Vergelijkende biologie
HOOFDSTUK 1: DE CEL
CELLEN STRUCTUREN IN/ROND DE CEL
1.Celtheorie 1.Celkern Lysosomen 7. Chloroplasten
- Alle organismen zijn samengesteld uit - Bevat genetisch materiaal in de vorm - Membraan-omgeven vesikels - Vooral aanwezig in planten
cellen. van lineaire chromosomen - Bevatten digestieve enzymen - Bevat chlorofyl voor fotosynthese
- Cellen zijn de kleinst levende dingen (DNA+eiwitten=chromatine) - Zorgen voor afbraak macromoleculen, - Omgeven door 2 membranen
- Cellen ontstaan uit reeds bestaande - Omgeven door nucelaire enveloppe vreemde stoffen, foutgevormde - Gecompartimentaliseerde
cellen (alle cellen zijn afstammelingen (dubbele fosfolipidenlaag) stoffen,… membranen: thylakoiden en grana
van elkaar). - Nucleaire lamina - Bevat eigen DNA
- Poriën: zodat eiwitten in de cel Toep: Lysosomal storage disorders: - Gebruikt licht om suikers en ATP te
De cel is in 1665 ontdekt door Robert kunnen en RNA uit de cel kan Vb. Ziekte van Tay-Sachs: verlies van 1 genereren
Hooke. De grootte van een cel is - Nucleoli: ribosoomactiviteit: zorgt lysosomaal enzyme -> afbraak verloopt - Delen zelf voor vermenigvuldiging
40micrometer. voor RNA-synthese en RNA-eiwitten niet normaal -> aantasting zenuwcellen ->
spierrigiditeit en epileptische aanvallen Plastiden:
Cellen worden waargenomen met De nucleolus bestaat uit: RNA-genen, RNA Chloroplast+amyloplast+leukoplast
microscopen: LM (tot 200nm) en EM (tot en RNA-eiwitten. 4. Vacuolen
0,2 nm). - Zorgt voor de osmotische balans en 6. + 7.
2. Ribosomen opslag - Geëvolueerd langs dezelfde weg
Alle cellen hebben dingen gemeen: - Eiwitfabrieken - Bevat verschillende types: - Hypothese: ontstaan door
Genetisch materiaal in kern/nucleolus - Bestaat uit rRNA en eiwitten Centrale vacuole bij plantencellen endosymbiose. Argumenten:
Cytoplasma (semi-vloeibare matrix) - In cytosol/cytoplasma Contractievacuolen bij protista 2 membranen
Plasmamembraan (dubbele Plip-laag dat - Komt voor in alle cellen Opslagvacuolen vb. vetcellen Eigen DNA en ribosomen
bestaat uit eiwitten en cholesterol). (De 2 subeenheden van de ribosomen Even groot als prokaryoten
worden bezorgd door de nucleolus). 5. Microbodies Delen via splijting zoals bacteria
2. Prokaryote cellen - Geen deel van 3. Theorie: eerst waren er alleen prokaryoten
- Geen kern, genetisch materiaal zit in 3. Endomembranair systeem - Glycoxysomen: (in planten) bevatten -> vormen plasmamembraan -> 1
kernzone = serie membranen doorheen cytopl en enzymen die vetten -> carbohydraten membraan + 1 toegevoegde aërobe
- Cytoplasma compartimentaliseert de cel. - Peroxisomen: bevatten oxidatieve prokaryoot -> dubbel membraan
- Plasmamembraan en celwand enzymen: H2O2 wordt afgebroken tot
- Ribosomen Endoplasmatisch reticulum H2O en O2 8. Cytoskelet
- Geen membraan-omgeven Organellen - RER: ribosomen zorgen voor ruw - Netwerk eiwitvezels
- Cytoskelet uitzicht. 6. Mitochondria - Onderhoudt vorm van cel
- Roterend flagellum (beweging) Zorgt voor synthese van - Bevatten enzymen voor oxidatief - Houdt organellen op plaats
gesecreteerde eiwitten. metabolisme voor omzetting tot ATP - Helpt bij beweging: motor proteïne
2 typen: - SER: weinig ribosomen. - In alle eukaryote cellen - Dynamisch: opbouw en afbraak
- Archaea: geen peptidoglycaan in Zorgt voor: synthese van - Omgeven door 2 membranen: - Bestaat uit polymeren van identieke
celwand membraanlipiden + Calcium opslag uitwendig (glad) en inwendig subeenheden:
- Bacteria: wel peptidoglycaan in (nodig voor contractie en relaxatie) + (geplooid -> cristae) AF: contracties, kruipen
celwand (kan je aantonen adhv Detoxificatie van vreemde stoffen - Matrix binnen de inwendige laag MT: organisatie en beweging van de cel;
Gram+/- kleuring) - Intermembranaire ruimte gevormd uit centriolen in centrosoom
Studie van prokaryoten = microbiologie Golgi apparaat - Bevat eigen DNA IF: stabiliteit structuur
- Bestaat uit golgi lichaampjes - Metaboliseren suiker tot ATP
3. Eukaryote cellen - Cis(voor) en Trans(achter) kant - Gedragen zich als cellen binnen een 9. Extracellulaire structuren
- Membraan-omgeven nucleus - Zorgen voor het inpakken en cel en zijn niet autonoom Plantencellen en enkele protista bevatten
- Gecompartimentaliseerd in organellen distributie van materiaal naar Productie van een cel wordt bepaald door cellulosen en fungi bevatten chitine.
