1. Inleiding trainingsleer
Fitness
- De Nederlandse term ‘fitness’= trainingsprogramma
- De Engelse term ‘fitness’= fitheid
Fitheid:
Fitheid is het vermogen om op een bevredigende wijze spierarbeid te verrichten
Fitheid is een middel om verschillende doeleinden te bereiken:
- ‘physical fitness’ = lichamelijke fitheid
- ‘performance-related fitness’ = taakgerichte fitheid
- ‘health-related fitness’ = gezondheidsgerelateerde fitheid
Factoren die een sportprestatie beïnvloeden
Constitutie Fysieke Psychische Techniek
basiseigenschappen eigenschappen
- Leeftijd - Uithouding - Intelligentie -
Goede
- Geslacht - Kracht - Motivatie opleiding
- Gezondheid - Snelheid - Doorzetting - Vroege
- Lichaamsbouw - Lenigheid - Faalangst opleiding
- Ras - Coördinatie - Concentratie - Continue
- Recuperatie opleiding
Tactiek Levenswijze Materiële Stimulerende
mogelijkheden middelen
- Spelinzicht - Voeding - Materiaal - Doping
- Ervaring - Nachtrust - Schoeisel - Cafeïne
- Kennis van de - Roken - Accommodatie - Hoogtestage
coach - Werksituatie - Weer - creatine
- Kennis eigen - Gezondheid
mogelijkheden - Familiale
- Spelsysteem situatie
- Financiële
middelen
Training is een oefenproces waarbij men op systematische wijze vaardigheden oefent om op een
hoger prestatie- of belastbaarheidsniveau te komen of te behouden.
Het aandeel van elke basiseigenschap wordt bepaald door de sport.
Een oefening is een onderdeel van een training. Een training is een groter geheel, welke opgebouwd
is uit meerdere oefeningen welke systematisch worden uitgevoerd en waarbij een
vaardigheid/vaardigheden worden geoefend. Het is de bedoeling van een training om het
prestatieniveau of het belastbaarheidsniveau te verhogen of te onderhouden.
Als je binnen een oefening winst boekt, spreek je van een oefeneffect. Een oefeneffect krijgt men
door het herhaald afwisselen van inspanning en herstel met oefenmodaliteiten die in intensiteit,
omvang en frequentie aan een aantal eisen moeten voldoen. Een trainingseffect is het resultaat van
een progressieve aanpassing aan een geleverde inspanning. Je kan het ook zien als een optelsom van
verschillende oefeneffecten. De aard, de intensiteit en de omvang van de oefenprikkel zullen de
trainingswinst bepalen. Concreet wil dit dus zeggen dat als je één oefening laat uitvoeren, dan
verwacht je een oefeneffect. Als je meerdere oefeningen laat uitvoeren, verwacht je een
trainingseffect.
,Trainen betekent het leveren van herhaalde inspanningen om een aantal fysiologische reacties uit te
lokken. Na het beëindigen van elke inspanning wordt tijdens de herstelfase het fysiologisch
evenwicht terug genormaliseerd (homeostase). De energiebronnen en andere fysiologische
systemen worden niet alleen aangevuld tot het beginniveau, maar nemen toe met een tijdelijk
verhoogd prestatieniveau als resultaat (principe van supercomensatie). Door dit principe is het
lichaam beter voorbereid op de daaropvolgende inspanningen. Door het systematisch aanbieden van
opeenvolgden oefenprikkels realiseert men een stabiel aanpassingseffect (trainingseffect). Dit
trainingseffect is niet onmiddellijk zichtbaar, vaak duurt het een tijd vooraleer je het effect van een
trainingsprogramma kan objectiveren. Immers, het herhaald verstoren van de homeostase
(fysiologisch evenwicht) zal op lange termijn aanleiding geven tot blijvende functionele en structurele
veranderingen. Hoelang het duurt voordat dit zichtbaar merkbaar is, is afhankelijk van het geslacht,
soort traingingsprogramma (intensiteit, freqeuntie, reeksen…), welke fysieke basiseigenschap dat je
wil trainen en de individuele trainingsgevoeligheid.
