📕
Notes
Facilities Design
FLP: Inleiding
Overzicht:
X-as (Product Varieteit):
Laag = Weinig type producten. Massaproductiesystemen, hoog volume (Pasta, shampoo, ...)
Hoog = Hoog aantal type producten. Laag volume, extremum: One-of-a-kind.
Y-as (Process Flexibiliteit):
Types Layouts: Hoog → Laag
Notes 1
, Doksysteem (Vaste Plaats Layout): Product verplaatst niet, bedrijfsmiddelen bewegen. Huizen,
vliegtuigen, ...
Voordelen: Beweegt niet,
Nadelen: Personeel beweegt (risico overschrijding deadlines),
Functionele Lay-out / Job Shop / Process Layout: Machines staan gegroepeerd in afdelingen
volgens type bewerking dat ze uitvoeren, Metaalindustrie, Hospitalen
Voordelen: Machines kunnen op meerdere stappen in productieprocess gebruikt worden.
Hoge bezettingsgraad, lage kost.
Nadelen: Chaotische flows
Manufacturing Cel / Group Technolog Based Layout: Combinatie van efficientie Lijnomgeving
en flexibiliteit Job Shop.
Group Technology Cell (Minifabriek, Subplant Job Shop): Functionele Layout binnen de
cel
Cross-Trained Team Operatoren: Elk persoon kan elke machine bedienen.
Group Technology Flow Line (JIT Cell):
Cross-Trained Team Operatoren: Elk persoon kan elke machine bedienen.
Ongebonden Lijn
U-Shaped Layout (operatoren kunnen elkaar makkelijker helpen)
Lijn Omgeving: Machines staan gegroepeerd in lijnen, gericht op productie van een bepaald
type product. Geen backtracking. Geen overslagen.
Gebonden Lijn (Paced, Connected- Line): Geen buffers. Vanaf productie in station 1 klaar
is, direct naar station 2. Auto-assemblage
Takt time: Tijd dat een product per station maximum nodig heeft vooraleer het
doorschoven wordt. Gelijk bij elk station.
Continu Lopende Band (Equipment-paced): Bewegende ketting. Door middel van
lijnaanduidingen op de lopende band moet de arbeider de nodige verwerkingen
doen binnen de takt time. Arbeider moet meelopen.
Intermitterende Lijn (Operator-paced): Lopende band wordt stilgezet wanneer
arbeider er aan werkt. Wanneer takt time voorbij is draait de lopende band terug.
Synchrone werking.
Eenzelfde ritme.
Voordelen: Lijnbalancering, Goede beheersbaarheid, Automatisering, laaggeschoolde
kunnen ingezet worden.
Nadelen: Duplicatie machinetypes kan nodig zijn mits geen herhaling mogelijk. Lage
flexibiliteit
Ongebonden Lijn (Unpaced, Disconnected, Batch Production- Line): Stations kunnen
onafhankelijk van elkaar werken. Geen synchronisatie.
Continue Flow: Massaproductie
Hybride Layouts: Mengeling van meerde types.
Notes 2
, Gevolgen: van hoog → lage varieteit
Lotgrootte stijgt (van laag naar hoog volume, logisch).
Complexiteit daalt (de graad van moeilijkheid om systeem te plannen/controleren)
Beheersbaarheid stijgt (
Produktkost daalt (massaproducten hebben lagere kost dan one-of-a-kind)
Levenscyclus Product: Naarmate volume stijgt is het aangewezen meer naar linksonder te
verschuiven op de matrix, naar lijnomgeving dus .
Startup Fase: volumes blijven klein, Job Shop is aangewezen.
Groei Fase: Volumes nemen toe
Matuiteit Fase: Volumes vlakken af / blijven stabiel / hoog
Uitgefaseerd: Volume daalt
Types Layouts vs Locatie KOOP:
PUSH Processen: O.b.v. Forecast
KOOP: Klantenorder-Ontkoppelpunt, Push/Pull Boundary, Inventory/Order Interface
PULL Processen: Aangedreven door vraag van klant
Push/Pull View (Lokatie van KOOP): Zijn niet 1-op-1 te mappen per se. Uiterste zijn niet mogelijk
bij elkaar.
Engineer To Order (ETO): Geen enkel process in Push Modus. Huizen, Jachten, ...
Make To Order (MTO): Het materiaal wordt in Push Modus aangekocht. De rest wordt volledig
in pull modus gedaan. Meubels, ...
Assemble To Order (ATO): Componenten en subassemblies liggen klaar in voorraad tot
klantenorder.
Notes 3
, Make To Stock (MTS): Alles gebeurd in push modus. Perfect finished product ligt klaar in
supermarkt. Alles is dus op basis van forecast.
FLP: Data
Functionele Omgeving / Job Shop: Machines staan gegroepeerd in afdelingen volgens type
bewerking dat ze uitvoeren. Leidt tot chaotische flows op werkvloer.
Probleemstelling:
Gegeven: Lijst van verschillende departementen/facilities die we willen plaatsen in layout.
Vraag: Hoe bepaald men de optimale layout?
Geschikt bij:
Kleine volumes: Enkelstuks- en enkelkleinseriefabricage
Kleine herhalingsgraad vraag of helemaal op order
Benodigde Data: FLOW DATA. Facility pairs met hogere interactie dichter bij elkaar liggen.
Kwantitatieve Flow Data: Meten van fysische flow (materiaalstromen) tussen facility pairs,
Adhv maatstaf (aantal stuks/uur, trips/dag, pond/week, ...).
From-to Matrix:
Uitleg:
Van linkerkolom naar rechterkolom.
Flow van 12 trips/dag van Facility 1 naar Facility 2
Flow van 0 trips/dag van Facility 2 naar Facility 1
Nullen worden niet ingevuld
Notes 4