INLEIDING
H1: NEUROPLASTICITEIT
H2: LEARNING IN NEUROREHABILITATION
H3: BEROERTE
H4: DWARSLAESIE
H5: ZIEKTE VAN PARKINSON
H6: MULTIPLE SCLEROSE
H7.1: VERWORVEN HERTSELLETSEL
H7.2: BEWUSTZIJNSSTOORNISSEN
H8: VESTIBULAIRE REVALIDATIE
H9: KLINISCHE NEUROPSYCHOLOGIE
H10: TECHNOLOGIE IN NEUROREVALIDATIE
H11: VALPROBLEMEN
NEUROLOGIE II H12: FYSIEKE ACTIVITEIT
WPO1-11
Academiejaar 2022-MARE
, Samenvatting neurologie 1MARE
Inleiding: Framework neurorevalidatie
DEF: Proces dat personen met een beperking helpt bij het bereiken en behouden van optimale functie
en gezondheid in interactie met hun omgeving.
à Het vereist een actief partnerschap tussen patiënt, zijn familie en hele reeks gezondheids-
en sociale zorgverleners.
Ø Parkinson, MS à progressieve aandoening (slechter worden doorheen tijd)
Ø Beroerte/ CVA à veel mogelijkheid tot bijna volledig herstel (beter worden doorheen tijd)
Evidence based werken à elementen nemen die wetenschappelijk onderbouwd zijn (vaak conflict in
evidence, ook persoon in zijn geheel/ waardes van P) à klinisch redeneren moet patiënt-specifiek zijn
(het is geen kookboek).
Klinisch redeneren is nodig voor behandeling bij neurologische patiënten.
- Informatieverzameling
- Hypothesevorming
- Revalidatieplan opmaken
- Evalueren en aanpassen: elke dag herevalueren en kijken wat is verbeterd
en daar maximaal op inzetten
10 principes van de neurorevalidatie
1. ICF (participation): P zo functioneel mogelijk krijgen zodat die zo maximaal mogelijk kunnen
participeren (ADL zo zelfstandig mogelijk).
2. Patient-centered care
3. Team work (goal setting): multidisciplinair
4. Prediction: waar willen/kunnen we met P naartoe?
5. Neural plasticity
6. Motor control (systems model)
7. Functional movement re-education
8. Skill acquisition (motor learning)
9. Self-management (self-efficacy)
10. Health promotion (prevention): moeilijk in neurologie (nog weinig op in als maatschappij)
à Risicofactoren beroerte: roken, te hoog BMI/ zwaarlijvigheid, stress en daarmee
gepaarde hoge bloeddruk, sedentair gedrag (weinig bewegen).
à Ook zeker inzetten op secundaire preventie: kan nog eens een beroerte krijgen +
alle comorbiditeiten.
à Afwegen functioneel werken of efficiënt werken à afhankelijk van doelstelling van P.
Doelstellingen van de neurorevalidatie
RAMP: Recovery
Adaptation
Maintenance
Prevention
à 4 key-elementen: komen bij elke aandoening terug
Fysieke activiteit bij beroerte: verbetert de cognitieve functie (vooral bij ouderen), vermindert risico
op Alzheimer en dementie, bevordert hersenvascularisatie en het leren, stimuleert neurogenesis,
verhoogt neuronale survival en resistentie tegen herseninfarct, onderhoudt cognitieve functie bij
ouderen.
1
, Veel voorkomende aandoeningen en de impact op dagelijks leven
à Veel P hebben combinatie van verschillende stoornissen à klinisch redeneren om
individuele symptomen/ stoornissen te herkennen en identificeren.
Vb: Beroerte-overlevende met hemiparese BL: UMN-syndroom met negatieve
kenmerken van zwakte, traagheid en verlies van vaardigheid, positieve kenmerken
van verhoogde spierspanning en hyperreflexie.
❖ 80-90% van axonen kruist naar contralaterale zijde (laterale corticospinale banen)
❖ Axonen die niet kruisen, zetten weg verder in ventrale corticospinale banen
- Upper motor neuronen: 1 aaneensluitend geheel precentrale
gyrus tot het tweede neuron (centraal) = CZS+ruggenmerg.
- Lower motor neuronen: tweede neuron dat perifere bezenuwing
volgt naar de spieren (perifeer) = PZS.
Upper motor neuron zwakte:
à Centrale parese met hypertonie dat zich uit in verhoogde peesreflexen en verhoogde myotatische
reflexen, antagonisten zijn vaak hypotoon.
Ø Komt voor na een laesie van dalende UMN's, op elk niveau boven de voorhoorn van het
ruggenmerg (ruggenmerg zelf, hersenstam of hersenen).
Ø Aanwezig bij veel aangeboren of verworven neurologische aandoeningen van het centrale
zenuwstelsel (vb. beroerte, traumatisch hersenletsel, hersenverlamming, multiple sclerose of
ruggenmergletsel).
