Ogen doen onderzoek, 11e editie met MyLab NL toegangscode
Literatuursamenvatting van Ogen Doen Onderzoek, stof voor het vak Inleiding Wetenschappelijk Onderzoek van Radboud Universiteit.
Alle opgegeven stof door de docenten is samengevat. Dit betekent: alle hoofdstukken, behalve hoofdstuk 6 en 9.
Samenvatting kwantitatieve methoden in pedagogisch onderzoek
Tout pour ce livre (11)
École, étude et sujet
Radboud Universiteit Nijmegen (RU)
Pedagogische Wetenschappen
Inleiding wetenschappelijk onderzoek (SOWPWB1190)
Tous les documents sur ce sujet (15)
Vendeur
S'abonner
noahjanssen
Aperçu du contenu
1
Ogen doen onderzoek
Hoofdstuk 1: Het onderzoeksproces
1.1 Een voorbeeld
Bij experimenteel onderzoek kan men aantonen dat kenmerk X en kenmerk Y samenhangen met
elkaar. Het is hierin kenmerkend dat men eerst met kenmerk X manipuleert en pas daarna nagaat wat
er met kenmerk Y gebeurt. Bij experimenteel onderzoek is men in staat om het onderzoek zodanig op
te zetten dat alternatieve verklaringen voor kenmerk Y niet waarschijnlijk zijn. De groepen worden
namelijk zelf samengesteld.
Bij correlationeel onderzoek kan men ook een samenhang tussen kenmerk X en Y aantonen. Bij dit
onderzoek wordt er geen gebruik gemaakt van manipulatie. Bij correlationeel onderzoek kunnen de
groepen niet zelf samengesteld worden. Verschillen in Y kunnen dan verklaard worden door
verschillen in X of zelfs andere verschillen. De kans dat een derde kenmerk de feitelijke oorzaak is, is
in correlationeel onderzoek veel groter dan in experimenteel onderzoek.
In correlationeel onderzoek worden de onafhankelijke variabelen niet gemanipuleerd.
Voorwaarden causale relatie (oorzaak-gevolg verband):
- Hierbij moet men er zeker van zijn dat kenmerk X in tijd voorafgaat aan kenmerk Y
- De waarden van X en Y moeten op eenzelfde tijdstip zijn vastgesteld
- Men moet er zeker van zijn dat Y ook werkelijk mede door X beïnvloed wordt
Voordelen/nadelen van de onderzoeksmethoden:
- Experimenteel onderzoek is niet altijd mogelijk: men kan niet manipuleren met alle kenmerken
waarvan men bepaalde effecten verwacht.
- Correlationeel onderzoek is ook handiger in gevallen waarbij we uit eigen ervaring weten dat het
verschijnsel multicausaal bepaald is (wordt door meer dan één factor beïnvloed). In experimenteel
onderzoek is men vaak slechts in de invloed van één factor geïnteresseerd. Bij correlationeel
onderzoek is de onderzoeker meer geïnteresseerd in de invloed van verscheidene factoren op een
bepaald verschijnsel.
- De resultaten van correlationeel onderzoek zijn op veel meer mensen van toepassing dan die van
experimenteel onderzoek.
Vaststellen samenhang via statistiek:
Om vast te stellen dat het ene kenmerk daadwerkelijk samenhangt met het andere kenmerk, zijn in de
statistiek methoden ontwikkeld om na te gaan of men aan een gevonden verschil veel, weinig of geen
waarde moet hechten.
Er is geen objectief criterium om te beslissen of een samenhang zwak of sterk is. Dit hangt af van het
subjectieve oordeel van de onderzoeker en van degenen die van de onderzoeksresultaten gebruik gaan
maken.
De statisticus gaat na hoe groot de kans is dat een verschil, dat men vindt in een kleine groep, ook
geldt voor de totale groep waaruit die kleine groep is geselecteerd. Hij ziet een verschil bij de personen
bij wie onderzoek is gedaan. Vervolgens berekent hij hoe groot de kans op zo’n verschil is, als er in
werkelijkheid in de grote groep niet zo’n verschil zou zijn. Is de kans klein, dan concludeert hij dat het
gevonden verschil in de kleine groep, waarschijnlijk ook geldt voor de grote groep.
Een verschil in de kleine groep geldt dus waarschijnlijk ook voor de grote groep (statistisch significant
verschil). De staticus kan hier echter geen absolute zekerheid over geven.
1.2 Fasen in het onderzoeksproces
Elk onderzoek begint met een probleem en het doel is, met behulp van empirische gegevens, inzicht in
dat probleem te krijgen. Het probleem wordt geformuleerd.
De volgende stap is het opstellen van een theoretisch kader, waarin naar een verklaring voor het
probleem gezocht wordt. Hiermee wordt een conceptueel model gecreëerd.
