Hoofdstuk 1: Wat is leven?
1.1 Definitie
Leven een open fysicochemisch systeem dat d.m.v. uitwisseling van energie en materie met de
omgeving en door inwendig metabolisme in staat is om zich in stand te houden, te groeien, zich
voort te planten en zich aan te passen aan veranderingen id omgeving, zowel op korte en lange
termijn. (!uitzonderingen!)
Cel basiseenheid van leven, kunnen ontstaan door deling van reeds bestaande cellen (enkel
synthetisch DNA kan gemaakt worden)
1.2 Cellulaire organisatie van leven
Eigenschappen:
- Alle organismen bestaan uit cellen
- Prokaryote en eukaryote (met kern) cellen
- Eencellig en meercellige eukaryoten
- Microscopie noodzakelijk (pro: 1 tot enkel µm, eu: 10-50 µm)
1.3 Microscopie (enkel basisprincipes)
1.3.1 Inleiding
Resolutie minimumafstand tss 2 punten zodat die nog as afzonderlijke punten te zien zijn
Hoe kleiner die afstand, hoe hoger de resolutie.
1.3.2 Lichtmicroscoop
Principe licht gefocust op preparaat d.m.v. lenzensysteem (matige resolutie)
Bright-field cellen worden gekleurd, om verschil beter te zien
Fasecontrastmicroscopie faseverschuiving id lichtbundel door verstrooiing en diffractie wnr het
licht doorheen regio’s met ≠ densiteit/ dikte gaat
Fluorescentiemicroscopie:
- Zeer gevoelig
- Om intracellulaire holtes te bestuderen
- Nodige molecule gemerkt met fluorescent label of fluorescent eiwit gebruiken
- Negatief staal nodig om achtergrond van autofluorescentie (= eigen fluorescentie bv.
Chloroplasten in plantencellen) te kennen
1.3.3 Elektronenmicroscopie
Principe elektronen i.p.v. fotonen en elektronenbundel gefocust met elektromagneten i.p.v.
lenzen
Transmissie-elektronenmicroscoop (TEM):
- Enkel op dunne stalen, zodat sectionering verplicht is
- Gebaseerd op elektronenverstrooiing op zware atoomkernen ih ultradunne staal (in hoog
vacuüm doorstraald)
- Immunolabeling: om specifieke eiwitten te visualiseren (eiwitten gemerkt met specifieke
antilichamen die gebonden zijn ae merker, zo maximaal contrast)
Scanning elelktronenmicroscoop (SEM):
- Grote en dikke objecten
, - Door interactie vh object met een bewegende elektronenbundel te volgen
- Interactie versterken : object bekleden met metaalfilm
- Enkel nr opp, zo voorstelling vd 3D-structuur
1.4 Eigenschappen van leven
Cellulaire basis begrensd door semi-permeabele membraan (selectieve uitwisseling)
Homeostase intern milieu constant in wisselend extern milieu
Metabolisme of stofwisseling! materiaal opnemen uit het milieu, accumuleren en omzetten nr
eigen bouwstenen/ energiebronnen (chemische en mechanische acties)
Groei groter worden van cel/ organisme
Ontwikkeling differentiatie van cellen (door genoom, genen = blauwdruk vr de vorming van
cellulaire structuren)
Reactie op stimuli aanpassingsvermogen op korte termijn
Voortplanting nakomelingen produceren, voorbestaan vd soort
Erfelijkheid! DNA (doorgegeven via celdeling)
Evolutie ‘Survival of the fittest’
1.5 Virussen, viroïden en prionen
Virussen:
- Bezitten DNA/ RNA met eiwitmantel errond
- Vermenigvuldigen door gastheercel te kapen
- Bacteriële virussen = bacteriofagen (‘eten’ bacteriën)
- Geen metabolisme en cellulaire organisatie
Viroïden:
- Enkel uit een RNA-molecule (naakte nucleïnezuren)
- Verwekkers van bepaalde plantenziekten
Prionen:
- Infectieuze, abnormaal opgevouwen eiwitten
- Dringen cellen binnen en zet normale eiwitten om nr abnormale vorm die accumuleert (enkel
bij abnormale opvouwing ontstaat een infectieus partikeltje)
- Bv. Ziekte v Creutzfeld-Jacob, Dollekoeienziekte
- DNA in genoom aanleiding tot vorming ve onschadelijk, correct opgevouwen eiwit
Hoofdstuk 2: Moleculen van cellen
2.1 Koolstofketens en water
Water 70% vd totale massa vd cel, watermoleculen zijn polair + aan elkaar via waterstofbruggen
Anorganische ionen:
- 1% vd totale massa vd cel
- cruciale rol! (osmoregulatie, celsignalisatie, cofactor vr enzymen)
Organische ionen:
- eiwitten/ proteïnen, nucleïnezuren, koolhydraten en lipiden
- Koolstofatoom = centrale rol (makkelijk bindingen aangaan)
Asymmetrische binding (= chiraal) stereo-isomeren ontstaan (bv. D- en L-glucose)
, 2.2 Organisatie en polymerisatie
Eukaryote cellen meerdere organellen/
structuren, vaak polymeren v bouwstenen
2.3 Enkelvoudige suikers en
polysacchariden
Koolhydraten bevatten EV en complexe
suikers (bv. Glucose: afbraak hiervan voorziet
cel v energie en bouwstenen vr synthese v
andere moleculen)
Monosacchariden:
- Glucose, galactose, fructose (6 C-
atomen)
- Ribose, deoxyribose (5 C-atomen)
- Menselijke enzymen verteren α-1,4- en
α-1,6-verbindingen, niet β-1,4!
