Dit is een samenvatting van alle stof die je voor het centraal examen economie vwo 2023 moet kennen (dus de syllabus aanpassingen zijn verwerkt). Dit zijn domein D t/m I.
Voor het maken van deze samenvatting heb ik de methode economie integraal gebruikt.
Betalingsbereidheid en vraaglijn
Consumenten kopen producten om in hun behoeften te voorzien. De vraag naar deze
producten wordt door verschillende factoren bepaald.
De betalingsbereidheid → het maximale bedrag dat iemand wil betalen voor één eenheid
van een bepaald product. Natuurlijk zou de consument ook een lager bedrag betalen.
Het consumentensurplus → het positieve verschil tussen de betalingsbereidheid en de
betaalde prijs. (Let op; dit is geen winst!)
Het verband tussen de hoeveelheid en de betalingsbereidheid van een persoon kun je
weergeven in een individuele vraaglijn en de bijbehorende vraagvergelijking. Uit deze
vraaglijn kun je halen dat hoe meer producten er afgenomen worden, hoe lager de
betalingsbereidheid per product. Deze vraaglijn kan ook gezien worden als het verband
tussen de gevraagde hoeveelheid van één vrager bij uiteenlopende prijzen.
De optelsom van alle individuele vraaglijnen is de collectieve vraaglijn.
Vraagbepalende factoren
Er zijn verschillende vraagbepalende factoren
↪ Besteedbaar inkomen → Dit bepaald de hoeveelheid wat kan worden afgenomen.
↪ Bij stijging worden:
- noodzakelijke producten meer aangeschaft (voedsel)
- inferieure producten minder aangeschaft (normaal vlees → biologisch vlees)
- luxe producten aangeschaft, deze kunnen pas worden aangeschaft bij een
bepaald drempelinkomen (auto’s)
↪ Voorkeuren → Behoeften verschillen.
↪ Prijzen van andere producten → Prijsverandering van het ene product kan invloed hebben
op de gevraagde hoeveelheid van het andere product.
↪ Substitutiegoederen → kunnen elkaar vervangen (aardappelen en pasta).
↪ Complementaire goederen → worden altijd samen gebruikt(mobiel en belminuten).
↪ Aantal vragers → Het aantal vragers is van invloed op het totaal aantal vragers.
↪ Verwachtingen → De verwachtingen die personen hebben van hun toekomstige
mogelijkheden beïnvloeden hun koopgedrag.
De vraaglijn van een bepaald product kan worden beschreven met de vergelijking Qv= ap+b.
Ceteris-paribus clausule → de veronderstelling dat de invloed van niet-bestudeerde
verschijnselen onveranderd blijft.
Verschuiving langs de vraaglijn → gebeurt bij een prijsverandering.
Verschuiving van de vraaglijn → gebeurt bij de verandering van een vraagbepalende factor.
,Prijs, aanbod en producentensurplus
De individuele aanbodlijn → het verband tussen de verkoopprijs en de aangeboden
hoeveelheid van één producent.
De collectieve aanbodlijn → alle individuele aanbodlijnen van elke producent in een
bepaalde bedrijfstak.
De aanbodlijn heeft de algemene formule Qa = cp + d.
↪ Subsidies → de aanbodlijn gaat met het bedrag van de subsidie omlaag.
↪ Heffing → de aanbodlijn stijgt met het bedrag van de heffing.
Er zijn verschillende aanbod bepalende factoren
Technologie → verbetering kan de productiekosten verlagen (aanbodlijn → rechts).
Factorprijzen → als de prijzen van productiefactoren stijgen, dan moeten die ergens terug
verdiend worden. Aanbieders zullen meer gaan vragen. (aanbodlijn → boven).
Aantal aanbieders → hoe meer aanbieders, hoe meer aanbod.
Verwachtingen → de verwachtingen van een aanbieder beïnvloeden de aangeboden
hoeveelheid.
Overige factoren → bij agrarische producten speelt het weer een belangrijke rol, bij slecht
weer is er minder aanbod ( aanbodlijn → links).
Ceteris-paribus clausule → de veronderstelling dat de invloed van niet-bestudeerde
verschijnselen onveranderd blijft.
Verschuiving langs de aanbodlijn → gebeurt bij een prijsverandering
Verschuiving van de aanbodlijn → gebeurt bij de verandering van een aanbod bepalende
factor
De verkoopbereidheid is het bedrag dat de aanbieder minimaal voor een product wilt
ontvangen.
↪ Meer is natuurlijk ook goed!
↪ Producentensurplus → het positieve verschil tussen de verkoopprijs en de
verkoopbereidheid.
Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
De omzet is de waarde van de door een onderneming gedurende een bepaalde periode
verkochte hoeveelheid producten.
↪ Omzet = prijs x afzet.
↪ Afzet = de verkochte hoeveelheid van een bepaald product.
De manier waarop een consument reageert op de prijsverandering van een goed kan
worden weergegeven met de prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid.
↪ Ev = %Δ Qv / %Δ P
↪ Algemene formule elasticiteit → %Δ van het gevolg / %Δ van de oorzaak
Als de gevraagde hoeveelheid relatief weinig verandert, is er een inelastische vraag (−1 <
Ev < 0). Als de verandering relatief groot is, spreek je van een elastische vraag (Ev < −1).
De vraag is volkomen prijsinelastisch (Ev = 0) als er helemaal geen reactie is op de
,prijsverandering. Het verschil tussen een inelastische en een elastische vraag is ook van
belang voor de verandering van de omzet van de leveranciers van het betreffende goed.
