klassieke sociologische theorie
college 1
Wat is dat eigenlijk, een theorie?
Theorie & model:
Theorie: algemene verklaring van welomschreven verzameling feiten of gebeurtenissen, zo
mogelijk bevestigd door consistente dataverzameling of experimenten.
Een theorie gaat over meerdere feiten want het moet een algemeen karakter hebben, deze
feiten moeten welomschreven en dus herkenbaar zijn. Liefst wordt deze ook getoets maar
dit is moeilijker binnen de sociologie.
Model: Visuele, verbale of wiskundige representatie van een wetenschappelijk idee of
theorie. De voorstelling van een theorie.
(illustraties ppt)
Theorie & paradigma:
paradigma’ betekent letterlijk: ‘voorbeeld’, ook in didactische zin; vb. vervoeging van
werkwoorden, aan de hand van enkele voorbeelden kan je zo gelijkaardige fenomenen
begrijpen.
Een sociologisch paradigma, in de eenvoudigste betekenis, is een basisvoorbeeld dat sociale
fenomenen helpt te begrijpen en verklaren. 1 basisvoorbeeld opent een wereld van vele
andere fenomenen. Het wordt een uitgangspunt waaruit je naar andere dingen kijkt.
Bekende sociologische paradigma’s zijn: ruil, conflict, samenwerking, ‘betekenis’
Paradigma volgens T. Kuhn
Kritiek op ‘kennis als groeiende boom’: je zou kunnen denken dat de mensheid steeds meer
en meer kennis opdoet en meer en meer van de wereld leert kennen, je kan dit vergelijken
met hoe dat een boom groeit, steeds meer en meer. De overbodige dingen laten we vallen
en de vitale delen, kennis blijven maar groeien. Thomas Kuhn zegt dat dit niet juist is, hij zegt
dat er ook sprake is van revolutie waarbij er niet enkel groei is maar dat er af en toe dingen
totaal verworpen worden en we opnieuw beginnen. Kuhn zegt dat er geen doorslaggevende
argumenten zijn op wel of niet voor een bepaald paradigma te kiezen, voor elk paradigma
kan je pros en contras geven.
Kuhn onderscheid 4 fasen:
Faze 1 Normale wetenschap als oplossen van puzzels
Faze 2 Anomalieën en wetenschappelijke ontdekkingen: je vindt zaken die je niet kan
verklaren en niet in je wetenschappelijke puzzel passen, je kan deze dingen niet verklaren
binnen het model, toch blijven veel oude wetenschappers aan oude modellen vasthouden,
dit omdat ze hun positie willen behouden, hier gaat het dan om de strijd om de dominantie
en zo krijg je een nieuwe lcihting die volgens nieuwe regimes gaat werken waardoor er dus
revoluties optreden.
Faze 3 Crisis en wetenschappelijke ontdekkingen
Faze 4 Nieuwe faze van ‘normale wetenschap’
,Theorie, stroming en traditie
cf R. Nisbet, The Sociological Tradition: typsich aan een traditie is dat je dit aanleert zonder
nadenken, je bent onreflectief, een traditie heeft een voordeel dat je veel referentiepunten
meekrijgt die je stof tot gesprek, aanknoopingspunten geven met andere (vaak uit dezelfde
traditie). Tradities leven vaak door daarom is het belangrijk deze te kennen, dit ook binen de
sociologie.
Sociologisch denken werd gevoed door:
– erfenis van positivisme: het positivisme is een filosofie die er vanuit gaat dat
de samenleving voortgeholpen wordt als ze beslissingen neemt op basis van
positieve, empirische kennis. Niet op basis van niet-wetenschappelijke
bronnen dit geeft onpreciese kennis.
– sociale problemen: hoe kunnen we op deze sociale problemen inspelen,
kennis uithalen, in kaart brengen etc.
– wens om ‘eigen tijd’ te begrijpen
deze 3 elementen vloeien samen in de sociologie, dit maakt de sociologie tot gemengde
wetenschap met een filosofisch en toch wetenschappelijk karakter.
