Filosofie
(Kunnen antwoorden op gelijk welke waarom-vraag)
1. Aard van de filosofie
Wat is filosofie?
1) Wie is de mens? Waarmee ben ik bezig. (De mens is vanzelfsprekend)
Vraag naar het gekende (= de mens) + wat is kennis?
2) Wat is kennis?
Filosofie stelt zich altijd vragen
Vragen naar de fundamenten ( vb. wie/wat is de mens, wat is kennis?)
De filosofie maakt geen antwoorden, maar wel analyses
Nut van filosofie?
Ideologische vraag, eigen aan de cultuur.
Het ligt niet vast wat mens en kennis is. Bewijzen is typisch voor de moderne tijd.
In de jaren ’80 verandert de cultuur: economisch model: is het nuttig? Levert het winst op? Is het
efficiënt? Dingen gaan niet –> Lijkt dat het geen belang heeft.
Nut? Geen direct nut, wel algemene vorming. In staat zijn na te denken, afstand nemen die
vanzelfsprekend is voor jou.
Opgeleid tot mensen -> denken, logisch denken over wat je doet.
Alles is doordrongen van de filosofie vb. de vraag rond euthanasie.
2. Plaats van de filosofische vraag
Vraag naar de mens, samenleving maar we staan daarin. Afstand nemen er tegenover alsof we
buiten de werkelijkheid staan maar dat kan niet omdat we ook tegelijkertijd in de wereld staan :
Binnen-buiten positie
Diogenes van Sinope : ton van Diogenes. Diogenes was de eerste filosoof. Hij leefde
in een ton op de markt( publieke plaats, openbare leven: ontmoeting, sport, winkels,
vooral mannen die vrij zijn) van Athene. Hij zei dat hij geen bezit nodig heeft om
mens te zijn. Hij leefde alleen met een hond (vandaar zijn bijnaam: hond) . Wel had
hij altijd een lantaarn bij zich op klaarlichte dag “Ik zoek een oprecht mens.” De ton
stelt de binnen-buiten positie voor
Binnen : leeft op de markt
Buiten: soort holte op de markt, neemt ‘afstand’ van de markt.
3. Historisch ontstaan van de filosofie
Filosofie is geschiedenis. Westerse culturen zijn doordrongen van de filosofie. Het bepaalt onze
cultuur op vandaag.
1
,Wanneer spreken we van filosofie? (5e E v.C)
Beginpunt : ‘ Dat is filosofie’. Axioma: iets dat aangenomen wordt, die niet te bewijzen valt.
Axioma van de filosofie: zelfontdekking van de logos (logica, taal , rede) als de plaats van de
waarheid.
De logos ontdekt bij zichzelf een plaats van de waarheid
Wat is waarheid? Dit ontstaat met de filosofie.
vb. Ware Jacobs: voor altijd, den dienen, ligt vast, onveranderlijk, eeuwig.
Het ware zal ontstaan! Wat er ervoor geen waarheid? Waar lag ze dan voor het menselijke verstand?
In de 5e eeuw v.C in Griekenland (Athene) waren er ongeveer 5000 vrije burgens (mannen). Daar
ontstond de democratie (volk is aan de macht (Dèmos))
iedereen: 5000 vrije burgers
Voor de democratie : tiran, aristocraten..
1) Sparta en Athene liggen onder vuur van de Perzen. Ze besloten om het zelf te doen! Dus goed
uitleggen aan elkaar was belangrijk. Beslissingen moeten beargumenteerd worden, redeneren.
2) Vooraf aan filosofie? Waar is hij mee bezig? Zoeken naar de fundamenten voor de meest
vanzelfsprekende dingen.
Wie gaf antwoorden voordat de filosofie bestond?
Er waren plaatsen waar met vragen kon stellen. Vb. Orakel van Delphi = tempel van de God
Apollo waar een vrouw zit (= Pythia), rond de pythia zitten priesters. De Pythia zit op een driepikkel
boven een gat in de grond. Mensen komen vragen stellen aan de Pythia die het doorgeefluik is van
Apollo.
De luchtstroom die door het gat naar boven komt wordt gezien als Apollo of de natuur. Door haar
mond krijg je antwoord. De priesters luisteren naar wat de Pythia murmelt en vertellen dit door naar
de vraagsteller. Het is dan de vraagsteller zijn/haar taak om te ontrafelen wat de Pythia bedoelt.
Maar waarom Apollo?
Apollo is de God van het inzicht. Mens ziet het niet dus Apollo kan je helpen om in te zien.
De koning heeft ook eens raad gevraagd aan het orakel van Delphi: “Moet ik de Perzen aanvallen?”
Antwoord: “ Een groot rijk zal verwoest worden.” De koning was blij en begon meteen een oorlog
met de Perzen, maar het was niet het Perzische rijk, maar het Griekse rijk die ten val kwam.
Later: Woorden begrijpen zoals ze zijn, je neemt ze zoals ze zijn. Voor de filosofie sprak de natuur, de
goden. Dit wijzigt, de aandacht wordt verlegd naar het verstand. De mens ontdekt een waarheid (ligt
vast) Waarheid= wat onveranderlijk is.
De mens stelt vast dat er een fundament is tussen wat je ziet en wat je begrijpt.
Wat je ziet kan veranderen vb. boom zonder blaadjes: BOOM. Met blaadjes: BOOM. Je ziet dus
iets anders, maar het blijft hetzelfde.
Veranderlijkheid (wat je ziet) en onveranderlijkheid (wat je begrijpt)
Met mijn verstand kan ik een onveranderlijkheid denken van een veranderlijkheid dat ik zie. Een
getal is een abstracte voorstelling van iets. Het is onveranderlijk. Je kunt het wel gebruiken om de
verandering inzichtelijk te maken.