Disacchariden:
- Sucrose (glucose + fructose), lactose (galactose + glucose)
Polysacchariden:
- Onder deze vorm suikers opslaan in cel (zetmeel (amylose, amylopectine), glycogeen)
- Structurele component (cellulose, chitine)
- Herkenning + adhesie van cellen, opvouwing en kwaliteitscontrole v proteïnen, transporteren
v proteïnen
2.4 Aminozuren & eiwitten
Proteïnen:
- Polymeren v 20 ≠ aminozuren (verschil situeert zich id groep)
- Enkel L-vorm (l-alanine) ingebouwd
Aminozuren:
- Essentiële en niet-essentiële
- Centraal C-atoom, carboxylgroep, aminogroep, waterstofatoom, unieke zijketen (R)
- 11 hydrofiele, 9 hydrofobe
Polypeptiden:
- Lineaire ketens v AZ via peptidebindingen (condensatie tss carboxyl- en aminogroep)
- Directioneel (N- en C-terminus)
- Gesynthetiseerd van N (vrije aminogroep) nr C (vrije carboxylgroep)
- Primaire structuur: AZsequentie
- Secundaire structuur: α-helix en β-plaat door waterstofbruggen tss carboxyl- en aminogroep
- Tertiaire structuur: opvouwing (3D-structuur) => veel variatie => variatie aan taken
- Quaternaire structuur: interacties tss ≠ polypeptiden (zwak of sterk)
- Foute opvouwing => ziektes (bv. Alzheimer)
≠ proteïne groepen:
- Enzymen: katalyseren chemische reacties
, - Transporters: verplaatsen moleculen
- Structuureiwitten: opbouw van celmembranen
- DNA-bindende eiwitten: o.a. genexpressie regelen
- Contractiele proteïnen: bv. actine >< myosine id spieren
- Beschermende proteïnen: bv. antilichamen
- ‘storage’ proteïnen: bv. zaadopslageiwitten
2.5 Nucleotiden & nucleïnezuren
Nucleïnezuren (DNA en RNA):
- Opslag en doorgeven vd genetische info
- mRNA: draagt info vh DNA nr de ribosomen (hier: rRNA en tRNA)
- RNA: regulatie genexpressie, processing + transport v RNA en proteïnen, chemische reacties
katalyseren
- Polymeren van nucleotiden
Nucleotiden:
- Purine- of pyrimidinebase gekoppeld aan gefosforyleerd pentosesuiker( 2’-deoxyribose in
DNA of ribose in RNA)
- Adenine, guanine, cytosine, thymine (in RNA: uracil): AC, GT
- Adenosinetrifosfaat (ATP): chemische energie id cel
2.6 Lipiden & membranen
Lipiden:
- Vetachtige verbindingen, bevatten 1 of meer apolaire koolwaterstofstaarten
- Hoofdcomponent vd celmembraan, energie-opslag, celsignalisatie
- Glycerol + vetzuren (lange koolwaterstofketens met carboxylgroep aan 1 uiteinde)
- Meestal onder de vorm v triglyceriden
- Hydrofoob karakter
- Verzadigde (geen dubbele binding) en onverzadigde
- Cis- en trans-isomerie bij dubbele bindingen (transvetzuren = ongezond)
- Essentiële en niet-essentiële
Fosfolipiden:
- Hoofdbestanddelen v celmembranen
- Fosfoglyceriden (2 vetzuren + glycerol)
- Polaire kop en apolaire staart = amfipatisch (hydrofoob en hydrofiel)
In waterige opl spontaan dubbelgelaagde structuur (wateroplosbare fosfaatdeel in
contact met waterig milieu, vetoplosbare gedeelte intern vd dubbellaag)
- Vanderwaalsinteractie
- Dubbele fosfolipidenlaag = ondoordringbaar (selectieve barrière)
- Grens + medieert interacties tss cel en omgeving
- Signalisatiemoleculen (intra- en intercellulair), via bloedbaan getransporteerd
Hoofdstuk 3: Oorsprong van cellen
3.1 Hoe is leven op aarde ontstaan?
Verhaaltje:
- 4,5 miljard jaar geleden: ontstaan vd aard: ‘oersoep’ (= mengeling van gesteenten)
Geen O2 in de ‘oeratmosfeer’ en geen organische moleculen
- 1935: organische materie kan gevormd worden uit anorganische materie
bij onderwatervulkanen id zee of warmwaterbronnen id diepzee
OF meteorieten hebben organische moleculen meegebracht uit de ruimte