Ontwikkeling van de sociologische theorie
Fase 1: Klassieke fase: eigenzinnige auteurs (1845-1920)
Comte, Marx, Durkheim, Weber, Simmel, Mead
= In deze periode zie je verschillende mensen opduiken die bezig zijn met het gestalte geven
aan een nieuw wetenschap, hierbij gaat men een verzameling van de feiten maken adhv
verschillende methodes, dit is dan een aanzet tot theorieen. Ze moeten nog een groot deel
“uitvinden” hierdoor wordt de soiologie als wetenschap ook gekenmerkt door deze
uitvinders hun stijl
Fase 2: Moderne fase: paradigmata (1920-1980)
functionalisme / conflicttheorie / ruiltheorie / symbolisch interactionisme…
Parsons, Merton, Dahrendorf, Homans, Blumer, Goffman …
= je ziet dat we hier richting de institutionalisering gaan van de sociologie, ze wordt nu niet
meer enkel bedreven door individuen maar door instellingen, je krijgt hier een soort
consolidering, bureaucratisering. Hier streeft men overzichtelijkheid na en probeert men de
eigenzinnigheid van die individuen te consolideren maar echte alles omvattende syntheses
blijft moeilijk daarom is er een tussenoplossing van een samenhangende wetenschap met
losstaande paradigmas
Fase 3: Eclecticisme en nieuwe syntheses (1980- nu)
Elias, Berger, Giddens, Habermas, Bourdieu, Luhman, Bauman, Collins, Castells,latour
Eclecticisme: je neemt vanalles uit verschillende stijlen bij elkaar en probeert zo een
synthese te maken. Er is een algemene samenhang maar onderling kan je deze toch moeilijk
naast elkaar plaatsen.
,De hoofdparadigma’s
twee basisvragen
1. Is sociaal gedrag vrij of gedetermineerd?
2. Gaat sociaal gedrag uit van individu of collectieve actor?
vier paradigmata
Functionalisme=
Mensen zijn opgenomen in systemen, deze systemen zijn instaat over het maken van
beslissingen over wat ze willen.deze systemen zijn collectief maar hierbinnen ben je vrijj tot
het maken van keuzes. Bv: met je gezin kan je kiezen wat je gaat eten
Conflictheorie=
Klassen hebben tegenstrijdige belangen
Ruiltheorie=
Je moet kijken naar individueel gedrag, de ruiltheorie zegt dat we gedreven worden door
voorkeuren, dit zijn reeds gemaakte keuzes die je niet zelf hebt gemaakt veroorzaakt door
verschillende factoren, je treft deze dingen bij jezelf aan. Bv: seksuele voorkeur, wat je graag
lust en wat niet.
Symbolisch interactionisme=
Hierbij gaan we er vanuit dat we zelf, vrij kunnen kiezen wat we in onszelf opwekken
Verwantschap tussen klassieke auteurs en paradigmata
• Comte = positivisme/functionalisme: er moet consensus zijn
• Durkheim = positivisme/functionalisme
• Marx = conflictparadigma
• Weber = sociaal handelingsparadigma
• Mead = symbolisch interactionisme
De gerealiseerde technocratie?
, Auguste Comte (1798-1857) en de erfenis van het positivisme
In de sociologie is het positivisme doorgedrongen onder invloed van
Comte en Durkheim (‘sociologie als wetenschap van sociale feiten’)
In de politiek, ‘het beleid’ en de verwetenschappelijkte cultuur is het positivisme alledaags
geworden:‘de feiten’ - liefst van al ‘de cijfers’ - aan de macht…
Hybride want comte heeft dubbel doel: langs de ene kant is het voor kennisverwerking maar
ook moeten we de sociologie, wetenschap religieus benaderen, we moeten er respect voor
hebben, het bewonderen,…
Comte’s hybride positivistische droom bestond uit:
Veralgemeende wetenschappelijkheid: naar een kennismaatschappij, kennis
verschaffen op een wetenschappelijke manier
Sociologie als koepelwetenschap
Neiging naar sciëntocratie: politiek wordt ‘toegepaste wetenschap’
Wetenschap als religie benaderen
De tempel der mensheid in Parijs van de positivisten, men izet het positivisme als de religie
van de mensheid.
“lamour pour principe, l’ordere pour base, le progress pour but”
Hoe verklaar je sociale orde en hoe verklaar je sociale verandering?
Ze zijn mogelijk door de redelijkheid, liefde en wetenschappelijk onderzoek
Julian Huxley over Comte’s positivisme:
“Catholicism minus Christianity”
= als je de uiterlijk vorm van het katholicisme neemt en god etc hier uit haalt en
wetenschappers er insteekt dan krijg je positivisme
Comte besefte wel dat religie ooit een ordende functie heeft gehad en streeft dus naar een
nieuwe orde deze keer gebaseerd op wetenschappelijke inzichten. Vooruitgang door kennis:
de ‘bibliotheek van de proletariër’.
Saint-Simon (1760-1825)
Graaf Saint-Simon, de Karel de Grote van de wetenschap.Hij was een gretige vernieuwer die
leefe in het ancien regime.
Tijdsgeest
• politieke vernieuwing
• kennismaatschappij: encyclopedie
• technologische innovatie