en endomem: branair systeem verschillende delen van de cel. DNA van de cel én van de mito -> DNA van
- Cytoskelet - Doen aan post-translationele mito kan dus niet onafhankelijk Dierlijke cellen produceren een ECM:
- Dieren- en plantencellen modificaties van eiwitten en lipiden vermenigvuldigen in een buisje. glycoproteinen + fibreuze eiwitten
Studie van eukaryoten = celbiologie voor afgifte via cisternae geconnecteerd met cytoplasma via
- Synthese van celwandcomponenten integrines, aanwezig in plasmamembraan.
De structuren zorgen ervoor dat de cellen
elkaar herkennen vb. cel van de lever gaat
niet gestuurd worden daar de cellen van
het hart.
,HOOFDSTUK 2: CELDELING
BACTERIA EUKARYOTEN
Celdeling gebeurt door binaire splijting: 1.Chromosomen Mitose Meiose
- Enkelvoudig, circulair dubbelstrenging - Lineair 1. Profase Leidt tot de productie van gameten.
DNA wordt gerepliceerd - Elke soort heeft een verschillend - Chromosomen blijven condenseren - Gameten: haploïd n: bevatten de helft
- Replicatie begint aan oorsprong en aantal (mens 46/23paar) - Centriolen verplaatsen naar celpolen van het aantal chromosomen
verloopt bidirectioneel - Bestaat uit chromatine - Vorming spoelfiguur - Adulte/somatische cel: diploïd 2n
- Nieuwe chromosomen worden naar (DNA+eiwitten) - Nucelaire enveloppe lost op
tegengestelde einden gebracht • Heterochromatine: komt niet tot Sexuele reproductie includeert de fusie
- Een septum wordt gevormd en splitst expressie 2. Prometafase van gameten = fertilizatie
de cel in 2 • Euchromatine: komt tot expressie - Chromosomen hechten aan ➔ Genereert diploïde zygoot
- Septatie onder controle van eiwitten - Variëren in grootte, locatie spoelfiguur via kinetochoren
centromeer,… - MT worden gevormd uit celpolen naar Meiose I en II volgen elkaar op zonder
= clonale reproductie - Karyotype: afbeelding van een de kinetochoren replicatie van genetisch materiaal
chromosoom zoals deze tijdens de - MT trekken elk chromosoom naar het ertussen.
celdeling te zien zijn onder een centrum van de cel
microscoop MEIOSE I
- Homologe chromosomen: maternale 3. Metafase Homologe chromosmen worden
en paternale kopijen van eenzelfde - MT aligneren de chromosomen thv de geassocieerd = synaps.
chromosoom metafase plaat Eiwitten houden de homologen samen in
- Gerepliceerde chromosomen zijn - Polaire MT verbinden de 2 polen een synaptonemaal complex.
verbonden door kinetochoren en
cohesine 4. Anafase Crossing-over = genetische recombinatie
- Zusterchromatiden: 2 kopijen van het - Afbraak cohesine eiwitten -> scheiding tussen niet-zusterchromatiden
gerepliceerde chromosoom centromeren (uitwisseling van regio’s)
- MT trekken zusterchromatiden naar
2. Celcyclus de celpolen Chiasmata: plaatsen van crossing-over
G0 fase: - Kinetochoren worden uit elkaar
Cellen in rust. getrokken Zie dia’s voor stappen van meiose I en II.
