Landbouw -en voedingseconomie
Prof. dr. Xavier Gellynck
Examen: 4 vragen > toepassingen uitwerken (2) + nieuw concept
verduidelijken (2)
, Hoofdstuk 1: Inleiding
• Economische wetenschappen
De economische wetenschap = de wetenscahp waarin de menselijke behoeften en hun
bevrediging bestudeerd worden. = studie van het gebruik van schaarse en nuttige middelen
in hun alternatieve aanwendingsmogelijkheden.
Economische theorie = samenhangend geheel van wetmatigheden die het verband tussen
economische verschijnselen verklaren.
Economische wet = de uitdrukking van een regelmaat van samenhangen tussen
economische activiteiten. ('ceterus paribus' > bepaalde samenhangen zullen zich slechts
opnieuw voordoen onder de voorwaarde "al de rest gelijk zijnde". > Ceterus paribus is nooit
ten volle vervuld want er zijn veel bepalende invloedsfactoren)
wet van het afnemend marginaal nut: naartmate de verbruikte hoeveelheid stijgt, daalt het
marginale nut
wet van de afnemende meeropbrengst: naarmate een grotere hoeveelheid van een
productiemiddel wordt ingezet bij een constante hoeveelheid van andere
productiemiddelen, zal het effect op de productie steeds kleiner worden.
wet van de vraag en aanbod: omvatten het mechanisme van de prijsvorming
KING-effect: prijs van voedingswaren stijgt meer dan evenredig met de daling van
aangeboden hoeveelheid > inelastische vraag want prijselasticiteit geeft de procentuele
wijziging van de vraag weer bij een procentuele wijziging van de prijs: de vraag zal minder
dan evenredig wijzigen met de prijs (vraag daalt gering in vergelijking met prijsstijging en
vraag stijgt gering in vergelijking met prijsdaling: dus een inelastische vraag)
wet van Engel: hoe hoger het inkomen, hoe lager het relatief (in verhouding tot totaal loon)
aandeel van uitgaven voor voeding (dalende inkomenselasticiteit)
2 methodes :
Deductie ("DE THEORIE") > vertrekt van zekere en onbetwistbare principes, waarbij door
logische redenering, afleidingen worden gemaakt: van theorie naar toepassing (feiten)
Inductie ("WE STEKEN IETS IN EEN THEORIE") > vertrekt van proefondervindelijk onderzoek
om hier wetten uit te formuleren. (economische wetenschappen = gedragswetenschap dus
nooit harde resultaten > vandaar 'ceteris paribus')
, • Landbouw, voeding en economie
Landbouweconomie in enge zin = studie van de aanwending van schaarse middelen met het
oog op hun alternatieve aanwendingsmogelijkheden voor de landbouwproductie.
Landbouweconomie in ruime zin = de economische wetenschap die begaan is met de
aanwending van schaarse middelen voor alle aanwendingsmogelijkheden die in verband
staan met de productie, verwerking en commercialisatie van producten van plantaardige en
dierlijke oorsprong.
Landbouw is de belangrijkste economische activiteit op wereldschaal.
Landbouwproductie Voeding
Plantaardige productie
Consumptieproducten
Landbouw
Dierlijke productie
Agribusinesscomplex = ABC = de directe en indirect samenhangende economische
activiteiten verbonden met productie, verwerking en afzet van een agrarisch product, met
inbegrip van de met agrarische productie samenhangende toeleverende en
dienstverlenende bedrijven. (houdt ook rekening met relevante relaties die zich strikt
genomen buiten afzetkanaal voordoen).
Belang:
o landbouwer geraakt steeds meer ingebed in een netwerk van relaties
door de industrialisatie van de landbouwsector
o dynamiek en complexiteit van de productieomgeving
3 kernbegrippen binnen ABC: schakels = sectoren en activiteiten (verticaal=productieketen
en horizontaal=ondersteunend), relaties tussen de schakels (fysiek en niet-fysiek (=kennis,
vertrouwen)), resultaten die geboekt worden op het niveau van ABC (efficiëntie, kwaliteit,
concurrentievermogen)
,Korte keten = wanneer producten uit de landbouwsector door de landbouwer zelf
rechtstreeks aan de man gebracht worden
Groothandel = commerciële onderneming die voor eigen rekening en risico goederen
verhandelt die buiten de eigen onderneming zijn vervaardigd en die voornamelijk aan
bedrijfsmatige afnemers worden afgeleverd.
Retail = waar voeding en dranken verkocht worden aan consumenten
food service(s) = voeding en dranken worden buitenshuis aangeboden (restaurant, bars,
take away,..)
Convenience trend = de trend waarbij consumenten overstappen naar 'one-stop'
oplossingen die hen aangereikt worden door retailers die duizenden producten aanbieden,
het hele jaar rond, onder hetzelfde dak en met een gemakkelijk toegankelijke en gratis
parking (<=> traditioneel: dagelijks naar lokale gespecialiseerde voedselwinkels)
• Algemene landbouw -en voedingseconomie
Algemene landbouw -en voedingseconomie = de studie van de schaarse hulpbronnen van
de landbouw in ruime zin > studieterrein omvat: toeleverende sectoren, eigenlijke
landbouwproductie, verwerkende sectoren en de distributie naar de consument toe.
> Individuele economische agent is niet in staat het globale verloop van prijzen en
hoeveelheden van productie of productiemiddelen te beïnvloeden (kan zorgen voor conflict
tussen landbouwer en landbouwsector/economie)
• Situatieschets van de landbouw
Vlaamse land -en tuinbouw
Kort na WOII: traditioneel, kleinschalig gemengd landbouwbedrijf ==> vandaag:
gemechaniseerd (soms geautomatiseerd), gespecialiseerd en geïntensiveerd, mede door
GLB (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid) die vaste afzetprijzen garandeerde.
Dus sinds WOII:
• areaal (= verspreidingsgebied) ↓
• Werkgelegenheid ↓
• MAAR prductiviteit ↑ (door specialisatie) > zowel productiviteit per oppervlakte-
eenheid als per arbeidskracht
==> Europese Gemeenschap sinds jaren 80 voor de meeste landbouwproducten
zelfvoorzienend.
, Structuur
Vlaamse landbouw wordt gekenmerkt door specialisatie (belangrijkste specialisatie: veeteelt
(rund sterkst vertegenwoordigd), gevolgd door akkerbouw en tuinbouw), schaalvergroting,
verbreding en innovatie
specialisatie hangt af van : beschikbare kennis, arbeid, grond en kapitaal, hoge
investeringskosten, toegenomen eisen aan het productieproces
Verbredingsactiviteiten = activiteiten van landbouwers die niet rechtstreeks met de
productieactiviteit te maken hebben, maar waaruit de producent een aanvullend inkomen
haalt.
Belangstelling voor lokale voedselproductie stijgt om de kloof tussen producent en
consument te dichten > denk maar aan korteketeninitiatieven, community supported
agriculture (zelfvoorzieningspaketten), volkstuinen
Economisch
eindproductiewaarde: grootste deel afkomstig van veeteelt (belangrijkste producten:
varkensvlees, melk en melkderivaten, rundsvlees, groenten en niet-eetbare
tuinbouwproducten).