VIVES
Doorniksesteenweg 145
8500 Kortrijk
Sociologie
Iemke Hackx BaTP 1
Schooljaar 2015 - 2016
1
,1. Wat is sociologie?
1.1. Sociologisch denken
1.1.1. 1ste fase van sociologisch denken: Alles is contingent, maar niet arbitrair
1. Alles is contingent (waar maar hoeft niet overal zo te zijn, is niet noodzakelijk)
Gewoontes, handelingen, instituties die voor ons vanzelfsprekend lijken, zijn elders vaak totaal
anders en hadden er bij ons dus ook anders kunnen uitzien
Hoe sociologisch denken?
- Het vanzelfsprekende in vraag stellen, om dan de vraag te stellen hoe sociale orde mogelijk is
in een maatschappij waarin men beseft dat alles relatief is
- Men moet beseffen dat onze gewoontes en afspraken relatief zijn, onze eigen
referentiekaders in vraag stellen
Dit idee was al aanwezig in de 18de eeuw: Jean-Jacques Rousseau
- Stelde zich de vraag hoe mensen de wet konden accepteren, als men beseft dat deze niet
gemaakt is door een opperwezen, maar door hunzelf
Bv. de manier waarop wij ons aan tafel gedragen
2. Maar niet arbitrair (toevallig)
Er is een goede reden waarom zaken een bepaalde vorm hebben aangenomen in onze
maatschappij
Het is niet omdat een bepaalde instelling, bv het huwelijk, ook anders had kunnen zijn (ook al
neemt het in andere culturen totaal verschillende vormen aan) dat er geen goede redenen
bestaat voor de vorm die het bij ons heeft aangenomen.
Een socioloog zoekt naar patronen in menselijk gedrag, naar sociale determinanten (oorzaken)
van deze patronen en naar de samenhang met andere sociaalhistorische processen
Er zijn dus determinanten die verklaren dat instellingen, gewoontes… die wij hebben zich zo
hebben ontwikkeld
Bv. het niet toevallig dat we een verband zien tussen inkomen en onderwijs
1.1.2. 2de fase van sociologisch denken: de sociologische verbeelding
C. Wright Mills
Individuele gebeurtenissen, sociaal handelen plaatsen en verklaren vanuit het geheel van
sociale relaties (=de sociale context), die zelf een specifieke historische oorsprong hebben
Bv. professor pleegt zelfmoord als ze verneemt dat haar positie aan de universiteit het volgende
jaar niet kan verlengd worden
- Heeft persoonlijke problemen, maar wordt omringd door sociale context die ook invloed
uitoefent op persoonlijke problemen
We denken dat we heel vrij denken, maar de sociale context oefent druk uit
- Bv. je denkt dat je huwt uit liefde, maar samenleving oefent druk uit om te huwen met
iemand van dezelfde sociale klasse, religie…
Als zorgverlener is het belangrijk dat je kijkt naar de sociale context!
Het beeld dat je hebt van jezelf wordt gevormd door interacties met anderen.
Bv. studiekeuze = niet zo individuele keuze als men denkt! (sociale context, opleiding ouders…)
2
, Sociale context = geheel van sociale relaties waar iemand deel van uitmaakt
1) Microniveau: dagelijkse face-to-face interacties binnen kleine groepen (vrienden/gezin)
2) Mesoniveau: sociale groeperingen: de buurt, organisaties, verenigingen…
3) Macroniveau: globale samenleving
op deze 3 niveaus bevinden zich tal van contextuele factoren die een invloed hebben op onze
interacties en ons handelen
Bv. studiekeuze
1) Microniveau: vrienden
2) Mesoniveau: de Chiro
3) Macroniveau: we leven in een kennismaatschappij
1.2. Definitie van de sociologie
Sociologie is de wetenschap die zich bezig houdt met de systematische studie van
1) De interactie tussen personen en speciale eenheden
2) De factoren die deze interactie bepalen
3) De gevolgen voor het menselijk gedrag
1.2.1. Systematische studie
Het gaat niet over ervaringskennis, gebaseerd op toevallige waarnemingen
Sociologie = een empirische wetenschap
Ze gaan hun beweringen met feiten onderbouwen
1.2.2. Sociaal handelen en interactie
Sociaal handelen = elk handelen dat gericht is op anderen of beïnvloed wordt door anderen
- De actor houdt in zijn handelen rekening met wat de ander doen, gaan doen, of gedaan
hebben
- Sociologie = gaat de oorzaken van de patronen in het sociaal handelen gaan zoeken in de
sociale context
- Bv. iets posten op facebook
Interactie = wanneer mensen een complementaire betekenis geven aan elkaars handelen:
elkaars handelen beïnvloeden
- Kenmerken
1) Er is een wisselwerking tussen minimum 2 actoren
2) Men anticipeert op het gedrag van de andere
3) Er is een gemeenschappelijke interpretatie van elkaars handelen
Bv. zwaaien = goedendag zeggen!
- Bv. reageren op iets dat op facebook staat
3
, Vormen van interacties
1. Sociale ruil
- De aard en de termijn van de tegenprestatie liggen niet vast
- Vaak aanleiding tot conflicten
- Heel vaak: ongelijke verdeling van kosten en baten en iedereen streeft hun individueel doel na
- Bv. partnerrelatie: in ruil met iemand knap over straat lopen
2. Samenwerking
- Er is tussen interactiepartners een akkoord over een gemeenschappelijke doelstelling
- Conformiteit in navolgen van afspraken
3. Conforme interactie (conformiteit) = in overeenstemming
- Interactie die verloopt volgens de betekenis die beide partners toekennen aan de interactie
- Rolverwachtingen die beiden hebben tegenover elkaar, worden ingevuld
- Als iemand verwachtingen overtreedt, stelt deze deviant gedrag
4. Conflict
- Objectieve of subjectieve tegenstelling door een ongelijke verdeling van schaarse
en gewaardeerde middelen
- Achter een waardenconflict = vaak een belangenconflict
- Bv. werkstaking: stress en oneerlijke concurrentie aankaarten
Schaarse elementen = gezondheid en jobs
5. Macht
- De ene partij beïnvloedt de andere om zijn eigen doelstellingen te bereiken, zelfs tegen de wil
1.2.3. Contextuele factoren
Kenmerken van de sociale context waarin de interactie plaatsvindt die de interactie beïnvloeden
1. Sociologische contextuele factoren
- Resultaat van interacties tussen personen en speciale eenheden, en gaan dan op hun beurt
de interacties beïnvloeden
- Bv. interactie tussen 2 studenten geeft aanleiding tot ontwikkeling van een norm,
Deze norm zal verdere interacties tussen de studenten beïnvloeden, dit kan bv. aanleiding geven
tot een conflict
- Bv. op GSM bezig zijn lokt conflict uit ontstaat dus door interactie
2. Demografische contextuele factoren
- Bv. ‘macro’: de vergrijzing in onze samenleving kan conflict doen ontstaan over pensioenen
- Bv. ‘micro’: gemiddelde leeftijd heeft invloed op je interactiestijl
3. Ecologische factoren
- Bv. het al dan niet bewust omgaan met bronnen
4. Materiële contextuele factoren
- Welke grondstoffen, technologie… is voor handen in de sociale context?
- Bv. sociale media zorgt ervoor dat we op een andere manier gaan interageren, conflicten
4