2
,Parmenides: Heeft in een fragment verwoord dat men bezig is met een abstractie in die tijd. Dit
bepaalt het begin van de filosofie, maar we kunnen er niets mee doen.
!!! “ Het zijn is en het niet-zijn is niet”
Het zijn: datgene wat eeuwig en onveranderlijk is.
Het niet zijn: de wereld in zijn concreetheid. De zintuiglijke waarneembare
werkelijkheid.
Nagaan war werkelijk is. Mens is daartoe in staat. Het is een eenvoudige uitspraak maar ook
beslissend waarin de mens eigenlijk sterfelijk is.
Doet uitspraken over dingen waar hij niet bij is. Kan verder gaan dan het
moment waarin hij leeft
Mens krijgt het idee dat hij geen beroep meer moet doen op goden. Hij merkt dat hij iets
inzichtelijker kan zeggen dan wat de Goden zeggen. Uitspraak ook problematisch: het strookt niet
met onze waarneming. Kloof tussen zijn en niet-zijn is veel te groot.
Alle filosofen hebben 1opdracht: die kloof kleiner maken!!
Alle filosofen zijn het eens met Parmenides, maar de kloof die hij heeft getrokken is te groot. De
andere zullen moeten een poging doen om de kloof kleiner te maken, of de kloof te overbruggen
In elke periode 2 filosofen analyseren
Samenvatting cursus :
Mens?
Kennis?
Axioma Parmenides
Antieke tijd Middeleeuwen Moderne tijd Hedendaagse tijd
(500vC – 200/300) (200/300 – 17E eeuw) (17e eeuw – Helft 19e (helft 19e eeuw – nu)
eeuw)
-Ontstaan van de Renaissance -Moderne
filosofie. (axioma) natuurwetenschappen
-Door val van het (fysica)
West-Romeinse rijk -Mensbeeld verandert,
veranderen er veel specifiek mensbeeld,
dingen (hierdoor zelfbewustzijn. Dit
wijzigt geschiedenis) verandert sterk in de
hedendaagse tijd
Bij elke filosofen (gespleten subject)
2vragen (kunnen
antwoorden op gelijk
welke waaromvraag)
1. Uitgangspunt
2. Tegen wie of wat
reageert hij
-Plato/Aristoles
altijd iets die de
verbinding legt met de
volgende periode
3
, DE ANTIEKE TIJD
PLATO : 4E EEUW VOOR CHRISTUS.
Tegen wie of wat reageert Plato?
Hij reageert tegen Parmenides die de grote kloof tussen wat zijn en niet zijn is te groot heeft
gemaakt. Plato volgt Parmenides, behalve op de wijze waarop hij het zijn en het niet zijn tegen
elkaar gezet heeft.
Wat is het uitgangspunt van Plato? Dubbel antwoord
1. (uitgangspunt van alle antieke filosofen ) Waarom is die werkelijkheid in verandering, hoe
moeten we nu de beweging denken? Hoe moeten we dat begrijpen? Een boom is in beweging,
blaadjes, later geen blaadjes. De werkelijkheid is in beweging. Beweging is groeien, bloeien. Voor
een antiek filosoof is heel de werkelijkheid in beweging. Dus niet enkel hetgene wat je verstaat
onder de levende dingen. Aristoteles kan dit pas denken (de tafel waar ik op zit is ook in beweging).
Plato zal hier geen antwoord op kunnen geven.
2. Plato is een leerling van Socrates. Socrates kan je overal op herkennen. Hij was een
uiterlijk lelijk mens.. Socrates zelf heeft niets geschreven, zijn leerlingen hebben het opgeschreven.
Hij wordt dus vaak vergeleken met Jezus Christus (ook niets geschreven) . Socrates is de eerste die
de vraag naar de waarheid heeft gesteld, maar hij stelde die vraag enkel naar ethische problemen.
Hij zocht de waarheid naar ethische problemen. Hij stelde de vraag: wat is rechtvaardigheid nu
eigenlijk echt?
Waarom stelde hij zicht die vraag? Omdat er in die periode op een andere manier werd nagedacht
over wat morele waarden waren.
Namelijk: je had daar een ander soort denkers die rondtrokken van de ene stad naar de andere en
die de jonge mannen ging opleiden om zicht voor te bereiden voor een politiek/publiek leven. Leidde
ze op in de retoriek (=sofisten) (=leren spreken, leren overtuigen, heb je hulpmiddelen voor: weten
hoe je lichaamstaal moet gebruiken, hoe een betoog opbouwen.
Vooral: je moet als politieker instaat zijn om iemand anders van uw gelijk te overtuigen) Diegene die
het, het best kon zeggen sprak de waarheid. Hierdoor is er veel verkeerd gelopen in het politieke
leven.
Socrates zei dat als we ons een andere vraag moeten stellen, gaat er niet om wie gelijk haalt. Maar
weten wat die rechtvaardigheid waarover ze het hebben, echt is. Dat is een verschil
Rechtvaardigheid is eeuwig en onveranderlijk Vraag naar de waarheid, wat is rechtvaardigheid nu
precies?
Hij zal reageren op het morele relativisme van de sofisten (= punt 2)(Zowel Plato als
Socrates)
Plato zal de vraag van Socrates naar rechtvaardigheid opentrekken, Hij blijft niet steken bij
louter morele kwesties, stelt de vraag naar de ganse werkelijkheid. Plato volgt Socrates op
zijn kritiek van de sofisten.
Antwoord van Plato op Parmenides:
Het niet-zijn kan toch een beetje zijn, namelijk als een afschaduwing daarvan. (zijn = concrete
werkelijkheid waarin we nu leven)
4