1. ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE. ( De levensloop van de mens;
Pol Craeynest)
1.1. Begripsomschrijving.
1.1.1. - 1.1.2. Genetische of ontwikkelingspsychologie?
1. Het zijn synoniemen: genese = ontwikkeling = wording = ontstaan
2. we gebruiken beide, als we maar goed realiseren, dat ontwikkeling:
o niet alleen evolutie, voortgang, opgang, opbouw,.... maar ook in-volutie, teruggang,
neergang, ... is
o zich niet beperkt tot de adolescentie: er is ook ontw na de adolescentie en in de
volwassenheid
ontw omvat alle (psychische en fysische) veranderingen in het gedrag van het individu die
met veranderingen in leeftijd te maken hebben en dit vanaf de conceptie tot de hoogbejaarde
maw de ontwikkeling gebeurt levenslang:
o niet enkel een rijpingsproces is (=genetisch / biologisch gestuurd proces)
ontw wordt ook bepaald door milieu en zelfbepaling
3. Recente term: “levenslooppsychologie” bestudeert:
1. de wetmatigheden in de veranderingen in het gedrag die zich in de loop van het leven
voordoen
2. de ontw van het gedrag in functie van de leeftijd
3. de gedragsveranderingen in de menselijke levensloop
1.2. Beperkte historiek.
Ontw psych.: een ver verleden, maar een vrij korte geschiedenis.
1.2.2. Van voorwetenschappelijke ontw psych (een ver verleden).
1. dagelijks contact leidt tot ... ontdekken van wetmatigheden in de ontw. ? neerslag in spreuken,
gezegden, spreekwoorden
2. Filosofie (tot eind18de eeuw)
1. wezen: typische kenmerken van fasen (bv.: Cicero)
2. fundamentele vraag: aanleg of milieu (twistappel)
AANLEGTHEORIE MILIEUTHEORIE
nativisten empiristen
nature problematiek nurture problematiek
J.J. Rouseau J. Lock (tabula rasa)
(J. Piaget) <(Rus leerpscych.: Vygotsky en Galperinn/td>
3. geen wetenschappelijke psych want speculatief en deductief
4. Babybiografieën: omgang van voorwetenschap naar wetenschap
o 19 de eeuw: basis van empirische beschrijvende ontw psych wordt gelegd
o zwakheden:
1. zeer beperkt aantal kinderen (niet representatief)
2. beperkt, onsystematisch en sterk
3. gevolg: geen gefundeerde of algemeen geldende wetmatigheden
1.2.2. Naar een wetenschappelijke ontw psych.
1. Men gaat meer objectief en systematisch te werk. Drie ontwikkelingen leiden tot
wetenschappelijke ontwikkelingspsych.
1. proefsituaties (taken, opdrachten, vragen) (Piaget, A. Binet)
2. grotere (representatieve) groepen
, 3. specifieke methoden:
longitudinaal onderzoek (1 groep nemen en die volgen gedurende een aantal
jaar)
transversaal = dwarsdoorsneeonderzoek (verschillende groepen nemen)
2. Ontw psych ? levensloop
1. kindertijd (geboorte - 12 j)
2. adolescentie
3. bejaarde (gerontologie)
4. volwassenheid (stabiele, duurzame toestand)
1.3. Ontwikkelingsfasen.
1. de prenatale fase: vanaf bevruchting tot aan de geboorte
2. de babytijd: vanaf de geboorte tot 1 à 1,5 jaar
3. de peuterfase: van 1 à 1,5 jaar tot 2,5 à 3 jaar
4. de kleuterfase: van 2,5 à jaar tot + 6 jaar
5. de lagere schooltijd: van 6 tot + 12 jaar
6. de adolescentie: tussen 12 en 20 à 22 jaar
7. de volwassenheid: een heel lange periode van + 20 tot + 60 jaar
8. de bejaarde volwassenheid of ouderdom: vanaf + 60 jaar tot men sterft
ontwikkelingsfase = een bepaalde levensperiode die in de tijd is afgebakend en die samenhangt met
bepaalde gedragspatronen.
1.4. Ontwikkelingsfactoren.
1.4.1. Situering vd vraagstelling.
Fundamentele vraag: wat leidt / stuurt de ontwikkeling?
OF - OF? Of EN - EN?
