Samenvatting LWEO Economische Crisis Kennen en Kunnen Uitgewerkt VWO
6 vues 0 fois vendu
Cours
Economie
Type
VWO / Gymnasium
In kennen en kunnen economische crisis LWEO vwo staan alle antwoorden die achter in het boek van kennen en kunnen staan. Hierdoor ben je optimaal voorbereid op de toetsweek! Ik heb er zelf een 9 mee gehaald.
Zo hoef je niet meer te stressen of zelf op zoek te gaan naar de juiste antwoorden.
aandeel
Verhandelbaar bewijs van mede-eigendom van een onderneming. Als het bedrijf winst
maakt, ontvangt de aandeelhouder dividend.
AFM
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op de financiële markten: op sparen,
beleggen, verzekeren en lenen.
afremmend beleid
Beleid om de groei van de effectieve vraag af te remmen.
anticyclisch conjunctuurbeleid
Beleid van de overheid dat tegen de conjunctuurgolf ingaat om zo de conjunctuur-
schommelingen te dempen. Als het slecht gaat met de economie dan stimuleert de overheid
de economie door de belastingen te verlagen en/of de overheidsbestedingen te verhogen
arbeidsverdeling
(= arbeidsdeling) Het splitsen van het productieproces in kleinere onderdelen waardoor de
arbeidsproductiviteit kan worden vergroot.
bestedingsevenwicht
De totale bestedingen in een land zijn gelijk aan de productiecapaciteit van dat land.
beurskoers
Prijs van aandelen/obligaties op een bepaald moment op de effectenbeurs. Deze koers
wordt bepaald door vraag en aanbod op de beurs.
bruto binnenlands product (bbp)
De toegevoegde waarde van alle bedrijven en de overheid bij elkaar opgeteld.
centrale bank
Bank van de banken, die monetair beleid uitvoert, toezicht uitoefent op financiële
instellingen, voor de uitgifte van bankbiljetten zorgt en de deviezenvoorraad (voorraad
internationale betaalmiddelen) beheert.
conjunctuur
(= conjunctuurcyclus) Schommelingen in het niveau van de bestedingen ten opzichte van de
trendmatige groei. Anders gezegd: de golvende beweging in de tijd van de productie,
veroorzaakt doordat de bestedingen afwisselend hoger en lager zijn dan de trendmatige
beweging van de productiecapaciteit.
debiteurenrisico
De kans dat iemand aan wie geld is uitgeleend niet terugbetaalt.
deflatie
Daling van het algemeen prijsniveau.
dividend
Winstuitkering aan aandeelhouders van een nv of bv.
effectieve vraag
(= totale bestedingen) De vraag die leidt tot bestedingen. De totale vraag naar goederen en
diensten door gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland.
,eigen vermogen
Het door de eigenaren ingebrachte geld. Het eigen vermogen bestaat uit de waarde van de
bezittingen van een persoon of bedrijf minus de schulden van die persoon of dat bedrijf.
geldillusie
Verschijnsel dat mensen de waarde van het geld verkeerd inschatten, bijvoorbeeld doordat
ze alleen kijken naar de nominale waarde en geen rekening houden met prijsveranderingen.
geldmarkt
Deel van de vermogensmarkt waar kortlopende leningen worden verhandeld met een
maximale looptijd van twee jaar. Hieronder vallen spaarrekeningen voor particulieren bij
banken, het kopen op afbetaling enzovoort.
geldschepping
Vergroting van de maatschappelijke geldhoeveelheid, bijvoorbeeld door girale
kredietverlening of door uitgifte van nieuwe munten en bankbiljetten door de centrale bank.
hefboomwerking
Verschijnsel dat over het vreemd vermogen winst of verlies wordt gemaakt waardoor het
rendement over het eigen vermogen groter of kleiner wordt.
hoogconjunctuur
Periode waarin de bestedingen en productie relatief snel groeien. Periode waarin de groei
van het nationaal inkomen hoger is dan de trendmatige groei. De macro-economische groei
van de productie ligt boven het trendmatige niveau.
hypothecaire lening
(= hypotheeklening) Lening bij een bank met onroerend goed (huis of grond) als onderpand.
inflatie
Het stijgen van de prijzen van goederen en diensten. Stijging van het algemeen prijsniveau.
Stijging van het gemiddelde prijspeil.
kapitaalmarkt
Deel van de vermogensmarkt waar langlopend en permanent vermogen wordt verhandeld.
laagconjunctuur
Periode waarin de bestedingen en productie relatief langzaam groeien of afnemen. Periode
waarin de groei van het nationaal inkomen lager is dan de trendmatige groei. De macro-
economische groei van de productie ligt onder het trendmatige niveau.
liquiditeit
(1) Het vermogen om op korte termijn zonder verlies aan de onmiddellijk en binnenkort
opeisbare verplichtingen te voldoen (2) Betaalmiddel, geld Mate waarin aan direct
opeisbare verplichtingen kan worden voldaan; een veelgebruikte maatstaf is: liquide
middelen/direct opeisbare verplichtingen.
marktmechanisme
(= prijsmechanisme) De prijs en de verhandelde hoeveelheid van een product komt tot
stand door het vrije spel van vraag en aanbod. Er wordt precies evenveel aangeboden als
gevraagd.
