdige conflictregels: geven aan wanneer Nederlands recht van toepassing is. Het zijn
afbakeningsregels. Gaat het over een wetsartikel of bepaalde afdeling? Dan noemen we het
scope rule. Als een zaak binnen het bereik van die regel valt moet de rechter het toepassen.
• Zelfstandige of materiele conflictenregels: dit is geen verwijzingsregel. Het regelt een
rechtsvraag zelf direct. Denk aan art. 25 Brussel Ibis-Verordening.
• Beginsel partijautonomie: een rechtskeuze is toelaatbaar bij een overeenkomst met
internationaal karakter. De rechtskeuze zet dwingende bepalingen van het recht dat anders van
toepassing zou zijn opzij.
Beginsel nauwste verbondenheid
• Zie art. 10:8 BW;
• Dit mag enkel op basis van objectieve factoren;
• De inhoud van het aangewezen recht of resultaat moet buiten toepassing blijven;
• Er kan een exceptie worden toegepast – als de aanknopingswaarde van de aanknopingsfactor
sterk is afgenomen. In art. 10:8 BW is die exceptie opgenomen. De exceptie mag niet worden
misbruikt om tot toepassing van het recht van de rechter te komen. Ook mag de exceptie niet
worden toegepast als partijen een rechtskeuze hebben uitgebracht.
Beschermingsbeginsel
• Als een verwijzingsregel hierop gebaseerd is dan gaat het om een verhouding waarbij een partij
is betrokken die in het materiële recht gezien wordt als de zwakkere partij. Denk aan de
consument of de werknemer.
o Consument: recht van het land waar hij zijn gewone verblijfsplaats heeft, art. 6 Rome
I-Verordening.
o Werknemer: land waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht.
3
,Begunstigingsbeginsel
• Het beginsel van nauwste betrokkenheid is losgelaten. Denk aan de onderhoudsgerechtigde bij
alimentatie. Als iemand geen alimentatie kan krijgen, wordt gekeken naar welk recht dat wel
kan. Dat is dan een soort herkansing.
Lex causae: het op een rechtsverhouding als toepasselijk aangewezen recht.
• Materieel bewijsrecht.
Lex fori: eigen recht (Nederlands recht) art. 10:3 BW.
• Formeel bewijsrecht.
Verwijzingscategorie
Denk aan de onrechtmatige daad, verkeersongevallen, echtscheiding en erfrecht enzovoort. Een
aanknopingsfactor is de plaats van de handeling of ligging of de gewone verblijfsplaats.
1. Subjectieve aanknopingsfactor: als partijen een vorm van partijautonomie hebben, dan mogen
ze een stelsel kiezen. Dit kan echter beperkt worden – doordat een land bijv. wordt gekozen met
beperkte bescherming voor werknemers. Een rechtskeuze moet vlg. art. 10:10 BW uitdrukkelijk
worden gedaan of anderszins voldoende duidelijk blijken. De rechter mag een keuze niet
veronderstellen. Als het echter impliciet of stilzwijgend blijkt – kan het ook.
2. Objectieve aanknopingsfactor: dit is de plaats van de handeling of gewone verblijfsplaats.
o Getrapte verwijzingsregels zijn er – dat eerst moet worden gekeken of is voldaan aan
de eerste trap – zo nee, dan de tweede.
o Facultatieve verwijzingsregel: aanknopingsfactor met meerdere aanknopingspunten die
niet in een dwingende volgorde hoeven te worden toegepast.
3. Personen- en familierecht
o Van oudsher geldt het nationaliteitsbeginsel.
▪ Daar kunnen problemen mee zijn, denk aan meervoudige nationaliteit. Met
welk lang heeft iemand de sterkste band? Alle feiten en omstandigheden
worden daarbij in aanmerking genomen.
▪ Vreemdelingen: als een vreemdeling geen gewone verblijfsplaats heeft in een
van zijn (vader)landen, dan moet de gewone effectiviteitstoets worden
aangelegd, art. 10:11 lid 1 BW. Als het echter een Nederlander is met ook nog
een andere nationaliteit, dan geldt gewoon de exclusiviteit van het Nederlandse
recht. Dan komt de effectiviteitstoets (beginsel van nauwste betrokkenheid)
niet aan de orde.