1.4.2. Biologisch georiënteerde theorieën = aanlegtheorie.
1. Rol van erfelijkheid / aanleg wordt gemaximaliseerd. Ontwikkeling =
o sterk biologisch gestuurd proces
o endogeen gestuurd fysiologisch proces
o rijpen / rijpingsproces
2. Rol van milieu wordt geminimaliseerd
o enkel gunstige voorwaarden scheppen
o bepaalt niet de richting (beeld van de tuinier ? pedagogisch pessimisme)
3. Betekenis / rol van rijpingsprocessen
o zeer belangrijk voor de sensomotorische ontw. (parallel)
o ook voor abstract denken, geweten,...
4. Historiek
o tot WOII: aanlegtheorie
wel: beschrijven - voorspellen
niet: verklaren - controleren = bijsturen / beïnvloeden
o rond 1960: milieutheorie
o rond 1980: aanlegtheorie - interactietheorie
1.4.3. Milieutheorieën.
1. Rol van milieu wordt gemaximaliseerd. Ontwikkeling =
o exogeen gestuurd proces
o leren / leerproces (= ervaringsproces)
2. Drie argumenten PRO milieutheorieën:
1. grote verschillen in menselijk gedrag (afh. Van cultuur)
2. universele ontw verschijnselen bv.: koppigheidsfase, oedipuscomplex
3. kinderen in extreme situaties bv.: l’enfant sauvage
, 2. milieutheorieën leiden tot pedagogisch optimisme
1. Watson: “Geef mij 12 kinderen en ik maak ervan wat je wil!”
2. Veldexperiment (Turkije 1987)
o 1j: 244 kleuter: IQ= 82,5
o 2-3j: ½ kleuterschool - ¼ thuis, moeder training - ¼ thuis
o 4j: kleuterschoolkind: IQ = 94,2
o 4j: thuis training: IQ = 92,9
o 4j: Thuis: IQ = 83,1
3. Extreem standpunt: er is geen ontw want alle veranderingen in gedrag ? leren en niet
veranderen in leeftijd
1.4.4. De interactietheorieën.
1. geen OF - Of, wel EN - EN: niet alleen aanleg of milieu, maar aanleg EN milieu
2. 5 basisgegevens ivm de interactietheorie:
1. op sensomotorisch gebied ? afh van fysiologische rijping
2. oefening is zeer belangrijk (stimulatie) ? gevoelige of kritische periode ? geen
oefening ? geen normale ontw. ? Nodig om gerijpte functie in concreet gedrag om te
zetten
3. zelfs na functionele ontw is oef noodzakelijk bv.: kind moet de kans krijgen om te
lopen, anders lukt dat niet (wolvenkinderen)
4. oef voor het bereiken vd gevoelige periode heft geen pos. Uitwerking en werkt
tegengesteld.
5. oef van primaire vaardigheden voor het bereiken vd gevoelige periode kan van
belang zijn om van zodra de fysiologische rijping bereikt is, de functie makkelijker tot
ontw te laten komen. Bv.: leren lezen of schrijven (symboolfunctie)
1.4.5. De zelfbepaling als derde ontw. factor.
1. vrije wil >< determinisme (? alles wordt veroorzaakt, alles is bepaald door factoren)
2. pro en contra argumenten ivm vrije wil
a. pro: hij kan vrij beslissingen nemen
contra: vrijheid is meer dan een illusie
b. pro: onverwachte sprongen (wendingen is het leven vd mens)
contra: de omgeving geeft die sprongen aan ? ooit deze factoren opsporen
c. pro: het individu kan zijn eigen toekomst sturen
contra: deze factoren zullen ooit gekend zijn
1.4.6. Het onbewuste als de 4de ontw factor. Bv.: Je baas zegt iets, e bent het al vergeten maar
bepaalt wel je verder keuze
Betekenis is ontw. factoren: verklarende ontwikkeling
1.5. De ontw. aspecten.
1. Welke?
o psychomotorische ontw
o cognitieve ontw
o sociale ontw
o dynamisch en affectieve ontw
2. betekenis van ontw aspecten: beschrijvende ontw.
1.6. De ordening.
1. van fasen naar aspecten
= per fase alle aspecten beschrijven
2. van aspecten naar fasen
= per aspect alle fasen beschrijven