,2
De onderzoeker formuleert hierbij een verwachting over hoe bepaalde verschijnselen met elkaar
samenhangen: een hypothese. Deze wil hij in de werkelijkheid of empirie nagaan op juistheid.
Hiervoor moet hij eerst een instrumentarium kiezen. De onderzoeker stelt een onderzoeksontwerp op
(wie, wat, hoe?).
De verzamelde informatie moet verwerkt worden en vervolgens wordt geanalyseerd of en hoe het een
met het ander samenhangt. Dit resultaat zal vergeleken worden met de oorspronkelijke hypothesen.
Wanneer deze kloppen, kan geconcludeerd worden dat de verwachtingen over de empirie bevestigd
zijn. Zo niet, moet vastgesteld worden waarom deze juist niet overeenkomen. Ook is het mogelijk het
theoretisch kader aan te vullen met theorieën die de bevindingen beter verklaren.
Na alle stappen moet de onderzoeker gaan rapporteren. Hierbij moet de lezer een oordeel kunnen
vormen over de juistheid van het gekozen conceptueel model, het onderzoeksontwerp en de uitvoering
daarvan.
, 3
Hoofdstuk 2: Probleem, theorie en conceptueel model
Ieder onderzoek begint met een probleem en het krijgen van inzicht in dit probleem. Dit probleem
wordt uiteindelijk in een theoretisch kader geplaatst (conceptueel model). Het gaat hierbij om ideeën
over:
1. Het onderzoekselement
2. De variabelen
a. Afhankelijke: de te verklaren variabele
b. Onafhankelijke: waarvan men in het conceptueel model verwacht dat ze een
verklaring geven voor de verschillende waarden van de afhankelijke variabele
c. Interveniërende: een variabele die in hetzelfde onderzoek zowel afhankelijk als
onafhankelijk te noemen is
d. Moderator: de sterke van de samenhang tussen de onafhankelijke en de afhankelijke
variabelen is afhankelijk van de moderatorvariabele (derde variabele)
e. Controlevariabelen: de variabelen die een onderzoeker gebruikt om vergelijkbare
groepen op te stellen (bijv. beide groepen even hoge intelligentie)
3. De hypothesen
a. Lineaire: “hoe groter…hoe groter…” (positief lineair), “hoe kleiner… hoe groter…”
(negatief lineair: herken je aan dalende lijn in grafiek)
b. Curvilineaire: “mensen die meer… hebben gemiddeld/over het algemeen… (geeft niet
zo’n rechtlijnig verband weer als bij lineair)
c. Causale: de ene variabele is afhankelijk/wordt beïnvloed door de andere
d. Niet-causale: je kunt bij deze niet stellen dat de ene door de ander beïnvloed is
Informant: diegenen die informatie verstrekken over onderzoekselementen.
Onderzoekselement: degenen op wie de kenmerken betrekking hebben (waarbij iets vastgesteld
wordt).
Toetsend onderzoek:
De onderzoeker toetst of opgestelde hypothesen kloppen. De hypothese, meetinstrumenten en
onderzoekselementen zijn van tevoren opgesteld. De onderzoeker brengt hiermee invloeden/effecten
van de onafhankelijke op de afhankelijke variabele in kaart.
Explorerend onderzoek:
De onderzoeker is geïnteresseerd in de vraag of twee variabelen samenhangen zonder dat hij vooraf
een duidelijke uitspraak wil/kan doen over hoe dit zal samenhangen. De onderzoeker is in het
conceptueel model nog niet in staat expliciet hypothesen te formuleren over hoe variabelen
samenhangen of elkaar beïnvloeden.
Beschrijvend onderzoek:
De onderzoeker is niet geïnteresseerd in de samenhang tussen twee of meer variabelen, maar in het
geven van een beschrijving van een aantal onderzoekselementen aan de hand van tevoren in het
conceptueel model opgenomen variabelen.
De onderzoeker moet de hypothesen uit het conceptueel model gaan toetsen aan de realiteit. Hij moet
nu overstappen van theorie naar empirie. Hiervoor is een onderzoeksontwerp nodig, waarin de
onderzoeker antwoord moet geven op de volgende vragen:
1. Welke onderzoekselementen komen in feite voor het onderzoek in aanmerking?
2. Op welke wijze worden de variabelen uit het conceptueel model geoperationaliseerd? (Hoe
vaststellen in welke mate de onderzoekselementen bepaalde kenmerken bezitten?)
3. Op welke wijze worden er gegevens over de onderzoekelementen verzameld?
(Meetinstrument, interview, observaties)
4. Zijn de verzamelde gegevens geldig en betrouwbaar? (Valide: meet het meetinstrument het
juiste begrip, betrouwbaar: in hoeverre wordt dit begrip nauwkeurig gemeten)
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur noahjanssen. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €7,44. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.