nominale rente
Rentepercentage dat de bank geeft of vraagt voor sparen of lenen.
obligatie
Verhandelbaar bewijs van deelneming in een geldlening aan bedrijven of de overheid met
,een vaste rente en vaste looptijd. Een schuldbekentenis voor een langlopende lening
(looptijd van meer dan twee jaar) met een vaste rente.
onderbesteding
De totale bestedingen zijn kleiner dan de (normale bezetting van de) productiecapaciteit.
overbesteding
De totale bestedingen zijn groter dan de (normale bezetting van de) productiecapaciteit.
overheidssaldo
Het verschil tussen inkomsten en uitgaven van de overheid in een jaar.
procyclisch conjunctuurbeleid
Beleid van de overheid dat de conjunctuurcyclus versterkt, zoals lagere
overheidsbestedingen of belastingverhoging tijdens laagconjunctuur.
productiecapaciteit
De hoeveelheid goederen die een land of een bedrijf maximaal kan produceren in een
periode (meestal een jaar).
recessie
afnemende economische groei beneden de trendmatige groei. Algemeen: een terugval in de
economische groei. Officieel: een daling van twee kwartalen achter elkaar.
reële rente
De nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.
rendement
Opbrengst van het belegde vermogen in aandelen en obligaties, meestal uitgedrukt in
procenten van het belegde vermogen.
selffulfilling prophecy
Een voorspelling op grond waarvan mensen zich zo gaan gedragen dat de voorspelling ook
werkelijk uitkomt.
solvabiliteit
De verhouding tussen bezittingen en schulden. De mate waarin alle schulden (korte en lange
termijn) kunnen worden terugbetaald; een veelgebruikte maatstaf: eigen vermogen/vreemd
vermogen.
spaarquote
Het gedeelte van het inkomen dat wordt gespaard.
sparen
Het niet uitgeven van een deel van het inkomen. Het niet consumeren van een deel van het
inkomen.
staatsschuldquote
(= overheidsschuldquote) De staatsschuld uitgedrukt als percentage van het bbp.
tijdsvoorkeur
De voorkeur van huidige consumptie boven toekomstige consumptie.
trend
(= trendmatige groei) Gemiddelde groei van de productiecapaciteit over een langere
periode. De trend geeft de ontwikkeling van het bbp aan bij een gemiddelde groei.
vermogensmarkt
Het geheel van vraag naar en aanbod van geld. Het geheel van vraag naar en aanbod van
, vermogen zowel op korte termijn als op lange termijn. De vermogensmarkt bestaat uit een
groot aantal deelmarkten. De meest gebruikelijke indeling is die in de geldmarkt en de
kapitaalmarkt.
vreemd vermogen
Het door schuldeisers ingebrachte geld. Het vreemde vermogen bestaat uit de
schulden (geleend geld) van een persoon of bedrijf. Vreemd vermogen moet worden
terugbetaald en er moet rente over worden betaald.
Kunnen:
De wisselwerking tussen de rente, de vraag en het aanbod op de vermogensmarkt
analyseren.
Hoe hoger het risico op de vermogensmarkt des de hoger het aanbod en het kleiner de vraag
op de vermogens vraag.
De invloed verklaren van tijdsvoorkeur op de hoogte van rente.
Bij een lagere rente zijn de hypotheeklasten lager en zal als gevolg daarvan de vraag naar
woningen toenemen. Als de prijs zich in een stijgende trend bevindt zullen vragers de
prijsstijging voor willen zijn en eerder beslissen tot een koop. Op die manier ontstaat een
selffulfilling prophecy, een voorspelling die uitkomt omdat mensen ernaar handelen.
Verschillen in rente verklaren uit verschillende soorten risico.
Les avantages d'acheter des résumés chez Stuvia:
Qualité garantie par les avis des clients
Les clients de Stuvia ont évalués plus de 700 000 résumés. C'est comme ça que vous savez que vous achetez les meilleurs documents.
L’achat facile et rapide
Vous pouvez payer rapidement avec iDeal, carte de crédit ou Stuvia-crédit pour les résumés. Il n'y a pas d'adhésion nécessaire.
Focus sur l’essentiel
Vos camarades écrivent eux-mêmes les notes d’étude, c’est pourquoi les documents sont toujours fiables et à jour. Cela garantit que vous arrivez rapidement au coeur du matériel.
Foire aux questions
Qu'est-ce que j'obtiens en achetant ce document ?
Vous obtenez un PDF, disponible immédiatement après votre achat. Le document acheté est accessible à tout moment, n'importe où et indéfiniment via votre profil.
Garantie de remboursement : comment ça marche ?
Notre garantie de satisfaction garantit que vous trouverez toujours un document d'étude qui vous convient. Vous remplissez un formulaire et notre équipe du service client s'occupe du reste.
Auprès de qui est-ce que j'achète ce résumé ?
Stuvia est une place de marché. Alors, vous n'achetez donc pas ce document chez nous, mais auprès du vendeur sjoers7. Stuvia facilite les paiements au vendeur.
Est-ce que j'aurai un abonnement?
Non, vous n'achetez ce résumé que pour €5,49. Vous n'êtes lié à rien après votre achat.