Voorafgaand aan je training/oefeningen dien je steeds een onderzoek uit te voeren, om een idee te
krijgen van de belasting/belastbaarheid van een sporter en zijn/haar hulpvraag. Op basis van je
vraaggesprek en je testresultaten kan je dan behandeldoelen gaan opstellen, alsook de prioriteit van
deze doelen bepalen. Wanneer dit afgelijnd is stel je een behandelplan en aansluiteind een
behandeling op.
Een trainingsprogramma opstellen en opvolgen start met het opstellen van een theoretisch model, er
moet rekening gehouden worden met:
- vaststellen van trainingsdoelstellingen doelen kunnen algemeen of specifiek zijn. Let op
de tijd waarop het doel dient bereikt te zijn (korte of lange termijn)
- keuze van bewegingsactiviteiten
- invullen van de trainingsvariabelen. (intensiteit, aard, duur en frequentie) Zorg voor
voldoende variatie in je trainingsschema om voldoende prikkels aan te kunnen bieden.
Hierbij dien je rekening te houden met een aantal trainingswetten
- het vaststellen van de opbouw van de onderdelen van de trainingsinhoud. Hier wordt er
rekening gehouden met wat eerst aan bod te laten komen in je trainingsprogramma’s
- uitvoeren van je trainingsprogramma
, - meten/evalueren. Hoe een controle uitvoeren van het te bereiken doel. Zorg dat je zicht
hebt op het beginniveau van een patiënt/sporter en bepaal hoe je tussentijds evaluaties kunt
maken.
- Bijstellen op regelmatige tijdstippen op basis van je controles en je vooropgestelde doel.
De zwaarte van een inspanning wordt bepaald door de combinatie van de volgende 4 factoren:
intensiteit, aard, duur en frequentie. Deze factoren kunnen onmogelijk los van elkaar gezien worden.
Intensiteit is de mate waarin men zich moet inspannen voor een activiteit. Bij een lage intensiteit
moet men zich nauwelijks of slechts weinig inspannen. Men kan dit dan ook lang volhouden. Zeer
intensieve inspanningen kan men slechts korte tijd volhouden. Hoe heviger of intensiever een
inspanning is, hoe intensiever men moet ademen en hoe hoger de hartslag oploopt tot hij een
maximum bereikt. De hartslag is bijgevolg een handige maatstaf voor de intensiteit van een
inspanning.
De aard van de geleverde activiteit heeft een grote weerslag op de zwaarte ervan. Bij bepaalde
bewegingen worden ook slechts bepaalde spiergroepen aangesproken. Andere spiergroepen
ondervinden geen of slechts een zeer klein trainingseffect. Wanneer men bewegingen uitvoert die
men niet gewoon is en daar door ongetrainde spieren aanspreekt, raakt men sneller vermoeid dan
wanneer men zijn vertrouwde sport beoefent.
Duur
Voor niet-getrainde mensen kunnen korte inspanningen reeds erge vermoeiend zijn. Algemeen
wordt hen aangeraden om licht intensieve inspanningen te leveren.
Een algemene regel stelt: hoe lager de intensiteit, hoe langer de inspanning volgehouden moet
worden om een trainingseffect op te wekken. Hiernaast moet men ook steeds in het achterhoofd
houden dat men steeds moet streven naar 30 min continue training, opwarming en cooling down
niet meegerekend, om een trainingseffect en gezondheidsvoordelen te bekomen. Indien een
continue trainging van 30 min niet onmiddellijk mogelijk is, zorg dan dat elke training minstens 30
min duurt door geleidelijk aan de continue inspanning op te bouwen.
Frequentie
Intensieve en lange inspanningen vragen een langer herstel dan lichtere en eerder korte
inspanningen. Begint met te snel aan een nieuwe training, dan heeft het lichaam niet de kans
gekregen om volledig te herstellen. De nieuwe inspanning wordt dan zwaarder. Wacht men te lang
tussen twee activiteit periodes dan kan het trainingseffect van de vorige inspanning reeds weggeëbd
zijn.
Het periodiseren van de training betekent de tijdsindeling van het trainingsproces waarbij de
belastingsdynamiek (trainingsomvang en trainingsintensiteit) periodiek wijzigt. Periodiseren is dus
het plannen van de trainingen in functie van je sportwedstrijd. In de meeste sportdisciplines duurt
een trainingscyclus 1 jaar met verschillende karakteristieke periodes.