- Polen groeien uit elkaar
Interfase Meiose VS mitose
G1 -> celgroei 5. Telofase Meiose:
- Spoelfiguur verdwijnt - Synapsvorming en crossing-over
S-fase -> synthese van DNA: - Nucelaire enveloppe vormt zich rond - Zusterchromatiden blijven bij elkaar
• DNA replicatie elke set van zusterchromatiden bij meiose I
• Productie zusterchromatiden - Chromosomen ontvouwen - Kinetochoren van zusterchromatiden
- Nucleolus verschijnt in elke kern hechten aan = pool bij meiose I
G2 fase -> chromosmen condenseren + - Geen DNA replicatie tussen meiose I
mitochondria en organellen repliceren: 6. Cytokinese en II
• Centromeren repliceren + - Deling van de cel in 2 gelijke delen
verbinden door cohesine eiwitten - DIERLIJKE CEL: constrictie AF + Productie mitose: 2 diploïde cellen
• Kinetochoor eiwitten binden aan contractiele klievingsring Productie meiose : 2 haploïde cellen
centromeren - PLANTCEL: plasmamembraan vormt
• MT hechten aan kinetochoor celplaat tussen de kernen Genetische verschillen worden
• Centriolen repliceren en bewegen veroorzaakt door:
naar elke celpool - Crossing-over
- Wilelkeurige allignering van
homologen in metafase I
= independent assortment
-> genetische variabiliteit
,HOOFDSTUK 3: DE LEVENSBOOM
LEVEN CLASSIFICATIE VAN ORGANISMEN ORGANISMEN GROEPEREN
Van 1 gemeenschappelijke voorouder kan Aristoteles: verdeelde levende wezens in 3 domeinen en 6 rijken:
je 3 groepen onderscheiden: dieren en planten. PROKARYOTEN:
- Domein Bacteria - Bacteria
- Domein Archaea Later werden basiseenheden of genera - Archaea
- Domein Eukarya gevormd:
- Felis: katachtigen EUKARYOTEN:
1.Fundamentele eigenschappen van leven - Equus: paarden - Protista
- Cellulaire organisatie - Plantae
- Groei en metabolisme Linneaus voerde de binomiale benaming in - Fungi
- Ontwikkeling (tweedelige namen). - Animalia
- Voortplanting - Homo sapiens
- Homeostase: cte houden van interne
condities Taxonomie = wetenschap die levende
- Erfelijkeheid wezens klassifieert.
Taxon = groep organismen binnen een
2. Oorsprong van leven klassificatie.
Je kan 2 mogelijkheden onderscheiden:
- Leven is spontaan op aarde ontstaan 1.Hiërarchie van Linneaus
- Leven is afkomstig van andere Taxa gebaseerd op gemeenschappelijke
planeten = PANSPERMIA kenmerken.
De eerste organismen ontstonden tussen Limitaties van de hiërarchie
3,8 en 2,5 BYA. - Houdt geen rekening met
evolutionaire relaties Archaea en Eukarya zijn meer met elkaar
De vroegere atmosfeer was een - Zijn eenheden zijn niet equivalent verbonden dan Bacteria.
reducerende atmosfeer. Groenten fam: 16 000 species
Katten fam: 36 species
Miller en Urey voerden een experiment uit
dat die vroegere atmosfeer Een systematische en fylogenetische
reproduceerde: revolutie is aan de gang!
- Bliksem werd gesimuleerd adhv
elektrodes
- Kleine organische moleculen werden
gevormd
Hypothesen over de oorsprong van leven:
- RNA vormde het eerste genetische
materiaal
- AZ polymeriseerden tot eiwitten
- Onstaan metabole signaalwegen
- Vetdruppels werden levende cellen
- Verdere innovaties leidden tot
diversiteit van leven
, HOOFDSTK 4: VIRUSSEN
VIRUSSEN BACTERIOFAGEN – BACTERIELE VIRUS ZIEKTEN
- Zijn geen organismen en kunnen niet 1.Virale vormen Fagen zijn virussen die bacteria infecteren. 1.Veroorzaakt door virussen
geplaatst worden in een van de rijken 2 simpele vormen: Fagen vertonen 2 reproductieve cycli: - Acute infectie: korte duur, snel
- Zijn parasitaire chemicaliën met - Helicaal - Lytische cyclus: virus doodt Vb. Griep, verkoudheid
RNA/DNA ingepakt in het eiwit - Icosahedraal gastheercel - Trage infectie: soms trage degeneratie
- Zijn geen cellen maar virions (voldoen Sommigen kunnen ook complexer zijn: - Lysogene cyclus: virus incorporeert in weefsels
niet aan de 3 eig van een cel) - T4 bcf: binale symmetrie het genoom van de cel Vb. multipele scelerose
- Kunnen allen reproduceren binnen - Pokkenvirussen: multigelaagde capsid - Latente infectie: ongemerkt
een levende cel Een Lytische faag is virulent. Vb. Herpes simplex
- Variëren in grootte en vorm Virussen met een enveloppe zijn polymorf Een lysogene faag is gematigd. - Chronische infectie: geen symptomen,
-> geen symmetrie. wel overdraagbaar
Virussen komen dus steeds intracellulair 1.Lytische cyclus (zie grafiek)
voor in pro- of eukaryoten, waar ze 2. Virale genomen - Adsorptie: virale aanhechting
gebruik maken van de aanwezige enzymen RNA virussen: delen in cytoplasma van - Penetratie: virale injectie 2. Influenza virus
voor hun eigen werking omdat ze die gastheercel - Synthese: aanmaak virale Griepvirussen zijn omgeven door een
enzymen zelf niet hebben. DNA virussen: delen in de kern van componenten enveloppe en hebben een gesegmenteerd
= PARASITAIR eukaryote gastheercel - Assemblage: componenten RNA genoom.