Ø Onvoldoende neerwaartse bewegingscontrole
Behandeling:
Ø Spierrekrutering en -controle verbeteren
Ø Kracht en uithoudingsvermogen ontwikkelen in belangrijke functionele bewegingen
Ø functionele versterking van spieren
Overzicht klinische symptomen die kunnen voorkomen bij UMN-letsel:
- POSITIEF = verhoogde symptomen zoals hypertonie (verhoogde tonus)
- NEGATIEF = verlaagde activiteit zoals hypotonie (verlaagde tonus)
Positief Afferent drive: als reactie van perifere stimulatie
Toegevoegd of Proprioceptieve Spasticiteit, clonus
overdreven stretch reflexen: Pees-hyperreflexie, positieve support-reactie
fenomeen: spier Nociceptieve reflexen: Flexor-spasmen
overactiviteit Cutane reflexen: Extensor-spasmen
Extensor plantaris reactie (positieve Babinski/ voetzoolreflex)
Efferent drive: supraspinale activiteit, geobserveerd tijdens beweging
Spastische dystonie (onvrijwillige draaiende/wringende beweging).
Geassocieerde reacties
Verstoorde controle Verminderde reciproke inhibitie leidend tot pathologische
van vrijwillige (spastische) co-contracties.
beweging: Verhoogde reciproke inhibitie leidend tot schijnbare zwakte.
Negatief
Verlies of Zwakte, vermoeidbaarheid
afname van Verlies van vaardigheid
fenomeen Acute hypotonie
Adaptief
Zacht weefsel Niet-neurale bijdragen Stijfheid en verkorting van perifere zachte weefselstructuren
(biomechanisch)
Neurale bijdragen Spasticiteit
(overactieve Spastische dystonie (onvrijwillige draaiende/wringende beweging).
spiercontractie) Hyperreflexie
2
, Lower motor neuron zwakte:
Ø Treedt op na laesie op niveau van voorhoorn in het ruggenmerg of lagere motorneuron (LMN)
output onder dit niveau (destructie van de cellichamen).
Ø Zwakte + aanvullende klinische symptomen
Ø Veroorzaakt door trauma aan perifere zenuwstelsel of gevolg van aangeboren of besmettelijke
ziekte die de LMN's aantast (vb. perifere motorische neuropathie)
Ø Resulteert in ipsilateraal motorisch en/of sensorisch deficit en betrokken spier krijgt geen
impulsen meer waardoor er een perifere slappe verlamming ontstaat.
Behandeling:
Ø Beperk eventuele achteruitgang en behoud en/of vergroot de spierkracht waar mogelijk
Ø Voorkomen van secundaire complicaties (musculoskeletale letsels, pijn en misvormingen)
à Perifere zenuwstelsel heeft enig vermogen om te herstellen!
à LMN-syndroom: verminderde of afwezige pees- of huidreflexen, verminderde spiertonus en
spierfasciculaties, hyporeflexie
Symptomen
A. Vermoeidheid
❖ Algemene vermoeidheid: 1 van meest voorkomende zelfgerapporteerde symptomen na beroerte,
TBI (traumatisch hersenletsel), MS...
• Impact op fysieke, cognitieve en psychologische dimensies van het leven
• Slaap, pijn, depressie en bijwerkingen van medicijnen sterke relatie hebben met vermoeidheid
à Effecten van vermoeidheid op cognitie
❖ Motorische vermoeidheid: afnemende motorische prestatie waargenomen als zwakte bij herhalen
van fysieke taken.
• Bij CZS-stoornissen (MS, beroerte, …) wordt motorische vermoeidheid veroorzaakt door zowel
perifere als centrale mechanismen
• Invloed op gang, evenwicht, kracht…
à Vermoeidheid is vaak een grote barrière in belangrijke oefenprogramma's die tot doel hebben het
activiteitenniveau te verhogen. Oefeninterventies motorische vermoeidheid met prestaties monitoren
en T moeten programma's ontwerpen die frequente rustmomenten bevatten.
B. Stoornissen in spiertonus
❖ Hypertonus
• Spasticiteit: motorische stoornis gekenmerkt door snelheidsafhankelijke toename tonische
rekreflexen (spiertonus) met overdreven peestrekkingen, gevolg van hyperexciteerbaarheid
van rekreflex, als onderdeel van het UMN-syndroom.
• Hypertonus: passieve weerstand tegen beweging bij verschillende snelheden die een deel
vertegenwoordigt van hyperreflexieve respons die optreedt bij spierrekking.
❖ Hypotonus: verminderde spanning in spier (langzamere bewegingen en veranderingen in flexibiliteit
en gewrichtsstabiliteit). Bij zowel passieve als actieve bewegingen, verminderde weerstand tegen
passieve bewegingen.
• Cereballaire ataxische patiënten, CP, vroeg na een beroerte UMN-laesies…
❖ Onvrijwillige spierspasmen: plotselinge bewegingen in spiergroepen spontaan optreden of worden
veroorzaakt door bepaalde sensorische of viscerale prikkels.
à Voorkomen bij elke neurologische aandoening met UMN-laesies zoals MS, SCI en TBI
• Identificatie trigger belangrijk voor behandeling (vb. huidlaesies, decubitus, musculoskeletale
pijnen, spalken, infecties, houdingen…)
• Onverwachte spasmen kunnen mobiliteit bij staan beperken en bijdragen aan valpartijen.
❖ Dyskinesie: andere vorm van abnormale onwillekeurige choreiforme of athetiode bewegingen.
à Omvatten vaak beweging van tong en kaak (geassocieerd met bijwerkingen van antipsychotica).
• Ziekte van Parkinson: combinatie chronisch gebruik levodopa en ziektegerelateerde factoren
die leiden tot postsynaptische veranderingen in de gevoeligheid van de dopaminereceptor.
3