Een prijsverandering kan ook invloed hebben op de vraag van een ander product.
↪ Kruislingse prijselasticiteit → Ek = %Δ Qv, A / %Δ P, B
↪ Hiermee kan onderscheid worden gemaakt tussen substitutiegoederen (Ek > 0) en
complementaire goederen (Ek < 0).
Inkomenselasticiteit
Ook het besteedbaar inkomen is een belangrijke factor voor de gevraagde hoeveelheid van
een product.
Er zijn verschillende soorten producten die allemaal anders beïnvloed worden door het
besteedbaar inkomen.
↪ Inferieure producten → Naarmate het inkomen stijgt ga je hier minder van kopen (Ey < 0).
↪ Noodzakelijke producten → Denk aan water, onderdak en levensmiddelen (0 < Ey < 1).
↪ Luxeproducten → Worden pas gekocht als een drempelinkomen is bereikt (Ey > 1).
Het verband tussen het besteedbaar inkomen en de gevraagde hoeveelheid kun je
weergeven met een inkomenselasticiteit.
↪ Ey = %Δ Qv / %Δ Y
Kosten en omzet
Er zijn twee soorten kosten die een onderneming kan hebben;
↪ Vaste (constante) kosten → capaciteitskosten, ze zijn onafhankelijk van de afzet.
↪ Variabele kosten → kosten die afhangen van de productie en afzet.
↪ proportioneel verloop → de variabele kosten zijn per eenheid constant.
↪ degressief verloop → hoe meer eenheden, hoe goedkoper de vk per eenheid.
↪ progressief verloop → als de productie met veel kosten kan worden uitgebreidt.
Er geldt: totale kosten (TK) = totale constante kosten (TCK) + totale variabele kosten (TVK).
Hieruit kun je de gemiddelde totale kosten en de marginale kosten berekenen.
↪ GTK = TK / q of GTK = GCK + GVK.
↪ MK = dTK / dq
↪ De extra kosten bij het verkopen van één extra eenheid.
De totale omzet bereken je met de prijs en de afzet → TO = p x q.
Hieruit kun je de gemiddelde opbrengst en de marginale opbrengst berekenen.
↪ GO = TO / q
↪ MO = dTO / dq
↪ De extra omzet bij het verkopen van één extra eenheid.
Hoewel een bedrijf bij iedere verkoop de koper btw in rekening moet brengen, wordt bij
berekeningen van opbrengsten en kosten de btw niet meegerekend. Het verschil tussen
ontvangen btw (bij verkoop) en betaalde btw (bij inkoop) wordt immers afgedragen aan de
fiscus.
, Break-even analyse
De totale winst bereken je door de totale kosten af te trekken van de totale omzet.
↪ TW = TO - TK
Er is dus pas winst als de totale omzet groter is dan de totale kosten.
Break-evenafzet → de afzet waarbij de totale kosten gelijk zijn aan de totale opbrengst.
↪ Vanaf dit punt wordt er dus winst gemaakt.
↪ BEA bij TO = TK of bij GO = GTK.
↪ De break-evenomzet bereken je door de BEA de vermenigvuldigen met de prijs.
↪ Dit is een snelle manier om te zien of de productie winstgevend is. Als de BEA niet
gerealiseerd kan worden, dan kan de ondernemer beslissen uit de markt te treden.
Maximale winst
Er is sprake van maximale winst als de MO en MK aan elkaar gelijk zijn.
↪ Maximale winst bij MO=MK
↪ Dit kun je vinden in de grafiek door te kijken waar de MO en MK lijn elkaar snijden.
↪ Als MO=MK niet mogelijk is, dan is de maximale winst gelijk aan de winst bij de
productiecapaciteit.
Ook als er geen winst wordt gemaakt kan een ondernemer ervoor kiezen om alsnog de
productie voortzetten.
↪ Als ze doorgaan met productie kunnen ze naast de VK, ook nog een deel van de CK terug
verdienen. Dit verlies is minder dan het verlies bij helemaal stoppen.
↪ Pas bij MK=MO=GVK moet de ondernemer overwegen op de productie te stoppen.
↪ Deze beslissing wordt alleen genomen als de prijsvooruitzichten er niet goed uitzien.
Verschillende marktvormen
Producten worden verhandeld op ‘markten’. Je kent concrete markten en abstracte markten.
↪ Een concrete markt → een bepaalde aanwijsbare plaats waar een bepaald product wordt
verhandeld. Vaak is dat product ook aanwezig en zijn vragers en aanbieders zelf aanwezig.
↪ Abstracte markten, of marktvormen → worden ingedeeld op grond van de invloed van de
individuele aanbieder op de prijsvorming.
Een eerste indeling maakt onderscheid tussen perfecte markten en niet-perfecte markten.
↪ Perfecte markt → de individuele marktpartijen hebben geen invloed op de prijsvorming.
↪ Niet-perfecte markt → die invloed is er in mindere of meerdere mate wél.
Onderscheid tussen de marktvormen wordt gemaakt op basis van het aantal marktpartijen,
heterogeniteit van de goederen en toetredingsmogelijkheden.
Marktvorm Aantal aanbieders Aantal vragers Aard product Vrije toe- en
uittreding?
Volkomen concurrentie Veel Veel Homogeen Ja
Monopolistische Veel Veel Heterogeen Ja
concurrentie
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur ikrambenhaddi. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €9,99. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.