Meestal onderscheidt men in een trainingscyclus van één jaar drie periodes
- De voorbereidingsperiode: waarin de conditie wordt ontwikkeld
- De wedstrijdperiode: waarin de basiselementen va een goede conditie worden omgezet in
wedstrijdresultaten
- De overgansperiode: waarin met zorgt voor een actieve recuperatie
In de voorbereidingsperiode worden de doelstellingen vastgelegd en die zullen in grote mate het
ritme van de trainingsopbouw bepalen. In grote lijnen wordt tijdens deze periode voor een
, geleidelijke opbouw gezorgd van rustige (extensieve) trainingen naar meer intensieve traingen. De
intensieve trainingen nemen toe naarmate de wedstrijd nadert. Meer intensieve trainingen mogen
echter al vrij vroeg in de voorbereidingsperiode aan bod komen (wanneer je basisuithouding reeds
voldoende getraind is!)
De voordelen hiervan zijn:
- Belasten van de verschillende energieleverantiesystemen
de variatie in training zorgt ervoor dat zowel het vetmetabolisme als het
suikermetabolisme gestimuleert wordt
- Positieve invloed op het zuurstofopnamevermogen
het maximale zuurstofopnamevermogen wordt niet alleen verbeterd door trage
duurtrainingen, maar ook door trainingen die verlopen in de aeroob-anaeroob zone
- Vermijden van eentonigheid waardoor ook het risico op overtraining kleiner wordt
- Minder risico op stagnatie in het prestatieniveau
prestatievebetering is slechts mogelijk als gevarieerde trainingsprikkels worden
toegediend
Toch blijft globaal gezien tijdens deze periode het trainingsvolume voorrang hebben op de intensiteit
van de trainingen. Je moet dus in het begin van de voorbereidingsperiode veel aandacht schenken
aan de ontwikkeling van je aerobe uithoudingvermogen. De extensieve duurtrainingen blijven
daarom de belangrijkste trainingsvorm. Dit wil niet zeggen dat deze trainingen eentonig moeten
verlopen.
Het periodiseren van training heeft betrekking op het plannen van de trainingsopbouw. Periodiseren
betekent het indelen van de totale trainingsstructuur in kleinere en beter hanteerbare periodes. Dit
is van belang om een overzicht te krijgen en te behouden van wat men wil bereiken en op welke
manier men dit doel wil bereiken. Het doel van periodiseren kan men dan ook omschrijven als het
bepalen van alle korte-, midellange- en lange termijn maatregelen om het trainingsproces te sturen
in de richting van een optimaal prestatievermogen op een vooraf bepaald tijdstip (conditiepiek) in
een trainingscyclus.
De voorbereidings-, wedstrijd- en overgangsperiode worden de “macrocycli” genoemd. Macrocycli
omvatten periodes van 2 tot 5 maanden. Niet alleen het jaarplan wordt in zijn geheel gekenmerkt
door een periodisering (macrocycli) met variaties in de trainingsomvang en -intensiteit. Ook binnen
de verschillende macrocycli ziet men kleinere trainingscycli die men de “mesocycli” en “microcycli”
noemt. Zij worden gekenmerkt door duidelijke variaties in omvang en intensiteit van de training.
De mesocyclus is de opeenvolging van een aantal microcycli, gekenmerkt door variaties in
trainingsinhoud en belastingsdynamiek. Een mesocyclus omvat normaal een periode van 3 tot 6
weken. (meestal 4 weken)
De microcyclus is, op de trainingseenheid na, de kleinste eenheid in het trainingsplan en strekt zich
uit over een periode van 5 tot 10 dagen (meestal 1 week). Deze wordt gekenmerkt door kleine
variaties in de belastingsdynamiek en een duidelijke specifieke trainingsinhoud.
We moeten hierbij rekening houden met het feit dat de trainingsgevoeligheid bij verschillende
individuen sterk kan verschillen en afhankelijk is van de belasting (omvang, intensiteit, frequentie van
de training). Het is dan ook moeilijk om algemeen geldende uitspraken te doen met betrekking tot
een exacte duur van de macro-, meso- en microcycli-.