▪ Verwaterde nationaliteit: de nationaliteit moet op zijn aanknopingswaarde
worden getoetst. Er moet een realiteitstoets worden aangelegd. Is aanknoping
niet meer reëel, dan is doorgaans overgestapt naar het recht van de gewone
verblijfplaats. Als het gebaseerd is op het beginsel van nauwste verbondenheid
en de nationaliteit fungeert als aanknopingspunt, dan vindt er een toetsing op
aanknopingswaarde plaats via de exceptie van art. 10:8 lid 1 BW. Men moet
dus telkens nagaan of het gebaseerd is op het beginsel van nauwste
betrokkenheid.
o Op de meeste terreinen geldt echter de gewone verblijfsplaats als primaire
aanknopingsfactor.
o Gewone verblijfsplaats;
▪ Vooral een feitelijk begrip.
▪ Er moet sprake zijn van enige duurzaamheid van het verblijf;
▪ De intentie van de persoon kan van belang zijn.
4
,Familierecht aanknopingsfactor (II)
a. Nationaliteit;
o Nationaliteit wordt niet verleend met het oog op aanknoping voor het IPR;
o Problematisch kan zijn dat er sprake is van meervoudige nationaliteit. Met welk land is
dan de nauwste band?
▪ Per conflictregel wordt bepaald hoe moet worden omgegaan met dubbele
nationaliteit (in het BW). Soms moet de effectiviteitstoets worden aangelegd,
maar soms ook niet.
• Stel dat er sprake is van een Nederlander met ook nog een andere
nationaliteit, dan kiest de wetgever voor exclusieve toepassing van het
Nederlandse recht. Het beginsel van de nauwste betrokkenheid blijft
dan achterwege.
• In geval van dubbele nationaliteit van slechts een van beide personen
blijft een toets vaak ook achterwege vanwege rechtszekerheid en
doelmatigheid. Zie bijvoorbeeld art. 10:92 lid 1 BW.
• Bij het begunstigingsbeginsel speelt de effectiviteitstoets ook niet, art.
10:94 BW bijvoorbeeld.
• Vluchtelingen;
o Verdrag van Genéve: land van woonplaats of verblijf is
bepalend. Zie ook artikel 10:17 BW.
▪ Nationaliteit moet op aanknopingswaarde worden getoetst. Dat heet de
realiteitstoets. Is aanknoping niet meer reëel, dan wordt aangesloten op het
land van de gewone verblijfplaats – waarmee wel een band bestaat. Als een
conflictregel berust op het beginsel van nauwste betrokkenheid en de
nationaliteit is aanknopingsfactor, dan vindt een toets op de
aanknopingswaarde plaats via artikel 10:8 lid 1 BW (algemene exceptie). Kijk
dus goed of een conflictregel is gebaseerd op het beginsel van de nauwste
verbondenheid.
b. Woonplaats.
o Knoop je aan bij het leven van iemand;
o Het levert gelijkheid op. Wij gebruiken dit het meest.
o Gewone verblijfsplaats moet worden vastgesteld.
▪ Waar woont iemand?
▪ Waar werkt iemand?
▪ De ‘gewone’ verblijfsplaats is iets anders dan de woonplaats in art. 1:10 BW.
Het is vooral een feitelijk begrip. Er moet sprake zijn van enige
duurzaamheid van het verblijf. De intentie kan ook belangrijk zijn.
• Waar woont iemand?
• Waar werkt iemand?
• Waar is de bank?
• Waar worden abonnementen bezorgd?
Het toepasselijke recht (III)
• Moet de rechter het recht ambtshalve toepassen?
• Ambtshalve toepassing: art. 10:2 BW stelt dat de rechter dat ambtshalve toepast.
o Leer van het facultatieve conflictenrecht: de rechter past in deze leer beginsel zijn
eigen recht toe (lex fori), tenzij een partij zich beroept op de toepassing van
buitenlands recht.
o Wij kennen die leer NIET. In art. 10:2 BW is die leer verworpen. Andere landen
hanteren de leer ook niet. Op pagina 73 staan argumenten waarom deze leer wordt
verworpen.