samengevoegd - Type A: ernstige epidemie in mens en
Virussen hebben eenzelfde basisstructuur: DNA virus - Vrijzetting: virale release -> dier
Nucleïnezuurkern omgeven door een Na binnendringen wordt DNA gastheer gastheercel breekt -> LYSIS - Type B en C: milde humane infecties
capsid (= beschermende proteïnemantel). uitgeschakeld. - Subtypes verschillen in hun eiwit
- Nucleïnezuur: DNA/RNA, lineair of DNA virus: transcriptie tot mRNA -> 2. Lysogene cyclus ‘spikes’:
circulair, enkel- of dubbelstrengig expressie van eiwitten: - Integratie of lysogenie: faag integreert • Hemagglutinine H: helpt in virale
- Binnen een capsid zitten vaak - Vroeg: specifiek DNA pol (duplicatie in cellulair genoom als profaag en entry
enzymen viraal DNA) deelt mee met het gastheergenoom • Neuraminidase N: helpt in virale
- Later: capsid-eiwitten (lysogene bacterie) exit
Veel dierlijke virussen zijn omgeven door - Inductie: faag terug in de lytische fase H en N eiwitten
een enveloppe (= eiwitrijk RNA virus = switch van lysogeen naar lytisch veranderen/muteren constant
lipidenmembraan rond de capsid). Geen transcriptie nodig -> mRNA -> Jaarlijks nieuwe griepinentingen
expressie van eiwittten: Conversie: profaag wijzigt de genetische nodig, algemeen vaccin niet
Virussen zijn altijd intracelullaire - Vroeg: RNA pol (replicase) code van de bacterie en daardoor ook zijn mogelijk
parasieten. - Later: capsid-eiwitten eigenschappen. Klassificatie van type A virussen in 13 H
- Host range: types van geïnfecteerde subtypes en 9 N subtypes, bvb A(H1N1).
organismen 2 soorten:
- Weefseltropisme: types van - Negatieve strand RNA virus: Griepvirussen kunnen ook genetische
geïnfecteerde cellen Codeert zelf niet voor eiwit, dat doet recombinatie ondergaan wanneer 2
zijn RNA complement (moet dus subtypes een cel infecteren:
Veel virussen zijn ziekteverwekkers, maar vooraf een replicase bevatten) - Creëert nieuwe combinatie van
sommigen zijn niet schadelijk. Ze kunnen - Positieve strand RNA virus: ‘spikes’ (virus verandert zijn buitenste
ook jaren latent blijven. Codeert normaal voor eiwit. mantel zo snel dat het niet herkent
kan worden door hun antilichamen)
Virussen kunnen buiten een cel niet - Antigene ‘shifts’ veroorzaken
reproduceren en worden dan metabool pandemieën = wereldwijde epidemie
interte virions genoemd. Vb. Spaanse griep, Hong Kong griep,…
Ze kapen de transcriptie- en Antigenetische shift = 2 subtypes van een
translatiemechanismen van de cel om zo virus gaan zich recombineren tot een
hun eigen virusgenen tot expressie te nieuw subtype virus dat een combinatie
brengen -> vrijzetting van nieuwe virus. heeft van de 2 delen. Komt alleen voor bij
type A influenzavirussen.
Zorgt voor het onstaan van
nieuwe eig van een virus
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur rachelsebahat. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,19. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.