Hoofdstuk 2: De vroeg-Romeinse tijd
(Caesar tot Vespasianus)
1. Pre-Romeinse maatschappijstructuur en de eerste contacten
met Rome
De eerste contacten met Rome (handelaars, verkenners,..) zorgen voor veel info. Er waren veel
stammen en stammenverbanden aanwezig met wisselende onderlinge verhoudingen, oorlogen,..
aanwezig. Sommigen hadden een egalitaire staatstructuur en anderen een hiërarchie.
- Aan de kust Menapiërs: hadden geen sterk ontwikkelde staatstructuur + weinig muntslag
weinig politiek en economie, wat bij de Nerviërs wel aanwezig was
- In het oosten Eburonen: belangrijke stammen met muntslag, versterkte plaatsen, proto-
centrale nederzettingen (hogere vorm van nederzettingen)
- Treveri
- Allerlei stammen aan de rechterkant
Weinig hiërarchie aanwezig, vooral landbouwers die wonen in omgrachte nederzettingen in
hout, vergankelijke materialen
Bv. Latifundia = inheemse boerderijen (fermes indigènes), typische boerderijen uit de late
ijzertijd en de vroege-Romeinse tijd in Noord-Gallië
1.1 Kernpunten
- Stammengemeenschappen met losse, hiërarchisch georganiseerde maatschappijstructuur
geleid door een elite die haar macht baseert op handel, geweld, gift-exchange en
redistributie, eventueel vanuit een machtsbasis (oppidum)
Kleine machtige elite met macht op basis van geweld (tegen bevolking/om buit te
verwerven), handel, gift-exchange,..
- Sedentaire/ gemengde landbouwvoering als basis van de economie
- Nederzettingen: houtbouw, boerderijen
- Krijgerscultuur bij vele stammen
1.2 Elite en martialiteit (krijgerscultuur)
1) Geweld is een belangrijk en drijvend element bij de elite. Zich onderscheiden in een gevecht
brengt eer en aanzien
2) Geweld staat niet op zichzelf. Het maakt deel uit van de interactie tussen groepen, net als
gift-exchange
3) Nauw verweven met de “age-classes”: leeftijdsgroep van jonge mannen (iuventus). Het
vechten, strijden, doden maakt een essentieel deel uit van de cyclus van het leven en man-
worden. Het leven wordt zin gegeven door dat van een ander te vernietigen
4) Geweld = normaal en alomtegenwoordig. Er waren geen centrale autoriteiten die het
monopolie hadden. Iedereen kan het gebruiken
, 5) MAAR er is een gedragscode aan verbonden en het is vaak geritualiseerd, Bv. depositie van
zwaarden in graven, heiligdommen, rivieren
6) Sterk verweven met het tribale cliëntelisme of gefolgschaft tweerichtingsverkeer (gifts,
feesten: redistributie) ruilen van goederen en diensten in ruil voor politieke steun, vaak
met een impliciete of expliciete tegenprestatie en redistributie
Bv. in ruil voor speciale goederen zoals zout,.. zal de boerengemeenschap ook
krijgsmacht krijgen
1.3 Oppida
- De machtscentra tijdens de 2de en 1ste eeuw v.C. van 5 tot 50 ha groot
- Permanent bewoonde versterking met centrale functies,
- Op prominente, verdedigbare hoogten, versterkt met grachten en wallen + steile flanken
zodat een toegangsweg aanleggen moeilijk is
- Verzameling van politieke (elite), religieuze (heiligdommen) en economische macht
- Centra van redistributie, ambachten,..
Bv. oppidum van de Titelberg, omwalde hoofdplaats van de Treveri
Geen stad in de huidige zin van het woord!
Nog een vb: Bibracte, 200ha groot oppidum van de Aedui
Socio-economische functie Archeologische zichtbaarheid
Politiek centrum Muntslag (ateliers)
Elite-residentie Steenbouw
Vluchtburg voor de stam Verdedigingsstructuren
Centrum van de lange-afstandshandel Importgoederen
Voedselopslag Graanopslaggebouwen
Technologische specialisatie (Half)fabricaten + ateliers
Collectieve cultus Heiligdommen en deposities
Voor de wallen is heel veel grond nodig = nog een bewijs voor de aanwezigheid van een
centrale macht, iemand moest aan het hoofd staan van deze werken
Zuidelijker: meer vruchtbare bodems meer oppida
Sterkere hiërarchie dan noordelijk gelegen stammen
1.4 Handel en economie
1.4.1 Muntslag
- Niet bij alle stammen
- Uiting van centralisatie van macht en hiërarchisering van machtsnetwerken