• In Nederland wordt aangenomen dat de conflictregels niet van openbare orde zijn.
o Hoger beroep: In hoger beroep betekent dit dat de appelrechter enkel tot ambtshalve
toepassing mag komen binnen het door de grieven ontsloten gebied. Als in eerste
5
, aanleg is geoordeeld dat bepaald recht van toepassing is en geen van de partijen gaat
daartegen in? Dan is de rechter in hoger beroep daaraan gebonden – tenzij een regel van
openbare orde is geschonden. Hij moet wel binnen de grenzen blijven en mag niet
alsnog ineens oordelen over het toepasselijke recht.
o Cassatie: de HR mag enkel komen tot schending van het recht als er een klacht is. Er
mag niet vernietigd worden op grond van een onjuiste toepassing in feitelijke instantie
van vreemd recht. Verwerping van een cassatieberoep mag wél gebaseerd zijn op
ambtshalve toepassing van conflictenrecht of buitenlands recht.
o NB. Er geldt verschil bij rechtsmacht en het toepasselijke recht. Rechtsmacht toets je
wel ambtshalve als rechter – het toepasselijke recht enkel in eerste aanleg.
• Moet de rechter de inhoud van het buitenlandse recht ambtshalve vaststellen?
o Ja, dit moet. De rechter moet zelf op onderzoek uitgaan of aan partijen legal opinions
vragen. Als er wordt getwijfeld over de inhoud hangt het van de omstandigheden af wat
moet gebeuren. Er zijn verschillende opties, waarvan het toepassen van een uit dezelfde
rechtsfamilie afkomstig en verwant stelsel de meest logische optie is.
o Ook de voorzieningenrechter moet het conflictenrecht ambtshalve toepassen.
o Buitenlands recht heeft de status van ‘recht’ en moet door de rechter ambtshalve worden
toegepast. In cassatie kan niet geklaagd worden over de verkeerde toepassing van het
buitenlandse recht.
• Mag de rechter een kwaliteitstoets aanleggen?
o Nee, dat mag niet. Het recht moet gewoon worden toegepast – ook als het van mindere
kwaliteit is. Enkel bij strijd met fundamentele waarden van onze rechtsorde blijft
toepassing achterwege wegens strijd met de Nederlandse openbare orde.
Structuur regels
1. Verwijzingscategorie;
2. Een regel met aanknopingsfactor;
3. Toepasselijk recht.
Kwalificeren
• Er zijn verschillende theorieën:
o Lex causae: aan de hand van het als toepasselijk aangewezen recht.
o Rechtsvergelijking;
o Lex fori: het recht van de rechter.
▪ De materieelrechtelijke norm wordt ook op conflictenrechtelijk niveau
toegepast. Wij bepalen in Nederland zelf wat er wel en niet onder valt. Het IPR
staat in Nederland los van het privaatrecht en we hanteren ook een eigen
nationaal conflictenrechtelijk begrippenapparaat.
▪ We houden geen rekening met het buitenlandse conflictenrecht. Geen
herverwijzing dus. Compensatie is wel mogelijk als je minder krijgt.
• Rechtbank NH 19 december 2018: als het gaat over erfrecht en een
ander land neemt geen deel aan de erfrechtverordening verwijzen we
wel terug.
• Secundaire kwalificatie: aan de hand van welke regels moeten we vaststellen of iets tot een
bepaalde verwijzingscategorie behoort? Wij doen dat aan de hand van ons eigen recht. Het IPR
en conflictenrecht wordt immers gezien als nationaal recht. We stellen eigen verwijzingsregels
op. Wij bepalen dus welke regels uit het betrokken stelsel naar ons inzicht behoren tot het
resultaat van de verwijzing. ‘Het komt aan op het doel en de functie van de regels’.
• Voorvragen beantwoorden: bijvoorbeeld: “Is het kind wel een wettig kind?” want alleen dan
kun je de hoofdvraag (wie erft) beantwoorden. Wij gebruiken de leer van de zelfstandige
aanknoping. De eigen conflictregel beslist zowel over de voor- als over de hoofdvraag. Zo
beslist de rechter altijd op dezelfde wijze. Dat levert internationale beslissingsharmonie op.
6
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur demialtena98. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €4,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.